In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Smiling Faces B.V. [verzoekster] had een verzoek ingediend om Smiling Faces te veroordelen tot betaling van een bedrag wegens onregelmatige opzegging van haar arbeidsovereenkomst. De kern van het geschil betrof de vraag of de stageovereenkomst die [verzoekster] had met Smiling Faces gekwalificeerd kon worden als een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de stageovereenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kon worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden van [verzoekster] in overwegende mate gericht waren op het uitbreiden van haar eigen kennis en ervaring, en niet op het verrichten van arbeid in de zin van artikel 7:610 BW. Hierdoor was het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig en kon Smiling Faces de arbeidsovereenkomst opzeggen tijdens de proeftijd. De kantonrechter wees het verzoek van [verzoekster] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.