In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident in een erfrechtelijke procedure. De eiseres, die optreedt als vereffenaar van de nalatenschap van de overleden heer [naam erflater], heeft gevorderd dat de verweerders niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De eiseres stelt dat zij niet in haar hoedanigheid van vereffenaar is gedagvaard, maar als erfgenaam. De rechtbank overweegt dat de eiseres zowel erfgenaam als vereffenaar is en dat de dagvaarding voldoende duidelijk was om te begrijpen dat zij in haar hoedanigheid van vereffenaar was gedagvaard. De rechtbank wijst de vordering tot niet-ontvankelijkheid af en bepaalt dat de procedure tegen de eiseres in haar hoedanigheid van vereffenaar zal worden voortgezet.
Daarnaast heeft de eiseres een subsidiaire vordering ingesteld tot verstrekking van bankafschriften van de nalatenschap van [naam persoon 2]. De rechtbank beveelt een mondelinge behandeling om verdere inlichtingen te verkrijgen en partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor het opgeven van verhinderdagen, waarna de mondelinge behandeling zal worden gepland. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden. Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.