ECLI:NL:RBROT:2020:7112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
19/6123, 19/6168, 19/6285, 19/6293
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor zonnepark in Hellevoetsluis met betrekking tot de motivering en verenigbaarheid met provinciale en gemeentelijke kaders

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 10 augustus 2020, wordt de omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonnepark in de polder Nieuwenhoorn te Hellevoetsluis besproken. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis niet voldoende gemotiveerd is met betrekking tot de verenigbaarheid van het besluit met de Omgevingsverordening Zuid-Holland, de Omgevingsvisie Zuid-Holland en het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis. De rechtbank stelt dat verweerder nader moet motiveren hoe het besluit zich verhoudt tot de door de provincie gestelde kaders die de open ruimte beogen te beschermen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van tien weken om het gebrek te herstellen. De zaak betreft meerdere eisers die zich verzetten tegen de vergunning, onder andere vanwege zorgen over de impact op het landschap, de ruimtelijke ordening en de bescherming van de open ruimte. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet voldoende zijn afgewogen in het bestreden besluit, en dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de zorgvuldige inpassing van het zonnepark in de omgeving. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/6123, 19/6168, 19/6285 en 19/6293
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 10 augustus 2020 in de zaak tussen

(19/6123) [naam eiseres 1] , te [vestigingsplaats eiseres 1] , eiseres 1,

gemachtigde: mr. A. Barada,
(19/6168)
[naam eiser 2] ,te [woonplaats eiser 2] , eiser 2,
gemachtigde: mr. A.A. Bouman
(19/6285)
[naam eiser 3], te [vestigingsplaats eiser 3]
, [naam eiser 4] ,te [vestigingsplaats eiser 4]
en [naam eiser 5], eisers 3,
gemachtigde: mr. drs. H. Doornhof,
(19/6293)
[naam eiseres 4]te [woonplaats eiseres 4] , eiseres 4,
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: [naam 1] ,
met als derde partij:
[naam bedrijf]te [vestigingsplaats bedrijf] , vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. J.S.M. de Barbanson.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een zonnepark op het perceel [adres 1] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers 3 hebben het beroep aangevuld bij brief van 8 mei 2020.
Eiseres 1 en eisers 3 hebben nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eiseres 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en haar gemachtigde. Namens eiser 2 is gemachtigde mr. A.A. Bouman verschenen. Eisers 3 hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Janssen, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers 3. Namens eiseres 4 is [naam 3] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 4] . Namens vergunninghoudster is de gemachtigde mr. J.S.M. de Barbanson verschenen.

Overwegingen

1. Het project zonnepark Oudenhoorn is gelegen in de polder Nieuwenhoorn, in het gebied tussen de Molendijk en het Kooisteebos. Het gebied beslaat een bruto-oppervlakte van circa 24 hectare, bestaande uit circa 19 hectare zonnepanelen en landschappelijke inpassingen zoals grondwallen en sloten, en biedt plaats aan circa 75.000 zonnepanelen met een totaal vermogen van 25 MWp. De opgewekte stroom wordt gebruikt door Farm Frites, de nabijgelegen fabriek, die op deze manier ongeveer 50% van zijn energieverbruik uit duurzame bronnen kan betrekken.
2. Eiseres 1 is gevestigd aan de [adres 2] . Kampeerterrein ‘ [naam kampeerterrein] ’ ligt ten noordwesten van het plangebied. De zonnepanelen en bijbehorende installaties liggen minstens 60 meter van de camping verwijderd. Eiser 2 woont aan de [adres 3] . [naam eiser 3] en [naam eiser 4] hebben beide hun statutaire zetel in Hellevoetsluis. Van de 27 natuurlijke personen woont een aantal aan de [straatnaam 1] , [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] en [straatnaam 6] te Hellevoetsluis en sommigen wonen aan de [straatnaam 7] en [straatnaam 8] te Oudenhoorn. De overige natuurlijke personen verblijven regelmatig op de camping, maar wonen elders in het land. Eiseres 4 woont aan de [adres 4] . Eiser 2 en eiseres 4 zijn woonachtig aan de zuidoostelijke kant van het plangebied.
3.1.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in verbinding met categorie 1, onder 1.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het bestreden besluit.
3.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
e. 1°. het oprichten,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
3°. het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk.
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo wordt in afwijking van het eerste tot en met vierde lid in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden.
Op grond van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo is, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
3.3.
De gronden waarop het project wordt gerealiseerd hebben in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied West’ (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Waardevolle openheid’, ‘Waarde – Archeologie 6’ en ‘Leiding – Riool’. Tussen partijen is niet in geschil dat het zonnepark in strijd is met het bestemmingsplan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo. Verweerder heeft daarbij de ruimtelijke onderbouwing, zoals opgenomen in het document ‘Ruimtelijke onderbouwing Zonnepark Farm Frites’ van 16 oktober 2019 (hierna: ruimtelijke onderbouwing) betrokken. De gemeenteraad heeft op 17 februari 2011 een ‘Lijst van categorieën van gevallen vastgesteld, waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist’. Omdat de gemeenteraad op 18 april 2019 de Gebiedsvisie Hellvoetsluis Zuidoost (hierna: de Gebiedsvisie) heeft vastgesteld, waarin de aanleg van het zonnepark is opgenomen, is geen verklaring van geen bedenkingen vereist. De tegen het bouwplan ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de ‘Nota beantwoording zienswijzen van het ontwerpbesluit omgevingsvergunning zonnepark Farm Frites’ (hierna: Reactienota zienswijzen).
5. Eisers stellen zich - kort samengevat - op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers menen dat door het bouwplan geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Eisers stellen dat hun belangen niet dan wel onvoldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit. Alvorens inhoudelijk zal worden ingegaan op de beroepsgronden, zal de rechtbank eerst de aan de orde zijnde procedurele aspecten bespreken.
De brief van eisers 3 van 8 mei 2020
6. De rechtbank stelt vast dat eisers 3 eerst bij brief van 8 mei 2020 de gronden van het beroep hebben aangevuld. Artikel 1.6a van de Chw staat er niet aan in de weg dat er na afloop van de beroepstermijn een aanvulling op de reeds ingediende beroepsgronden wordt ingediend, maar vormt wel een beletsel voor de indiening van nieuweberoepsgronden. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond in de brief van 8 mei 2020 dat de Wet natuurbescherming (Wnb) noopt tot een aparte natuurtoestemming of tot nader onderzoek naar de impact van verstoringen van weidevogels niet aangemerkt kan worden als een aanvulling van de binnen de beroepstermijn aangevoerde beroepsgronden. De gemachtigde van eisers 3 heeft in het beroepschrift immers slechts aangevoerd dat de in de Wnb opgenomen gebiedsbescherming aan de tenuitvoerlegging van het project in de weg staat. De rechtbank zal deze door eisers 3 ingediende (nieuwe) beroepsgrond daarom niet bij de beoordeling betrekken. De overige in de brief van 8 mei 2020 genoemde gronden kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel aangemerkt worden als aanvullende gronden.
Hoewel deze aanvullende gronden laat in de procedure zijn ingediend, zijn ze tijdig, dat wil zeggen buiten de tien dagen termijn die geldt voor het indienen van stukken, door de rechtbank ontvangen. Omdat de gronden grotendeels een nadere motivering bevatten van de reeds eerder ingediende beroepsgronden en in lijn zijn met de door eisers 3 ingediende zienswijzen tegen de ontwerp omgevingsvergunning, ziet de rechtbank geen aanleiding deze gronden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. In dit kader wijst de rechtbank er op dat in deze coronatijd iets meer flexibiliteit van partijen dan gebruikelijk mag worden verwacht.
Belanghebbende
7.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271 geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" zoals vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
7.2.
Volgens vaste jurisprudentie is voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, bepalend of de rechtspersoon
krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 1, eiser 2 en eiseres 4 aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Dit geldt echter niet voor alle eisers 3. Met betrekking tot [naam eiser 4] (hierna: [naam eiser 4] ) stelt de rechtbank vast dat het werkgebied van deze [naam eiser 4] volgens de statuten het gebied tussen het Graswegbos en het Kooisteebos omvat. Omdat het projectgebied buiten het werkgebied van [naam eiser 4] valt, dient de rechtbank gelet op artikel 2 van de statuten te beoordelen of de activiteiten een effect hebben op de doelstelling uit het tweede lid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam eiser 4] dit niet aangetoond en kan deze daarom niet aangemerkt worden als belanghebbende. In dit kader wijst de rechtbank er nog op dat hiertoe onvoldoende is dat de activiteiten een effect
kunnenhebben op de doelstelling uit het tweede lid. Ook [naam 2] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Zij wonen allen op ruime afstand van het projectgebied en ter zitting is gebleken dat zij, anders dan de gemachtigde heeft gesteld, geen eigenaar zijn van de percelen grond op het kampeerterrein ‘ [naam kampeerterrein] ’. Het enkele gebruiksrecht van de percelen grond dat deze eisers op grond van een (jaarlijks af te sluiten) overeenkomst hebben is hiertoe onvoldoende. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat de afstand tussen het woonperceel van [naam 13] , [naam 14] , [naam 3] , [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] , [naam 19] , [naam 20] , [naam 21] en [naam 22] en het projectgebied dusdanig is dat in beginsel niet aannemelijk is dat gevolgen van enige betekenis zullen worden ondervonden. Nu deze eisers evenmin zicht hebben op het projectgebied kunnen ook zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
7.5.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [naam eiser 4] , [naam 2] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 3] , [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] , [naam 19] , [naam 20] , [naam 21] en [naam 22] niet-ontvankelijk. [naam eiser 3] , [naam 23] , [naam 24] , [naam 25] , [naam 26] . en [naam 27] , [naam 28] en [naam 29] kunnen wel ontvangen worden in hun beroep.
Omgevingsverordening Zuid Holland (Omgevingsverordening)
8. Eiseres 1 stelt dat in het bestreden besluit duidelijkheid ontbreekt over de in de Omgevingsverordening opgenomen compensatiemaatregelen. Eisers 3 stellen dat het project in strijd is met de Omgevingsverordening. Zij stellen zich hiertoe primair op het standpunt dat sprake is van transformatie in plaats van aanpassen. Zo er al sprake is van aanpassen, had in de ruimtelijke onderbouwing aandacht besteed moeten worden aan de zorgvuldige inpassing van de ontwikkeling, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Dat is niet gedaan. Weliswaar ligt aan het besluit een tekening voor de landschappelijke inpassing ten grondslag, maar daarbij is niet ingegaan op de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Evenmin is ingegaan op de maatregelen die volgens het derde lid getroffen zouden kunnen worden.
8.1.
Volgens artikel 6.9, eerste lid van de Omgevingsverordening Zuid Holland kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
(..)
b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (
aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
1° zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2° het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (
transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
1° een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2° het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
8.2.
In de ruimtelijke onderbouwing staat dat sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen). Hierin wordt verder overwogen: “
Er is sprake van aanpassing van het gebied waarbij het zonneveld in de maat en schaal van het gebied is opgenomen en landschappelijk ingepast. Wat betreft de ruimtelijke geleding is het zonneveld verdeeld in een aantal kavels van min vergelijkbare grootte. De kavels worden van elkaar gescheiden door een stelsel van nieuwe waterlopen met natuurvriendelijke overs en interne ‘grasbanen’. Door de geleding krijgt het zonneveld een landschappelijke schaal en inrichting en beheer van de tussenruimte draagt bij aan de beleving en biodiversiteit.”
8.3.
De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing niet wordt gemotiveerd om welke redenen sprake is van ‘aanpassen’ (en dus niet van ‘transformeren’) als bedoeld in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening. Ook verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet nader uitgelaten over de vraag om welke redenen sprake is van ‘aanpassen’ (en dus niet van ‘transformeren) als bedoeld in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening. Eisers 3 voeren terecht aan dat, indien sprake is van aanpassing, in de ruimtelijke onderbouwing en in het bestreden besluit aandacht besteed had moeten worden aan de zorgvuldige inpassing van de ontwikkeling, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Nu dit niet is gedaan en evenmin is ingegaan op de vraag of het nodig is aanvullende ruimtelijke maatregelen te treffen als bedoeld in het derde lid en/of eventueel het zesde lid van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening, berust het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op dit punt niet op een deugdelijke motivering en is dit besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder ook in het verweerschrift en desgevraagd ter zitting het in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen standpunt dat sprake is van ‘aanpassen’, niet nader heeft gemotiveerd. Hier komt nog bij dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat hieromtrent tijdens de gesprekken met de provincie Zuid Holland over de mogelijke locaties van het zonnepark evenmin is gesproken.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
9. Eiseres 1 stelt dat de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik na realisatie van het zonnepark onderdeel dient te zijn van het plan. Eiser 2 stelt dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Van de door de provincie genoemde mogelijkheid om zonnepanelen, naast daken, te combineren met functie en locatie in stads- en dorpsranden is naar de mening van eiser 2 geen sprake. Het zonnepark wordt immers gerealiseerd in een open agrarisch gebied en niet in een overlapgebied. Eisers 3 stellen dat het project in strijd is met het omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het provinciaal beleid is er juist op toegespitst dat de realisering van grote zonnevelden in open en onbebouwde gebieden moet worden voorkomen. Er is naar de mening van eisers 3 strijd met vier van de vijf principes van de terughoudende benadering van de provincie. Dit betreft (2) de projectlocatie sluit niet aan op de functie- en locatievoorwaarden die de provincie stelt, (3) het belang van meervoudig ruimtegebruik wordt genegeerd, (4) het criterium ‘bescherming van de schaarse open ruimte’ en (5) de experimenteerpilots worden genegeerd en doorkruist. Ook wordt door eisers 3 gewezen op een reactieve aanwijzing van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (GS) ten aanzien van zonneveld Leeuwenhorsterhoek, gemeente Noordwijk, en op de uitspraak van de Afdeling waarin het beroep van het college van Nissewaard tegen de reactieve aanwijzing van GS door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:207) ongegrond is verklaard.
9.1.
In de ruimtelijke onderbouwing, die verweerder betrokken heeft bij het bestreden besluit, staat over de Omgevingsvisie Zuid-Holland en zonne-energie: “
In de omgevingsvisie is het ruimtelijke beleid van Provincie Zuid-Holland ten aanzien van zonne-energie geformuleerd (..). De provincie wil het gebruik van zonne-energie actief faciliteren en ondersteunen, maar tegelijkertijd ook de waardevolle onbebouwde ruimte beschermen. De provincie is terughoudend met het toestaan van zonnevelden buiten het bestaande stads- en dorpsgebied, realisatie is slechts onder voorwaarden mogelijk. De provincie zet op de eerste plaats in op het realiseren van zonne-energie binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bij voorkeur op het dak. Er zijn echter ook steeds meer door de provincie goedgekeurde initiatieven voor de aanleg van zonnevelden buiten BSD. Op de volgende type locaties is volgens de provincie zonne-energie buiten BSD in beginsel toegestaan:
(..) Stads- en dorpsranden (..). Het zonnepark Farm Frites past binnen de Stads- en dorpsranden doordat het gepositioneerd is aan het Kooisteebos, stedelijk uitloopgebied en onderdeel vormt van de stadsrand van Hellevoetsluis. Het ligt op de overgang van stedelijk gebied naar het open polderlandschap. De polder Nieuwenhoorn is al decennia aan het verstedelijken en er bevinden zich verschillende stedelijke functies in het gebied. Het zonneveld kan hierbinnen landschappelijk goed worden ingepast. Het streven is om de gave open polder Oudenhoorn als landschappelijke eenheid intact te houden.” (..)
“Het beleid voor zonne-energie is gebaseerd op de volgende vijf principes:
Een goede ruimtelijke ordening, waarbij infrastructuur (energienetwerk) als leidende principe wordt gehanteerd. Wek energie op daar waar het gebruikt wordt (in of nabij de bebouwde omgeving) en waar aansluiting op het energienetwerk logisch is.
Zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied. Bij de locatiekeuze, omvang en inrichting van een zonneveld zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening altijd van toepassing.
Meervoudig ruimtegebruik. Benut de bestaande en nieuwe bebouwing (PV en warmtecollectoren) en overige functies die combinaties kunnen vormen met zonne-energie.
Bescherming van de schaarse open ruimte en landschapswaarden.
Experimenteerruimte voor zonnevelden. Provincie is terughoudend met het toestaan van nieuwe experimenten.
Ten aanzien van principe 1 voldoet de locatie van het zonnepark, omdat lokaal opgewekte energie lokaal wordt verbruikt op de productielocatie van Farm Frites. Daarnaast voldoet het project aan principe 2, aangezien zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande functies en kwaliteiten binnen het gebied. Het zonnepark Farm Frites is gepositioneerd aansluitend aan het Kooisteebos, stedelijk uitloopgebied en onderdeel van de stadsrand van Hellevoetsluis. Het ligt op de overgang van stedelijk gebied naar het open polderlandschap. De polder Nieuwenhoorn is al decennia aan het verstedelijken en er bevinden zich verschillende stedelijke functies in het gebied. Het zonneveld kan hierbinnen landschappelijk goed worden ingepast. Het streven is om de gave open polder Oudenhoorn als landschappelijke eenheid intact te houden. Zo wordt het contrast met de verstedelijkte polder Nieuwenhoorn versterkt en ruimtelijke versnippering voorkomen. Wat betreft principe 3 wordt de bestaande bebouwing op de productielocatie van Farm Frites waar mogelijk ingezet om zonnepanelen op daken te realiseren. Dit schiet echter tekort om de energiedoelen van het bedrijf te halen. Daarom dienen naast daken ook gronden van Farm Frites te worden ingezet voor de opwek van zonne-energie. Ten aanzien van principe 4 beschermt het project de landschapswaarden, door de uitgebreide maatregelen voor landschappelijke inpassing. Het project verstevigt het landschappelijke raamwerk en vergroot het laadvermogen van het landschap. Met het plan wordt aannemelijk gemaakt dat de ruimtelijke kwaliteit minimaal gelijk blijft. De nieuwe functie past in de maat en schaal van het gebied en wordt opgenomen en landschappelijk goed ingepast. Principe 5 is niet relevant aangezien het project geen nieuw experiment is.”
9.2.
De rechtbank stelt vast dat er tussen de gemeente Hellevoetsluis en de provincie Zuid Holland overleg is geweest voor de mogelijke locaties van het zonnepark. Uit de Reactienota zienswijzen blijkt dat de provincie Zuid-Holland in dat kader kenbaar heeft gemaakt dat een zonneveld op de locatie Noordhoek, gelegen in de polder Oudenhoorn, niet wenselijk is. Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen kan hieruit niet zonder meer worden afgeleid dat een zonnepark op de locatie aan de Molendijk door de provincie (niet on-)wenselijk wordt geacht. Dit klemt te meer nu, zoals de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard, er geen schriftelijk document is waaruit blijkt dat de provincie positief staat ten opzichte van de ontwikkeling van een zonneveld op voorziene locatie. Verweerder heeft ter zitting voorts verklaard dat tijdens het overleg met de provincie de hierboven genoemde vijf principes waarop het provinciaal beleid voor zonne-energie is gebaseerd niet aan de orde zijn geweest. De rechtbank vraagt zich in het kader van de toetsing aan deze vijf principes in het bijzonder af of kan worden gezegd dat het zonnepark, zoals in de ruimtelijke onderbouwing wordt voorgestaan bij toetsing aan principe twee, wordt gerealiseerd binnen het type locatie Stads- en dorpsranden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiertoe onvoldoende gemotiveerd dat het Kooisteebos aangemerkt kan worden als stedelijk uitloopgebied en onderdeel vormt van de stadsrand van Hellevoetsluis, zodat het zonnepark ligt op de overgang van stedelijk gebied naar het open polderlandschap. Hier komt bij dat verweerder in de Reactienota Zienswijzen heeft erkend dat meervoudig ruimtegebruik als bedoeld in principe 3 niet mogelijk is vanwege ruimtelijke aspecten. Gelet op het voorgaande en gelet op de (uitgebreide) aanvullende beroepsgrond van eisers 3 met betrekking tot de strijdigheid met vier van de vijf hiervoor bedoelde principes, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ook om deze reden niet berust op een deugdelijke motivering en in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Gemeentebeleid
10. Eisers 3 stellen dat het project ook in strijd is met het beleid van de gemeente Hellevoetsluis zelf. Het gemeentebestuur hecht immers grote waarde aan het behoud van het open landschap en heeft bovendien een ‘afwegingskader’ voor de realisering van zonnevelden vastgesteld. De ‘Gebiedsvisie’ die ter onderbouwing aan het project ten grondslag ligt, is naar de mening van eisers 3 daarvoor niet geschikt. De totstandkoming van dit stuk gaat gepaard met serieuze vermoedens van integriteitsschendingen. Er is daardoor geen sprake van een onbevooroordeelde afweging in het gemeentebestuur. Het Collegeprogramma 2018-2022 “Samen Doen! (hierna: het Collegeprogramma) wordt naar de mening van eisers 3 ten onrechte als onderbouwing aangehaald. Van behoud van open landschap is immers geen sprake.
10.1.
In de ruimtelijke onderbouwing, die verweerder betrokken heeft bij het bestreden besluit, wordt het bouwplan voor wat betreft het gemeentelijk beleid (onder meer) getoetst aan de Gebiedsvisie, het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis en het Collegeprogramma. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan past binnen het gemeentelijk beleid.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de Gebiedsvisie, die de gemeenteraad in april 2019 heeft vastgesteld, het gemeentelijke ruimtelijke kader is voor het project en een grote rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Het zonnepark is een belangrijk onderdeel van deze visie en met de vaststelling heeft de gemeenteraad ook over de locatie, randvoorwaarden en wenselijkheid van het zonnepark besloten. Niet is in geschil dat het zonnepark in overeenstemming is met de Gebiedsvisie. Uit de door eisers 3 genoemde omstandigheden volgt niet dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de Gebiedsvisie dan wel verweerder bij het nemen van het bestreden besluit in strijd met artikel 2:4, eerste en tweede lid, van de Awb hebben gehandeld. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de door eisers 3 genoemde wethouder geen deel uitmaakt van de gemeenteraad. Verder heeft de besluitvorming binnen het college van burgemeester en wethouders, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, op basis van unanimiteit plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat het bouwplan in zoverre in strijd is met het gemeentelijk beleid.
De rechtbank stelt voorts vast dat het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis, dat (onder meer) de randvoorwaarden voor het behouden van de ruimtelijke kwaliteit geeft, net zoals de Omgevingsverordening, zonne-energie in beginsel toestaat buiten bestaand stads- en dorpsgebied bij het type locatie Stads- en dorpsranden. In de ruimtelijke onderbouwing wordt, net zoals bij de (onder 9.1 opgenomen) toets aan de Omgevingsvisie Zuid Holland, ervan uitgegaan dat het zonnepark wordt gerealiseerd binnen dit type locatie. Onder verwijzing naar hetgeen in 9.2 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook voor wat betreft de toets of het zonnepark in overeenstemming is met het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis onvoldoende gemotiveerd heeft dat het Kooisteebos aangemerkt kan worden als stedelijk uitloopgebied en onderdeel vormt van de stadsrand van Hellevoetsluis. Het bestreden besluit berust ook om deze reden niet op een deugdelijke motivering en is in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank merkt in dit kader overigens nog op dat verweerder zich in het bestreden besluit, anders dan eisers 3 hebben gesteld, terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van strijdigheid met het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis voor wat betreft de op de gronden rustende bestemming. Met de omgevingsvergunning wordt immers de op de gronden berustende bestemming niet gewijzigd, maar er wordt (alleen) ten behoeve van dit project een afwijking toegestaan. Op de gronden blijft dan ook de agrarische bestemming rusten.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het Collegeprogramma. Juist is dat verweerder in de Reactienota zienswijzen heeft erkend dat de nieuwe ontwikkelingen die de energiedoelstellingen uit het Collegeprogramma kunnen realiseren, in dit geval tot gevolg hebben dat een deel van het open landschap niet behouden kan blijven. Dit neemt echter niet weg dat het bestreden besluit een positieve bijdrage levert aan het doel van vermindering van de CO2 door in te zetten op energiebesparing en het gebruik van duurzame energie.
Landschappelijk inrichtingsplan
11. Eiseres 1 is van mening dat haar belangen (het tegengaan van uitkijk op het recreatieterrein) niet bij het landschappelijke inrichtingsplan zijn betrokken. Niet alleen bestaat door de voorgenomen wallen direct zicht op het recreatieterrein van eiseres 1, ook de werkzaamheden voor de aanleg van het zonnepark zullen een negatief effect op het aantal bezoekers hebben. Eiseres 1 wijst erop dat onduidelijk is of met het in de bijlagen bij de omgevingsvergunning opgenomen landschappelijke inrichtingsplan de inrichting reeds is bepaald en hoe en wanneer de uitwerking zal plaatsvinden. De voorgestelde tekening is naar de mening van eiseres 1 te vrijblijvend. Eiseres 1 wijst er op dat de zogenaamde Patatweg niet door het zonnepark kan lopen als de omgevingsvergunning onherroepelijk is.
11.1.
In paragraaf 4.2 van de ruimtelijke onderbouwing worden de in de Gebiedsvisie opgenomen randvoorwaarden voor de landschappelijke inpassing van het zonneveld nader uitgewerkt. Deze randvoorwaarden hebben geleid tot een nader ontwerp, dat is weergegeven in de verbeeldingen in bijlagen 3a, 3b en 3c bij de ruimtelijke onderbouwing
.
11.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het inrichtingsplan, dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Op grond van de stukken en hetgeen is besproken ter zitting is voldoende komen vast te staan dat voor de door eiseres 1 gevreesde uitkijk op het recreatieterrein geen sprake zal zijn doordat de grondwallen niet voor publiek toegankelijk zijn. Het door eiseres 1 genoemde uitkijkpunt maakt verder geen onderdeel uit van de aanvraag en daarmee ook niet van het bestreden besluit. Verder is de stelling van eiseres 1 dat de ‘Patatweg’ niet door het zonnepark kan lopen als de omgevingsvergunning onherroepelijk is, niet zonder meer juist. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de plaatsing van de zonnepanelen daarvoor wordt (moet worden) aangepast. Van een onomkeerbare situatie is dan ook geen sprake. Voor wat betreft de door eiseres 1 genoemde onduidelijkheid omtrent het moment en de wijze waarop het landschappelijk inpassingsplan uitgewerkt zal worden, wijst de rechtbank op het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 3. In dit voorschrift is bepaald dat voorafgaand aan de ingebruikname van het zonnepark de aanvrager het bij dit besluit behorende landschappelijke inrichtingsplan zoals weergegeven in de verbeeldingen in bijlagen 3a, 3b en 3c gerealiseerd dient te hebben. Uit de Reactienota zienswijzen blijkt voorts dat in overleg met bewoners en Farm Frites een beplantingsplan wordt opgesteld voordat de aanleg van het zonnepark plaatsvindt.
Programma Aanpak Stikstof (PAS)
12. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat de Natuurtoets is aangevuld met een Aeriusberekening ten aanzien van de aanleg- en onderhoudswerkzaamheden. Uit de conclusie van deze berekening blijkt dat zowel de aanleg van het zonnepark als het gebruik hiervan niet tot een toename van stikstof leidt in de nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Anders dan eiseres 1 heeft gesteld zijn de gevolgen van de werkzaamheden bestaande uit zowel aanleg als onderhoud van het zonnepark wel bij het onderzoek zijn betrokken. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Afdeling mag er geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan dat een project niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000 gebied, in dit geval het Haringvliet. Hetgeen eiseres hebben aangevoerd leidt niet tot twijfel dat het project voldoet aan dit criterium.
Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS)
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om de stelling van verweerder dat bij de daadwerkelijke aanleg van het zonnepark geen grond zal worden aangevoerd of afgevoerd, omdat er sprake zal zijn van ontgraving en aanvulling op hetzelfde perceel, niet aannemelijk te achten. De grond van de sloten wordt voor de aanleg van de wallen gebruikt. Reeds hierom is in de omgevingsvergunning terecht geen aandacht besteed aan de PFAS problematiek. Deze beroepsgrond van eiseres 1 en eiseres 4 faalt dan ook. Overigens hebben zij deze beroepsgrond ook niet onderbouwd.
14.
Milieueffectbeoordeling
Daargelaten of het zonnepark kan worden aangemerkt als een activiteit die genoemd wordt in de bijlage, onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage heeft verweerder, anders dan waarvan eiser 2 uit lijkt te gaan, beoordeeld of sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er is immers een aanmeldnotitie vormvrij m.e.r. gemaakt waarmee verweerder bij besluit van 15 mei 2019 heeft ingestemd. De beroepsgrond van eiser 2 slaagt dan ook niet.
Bodem- en grondwaterverontreiniging
15. Eiseres 4 wijst er op dat zonnepanelen (door regen) giftige en zware metalen kunnen uitspoelen in de grond. In de omgevingsvergunning wordt onvoldoende aandacht besteed aan de bodem- en grondwaterverontreiniging die dit kan veroorzaken.
15.1.
In de ruimtelijke onderbouwing (p. 39), die verweerder betrokken heeft bij het bestreden besluit, staat: “
Zolang er geen beschadiging van het gegalvaniseerde staal optreedt, is er ook geen risico van emissie. Pas na beschadiging van het gegalvaniseerde onderstel kan mogelijk zinkemissie plaatsvinden door afspoeling naar de bodem. Zoals hiervoor is aangegeven is er sprake van minimale blootstelling aan regenwater en daarmee van afspoeling via het onderstel. Als er al sprake zou zijn ven emissie van zink, dan zal deze zeer gering zijn. Door de leverancier Arcelor Mittal is een certificaat aangeleverd waarbij is aangegeven dat de gebruikte metalen voldoen aan de RoHS richtlijn (zie bijlage 1c-RoHS certificaat). Door gebruik te maken van gegalvaniseerd staal met een minimum aan zinkgehalte wordt de kans op een eventuele emissie sterk verminderd. Er vindt een nul-meting van de bodemgesteldheid plaats voor de aanleg van het project en in afstemming met het bevoegd gezag wordt een monitoringsplan opgesteld en een inspectiefrequentie afgesproken”
15.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres 4 heeft aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van lekkende panelen die tot bodemverontreiniging dan wel tot aantasting van de waterkwaliteit zullen leiden. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat voordat de realisatie van de landschappelijke inpassing en de zonnepanelen aanvangt een watervergunning door het waterschap verleend dient te worden. Verweerder verwijst in dit kader verder terecht op de ingevolge artikel 13 van de Wet bodembescherming geldende zorgplicht. In voorkomende gevallen van bodemverontreiniging zal op grond daarvan handhavend kunnen worden opgetreden.
16.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Eiser 2 stelt dat een uitgebreide natuurtoets had moeten plaatsvinden omdat het Kooisteebos onderdeel vormt van het Natuur Netwerk Nederland.. Met de uitgevoerde Quickscan wordt enkel een indruk gekregen van de mogelijke waarden van een gebied voor flora en fauna. Eisers 3 stellen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar mogelijke verslechterende effecten op nabijgelegen natuurgebieden. Verweerder neemt ten onrechte het standpunt in dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten, zonder dat een passende beoordeling is gemaakt of het provinciebestuur om een oordeel is verzocht. Verweerder heeft ten onrechte niet erkend dat sprake is van een project in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. Ook meent verweerder ten onrechte dat de gevolgen voor gebieden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) behoren, aanvaardbaar zijn.
16.1.
In de ruimtelijke onderbouwing, die verweerder betrokken heeft bij het bestreden besluit, wordt voor wat betreft de natuurtoets verwezen naar het rapport ‘Quickscan natuuronderzoek Realisatie zonnepark Farm Frites in Hellevoetsluis’ van Ecochore Natuurtechniek (hierna: Quickscan). In paragraaf 5.1 van de Quickscan staat over het Haringvliet, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied binnen een straal van 5 kilometer ten opzichte van het plangebied, ten zuidwesten van de planlocatie”: “
De werkzaamheden zullen geen directe negatieve gevolgen hebben op de habitattypen en beschreven diersoorten. Deze diersoorten en habitattypen zijn niet binnen het plangebied aanwezig en op dermate ruime afstand dat er redelijkerwijs geen sprake zal zijn van storende factoren zoals beschreven in de effectenindicator van het ministerie. Hierbij moet gedacht worden aan storingsfactoren als trillingen, mechanisch en optische verstoring, vervuiling, versnippering en dergelijke. Hierdoor is een uitgebreidere voortoetsing in het kader van de gebiedenbescherming niet noodzakelijk.”Paragraaf 5.2 van de Quickscan vermeldt dat het zonnepark strikt genomen niet wordt gerealiseerd binnen de begrenzing van NNN. Delen van De Kreek en het Kooisteebos langs de noordrand buiten het plangebied zijn opgenomen als natuur en verbindingszone. “
De planlocatie is niet gelegen binnen de begrenzingen van de NNN waardoor geen sprake is van een ruimteclaim of externe werking. Ook kan redelijkerwijs worden gesteld dat de voorgenomen realisatie van een zonnepark geen (in)directe storende invloed heeft op deze zones. De ecologische verbindingszones en het Kooisteebos, kunnen blijven fungeren als onderdeel van de NNN. Voor de landschappelijke inrichting van het zonnepark zal een kwaliteitsslag worden gerealiseerd door het aanleggen van ecologische oevers en extra watergangen. Deze zullen aansluiten op De Kreek en daardoor op het Kooisteebos. Indien deze uitwerking op een ecologisch verantwoorde wijze wordt gerealiseerd, zal dit een directe versterking van de aanwezige ecologische verbindingszone en daardoor de NNN betekenen. Ook voor diverse doelsoorten is de inschatting dat het zonnepark een ecologische versterking kan vormen. Voor enkele soorten zal het echter ook een verminderde kwaliteit vormen. Dit geldt met name voor soorten van open gebieden als bijvoorbeeld grutto en tureluur. Voor de meeste overige soorten kan bij een juiste ecologische inrichting en beheer een versterking van de populaties worden gerealiseerd. Hierdoor is geen nadere afweging in dit kader noodzakelijk.”
16.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Wnb aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het Natura 2000-gebied Haringvliet ligt op ruime afstand van de projectlocatie. Met de Quickscan is voldoende aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling geen directe negatieve gevolgen zal hebben op de aldaar aanwezige habitattypen en beschreven diersoorten. Het zonnepark wordt ook niet gerealiseerd binnen de begrenzing van NNN, maar grenst daar wel aan. De kreek, een lijnvormig NNN-element langs het Kooisteebos (NNN), begrenst het plangebied en de bouwwerken ten behoeve van de zonneparkinstallatie liggen tenminste 30 meter van de kreek verwijderd. Daardoor is redelijkerwijs geen sprake van een ruimteclaim op het NNN. Ook kan, onder verwijzing naar de Quickscan, redelijkerwijs worden gesteld dat de voorgenomen realisatie en exploitatie van een zonnepark geen (in)directe storende invloed heeft op deze NNN-zones. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat een uitgebreide natuurtoets niet noodzakelijk is.
Lichthinder
17. Eiser 2 vreest schittering- en lichtoverlast afkomstig van de zonnepanelen. Naar de mening van eiser had onderzoek moeten worden gedaan of negatieve gevolgen op het gebied van lichtoverlast te verwachten zijn voor de omwonenden.
17.1.
De ruimtelijke onderbouwing, die verweerder betrokken heeft bij het bestreden besluit, vermeldt: “
De werking van zonnepanelen is gebaseerd op het opvangen van (zon)licht. De zonnepanelen zelf vormen geen lichtbron. Reflectie van zonlicht is nadelig voor het rendement en wordt dus ook om die reden zoveel mogelijk voorkomen. Om schittering te verminderen wordt er op de panelen gewerkt met een coating. Het glas wordt gezandstraald en is daardoor anti reflectief, omdat het opvallende licht diffuus wordt verspreid in plaats van in één richting. Dit vermindert reflectie en vermeerdert de opbrengst. Zonnepanelen hebben een relatief lage reflectie-intensiteit omdat slechts een klein deel van het zonlicht dat op zonnepanelen valt wordt gereflecteerd. De zon zelf is de grootste bron van mogelijke lichthinder, met name wanneer de zon laag staat en zich in het blikveld bevindt. Maar ook oppervlakken zoals water en sneeuw kunnen lichthinder veroorzaken door reflectie. Zonnepanelen, zoals uit onderstaande figuur blijkt, veroorzaken veel minder reflectie dan bovengenoemde oppervlakken. De zonnepanelen reflecteren dus zeer beperkt in relatie tot andere oppervlakken. Daarom zal het project geen significante lichthinder veroorzaken. Bovendien bevindt zich een visuele barrière rondom de zonnepanelen in de vorm van een grondwal en daarop aanwezige beplanting, die (grotendeels) het zich op het zonnepark wegnemen waardoor de beperkte reflectie die er al is verder wordt geminimaliseerd.”
17.2.
De rechtbank stelt met eiser 2 vast dat er geen locatiespecifiek onderzoek is gedaan naar de lichthinder van het te realiseren zonneveld. In het licht van het voorgaande had het evenwel op de weg van eiser 2 gelegen aan de hand van concrete gegevens aannemelijk te maken dat desondanks sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van reflectie van de vergunde zonnepanelen. Bij gebreke daarvan volgt de rechtbank eiser 2 niet in de stelling dat sprake is van een situatie die uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenst is.
Geluid
18. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het zonnepark voldoet aan de in de richtafstandenlijst van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG brochure opgenomen afstand van 30 meter tussen dit type bedrijvigheid en woonbebouwing. Eiseres 4 heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zonnepark zoveel geluidsoverlast zal veroorzaken dat verweerder niet in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor een verdergaand onderzoek naar de gestelde geluidshinder. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat het geluid van de transformatoren gering is en dat de transformatoren zelden hoorbaar zijn op meer dan enkele meters afstand. Eiseres 4 heeft onvoldoende onderbouwd dat er geluidsoverlast zal zijn van machines die de zonnepanelen schoonhouden, het gras rondom en onder de zonnepanelen komen maaien en het terrein onkruidvrij moeten houden.
Participatie
19. Eiseres 1 heeft in beroep aangevoerd dat er geen participatie heeft plaatsgevonden terwijl participatie belangrijk is bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eiseres 1 verwijst naar de Handreiking voor participatie in duurzame-energieprojecten die ontwikkelaars, overheden en financiers helpt bij het inrichten van de participatie van burgers en andere partijen in zonne- en windprojecten. Ontwikkelaars van zonneparken hebben met natuur-, milieu- en bewonersorganisaties een Gedragscode zon op land uitgebracht.
19.1.
In de ruimtelijke onderbouwing, die door verweerder betrokken is bij het bestreden besluit, komt de participatie van de omgeving (p. 51) aan de orde: “
Voor het betrekken van de omgeving bij de voorfase en het ontwerp van het zonnepark zijn een aantal bijeenkomsten en gesprekken gevoerd met bewoners en belanghebbenden. Naar aanleiding van reacties en zienswijzen is het uiteindelijke ontwerp tot stand gekomen. Voor de gevoerde procesparticipatie wordt verwezen naar bijlagen 5 en 6, die een enquêterapportage bevatten en een lijst met gevoerde gesprekken en bijeenkomsten met bewoners en belanghebbenden in het kader van de Gebiedsvisie Hellevoetsluis Zuidoost.”
19.2.
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat in het kader van de vaststelling van de Gebiedsvisie, die als belangrijke grondslag dient voor het bestreden besluit, diverse bijeenkomsten en gesprekken zijn gevoerd met bewoners en belanghebbenden. Zoals verweerder onweersproken heeft gesteld is het ontwerp van de omgevingsvergunning aangepast naar aanleiding van de in dat kader gemaakte opmerkingen van bewoners. Zo is het zonnepark meer richting de bestaande inrichting van vergunninghoudster geschoven waardoor de afstand tussen het zonnepark en de woningen aan de [straatnaam 7] en de camping is vergroot. Verweerder heeft voorts in het kader van het bestreden besluit, zoals wettelijk is vereist, de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo, gevolgd. Anders dan eiseres 1 is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat bij de totstandkoming van het bestreden besluit onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden.
Alternatieve locaties
20. Eiseres 4 heeft gesteld dat er in de vergunning onvoldoende aandacht is besteed aan alternatieve locaties voor het zonnepark. Verweerder had nader moeten onderzoeken of de ‘bloembollenlocatie’ geschikter is dan de locatie polder Nieuwenhoorn. Naar de mening van eiseres 4 had verweerder moeten onderzoeken of er op Voorne en Putten alternatieve locaties te vinden zijn voor zonneparken en of de zonneparken op een meer proportionele schaal (in verhouding tot de omgeving) kunnen worden aangelegd. Eiseres 4 meent dat er in de vergunning onvoldoende wordt ingegaan op de mogelijkheid om op het dak van de boerderij van Farm Frites zonnepanelen te plaatsen en op de mogelijkheid om het grote parkeerterrein bij de Farm Frites fabriek te overkappen en op de overkapping zonnepanelen te plaatsen.
20.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient verweerder te beslissen over het project zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eiseres 4 heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. De provincie Zuid-Holland heeft duidelijk kenbaar gemaakt dat een zonneveld op locatie Noordhoek niet wenselijk is. Anders dan eiseres 4 lijkt te veronderstellen blijkt uit de stukken dat ook alle daken van bedrijfspanden van Farm Frites waar zonnepanelen mogelijk zijn, zonnepanelen krijgen. Dat gaat om ongeveer 7000 vierkante meter aan panelen.
Nadere voorwaarden aan omgevingsvergunning
21. Eisers 2 merkt op dat er in de verleende omgevingsvergunning geen nadere voorwaarden zijn gesteld aan het zonnepark, dit terwijl in het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis wel beperkingen zijn opgenomen. Zo staat in het afwegingskader dat de aanleg van zonnevelden alleen wordt toegestaan als dubbelbestemming. Ook ontbreekt een voorwaarde over het verdwijnen van de panelen aan het einde van de technische levensduur. Eisers 3 stellen dat verweerder de ruimtelijke en infrastructurele inpassing van het zonneveld niet in het bestreden besluit heeft gewaarborgd. Evenmin is geregeld dat de gronden tijdelijk aan de bestemming zullen worden onttrokken.
21.1
Uit de Reactienota zienswijzen, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, blijkt dat in de ruimtelijke onderbouwing wordt opgenomen dat het zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar zal worden aangelegd, dit in verband met de technische levensduur van de installatie. Na deze periode zal de installatie worden afgebroken en wordt de oorspronkelijk situatie in het plangebied hersteld. Met de omgevingsvergunning wordt de op de gronden berustende agrarische bestemming niet gewijzigd. Er wordt alleen ten behoeve van het project een afwijking toegestaan. Dit betekent dat de agrarische bestemming op de gronden blijft rusten.
21.2.
De rechtbank stelt vast dat aan de omgevingsvergunning het voorschrift is verbonden dat de aanvrager voorafgaand aan de ingebruikname van het zonnepark het bij dit besluit behorende landschappelijke inrichtingsplan, zoals weergegeven in de verbeeldingen in bijlagen 3a, 3b en 3c, gerealiseerd dient te hebben. Hiermee heeft verweerder de ruimtelijke en infrastructurele inpassing van het zonneveld voldoende gewaarborgd. Zoals reeds is overwogen in 10.2 is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis, omdat de gronden niet blijvend worden onttrokken aan de oorspronkelijke (vaak agrarische) bestemming. Nu verweerder tevens afspraken heeft gemaakt met de initiatiefnemer omtrent het verwijderen en afbreken van de installatie na het verlopen van de technische levensduur ziet de rechtbank, mede gelet op wat in de (definitieve versie van de) ruimtelijke onderbouwing (op pagina 9) is opgenomen, evenmin aanleiding voor het stellen van aanvullende voorwaarden hieromtrent in de omgevingsvergunning.
Belangenafweging
22. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Zij wijzen in het bijzonder op de impact van het zonneveld op hun privacy, woongenot en uitzicht en de waardedaling van hun woningen.
22.1.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het uitzicht, de privacy en het woongenot van eisers als gevolg van de bebouwing in enige mate zal worden beperkt. Maar deze effecten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat verweerder daaraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017,469). Ook de afstand van de woningen dan wel gronden van eisers tot de beoogde bebouwing is in dit kader van belang alsmede de wijze waarop het zonnepark in het landschap wordt ingepast door grondwallen met een opgaande hoogte van 1,5 tot 2 meter. Deze grondwallen met beplanting nemen het zicht op de panelen grotendeels weg. De transformatorhuisjes steken 0,63 meter boven de zonnepanelen uit. Met een gedekte kleur als antracietgrijs of donkergroen zal het transformatorhuisje zo min mogelijk opvallen in het totale zonnepanelenveld.
22.2.
Hoewel niet uitgesloten kan worden dat eisers van het bouwplan enig nadeel zullen ondervinden is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat dit nadeel zo omvangrijk is dat verweerder het bestreden besluit alleen had kunnen nemen als eisers vooraf schadeloos zouden zijn gesteld. Daarbij betrekt de rechtbank dat, indien als gevolg van het bouwplan de waarde van de woningen vermindert, eisers op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aanvraag om tegemoetkoming in planschade kunnen indienen bij verweerder. Er is geen reden voor de conclusie dat verweerder ten aanzien van de planschade niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar deze afzonderlijke procedure.
Conclusie
23. Zoals overwogen onder 8.3., 9.2. en 10.2. is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader motiveren hoe het bestreden besluit zich verhoudt tot de door de provincie Zuid Holland gestelde kaders in de Omgevingsverordening, de Omgevingsvisie Zuid-Holland en het door de gemeente vastgestelde Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis die in het bijzonder beogen de open ruimte te beschermen. Verweerder zal daarbij meer expliciet blijk moeten geven van de verenigbaarheid van het besluit met de visie van de provincie Zuid-Holland omtrent de ontwikkeling van een zonneveld op de beoogde locatie. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De uitspraak is gedaan op 10 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier voorzitter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.