201701521/1/R3.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (hierna: het gemeentebestuur),
2. [appellante sub 2], gevestigd te Heenvliet, gemeente Nissewaard,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Geervliet, gemeente Nissewaard,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college besloten de raad van de gemeente Nissewaard een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ertoe strekkende dat de volgende onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied West", zoals dat door de raad bij besluit van 7 december 2016 is vastgesteld, niet in werking treden: - artikel 4, lid 4.5.3, van de planregels over kampeermiddelenopslag. - de aanduiding ‘caravanstalling’ op de verbeelding ter plaatse van de [locatie 1] te Geervliet en de [locatie 2] te Heenvliet;
- artikel 3, lid 3.3.5, van de planregels over zonnepanelen buiten het bouwvlak binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" en
- artikel 4, lid 4.3.6, van de planregels over zonnepanelen buiten het bouwvlak binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid".
Tegen dit besluit hebben het gemeentebestuur, [appellante sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2017, waar het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door G.W.H. te Selle, M. van Doorn en K.B.P. van Wierda, [appellante sub 2] en [appellante sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse, en het college, vertegenwoordigd door drs. L.M.P. Berkemeijer, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Het college heeft de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van die gronden of het bestreden besluit anderszins in overeenstemming is met het recht.
Het bestemmingsplan zoals vastgesteld door de raad
2. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in een afwijkingsmogelijkheid om aan de [locatie 1] te Geervliet en de [locatie 2] te Heenvliet een caravanstalling toe te staan in bestaande kassen. Ook is in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om zonnepanelen te plaatsen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (hierna: BSD).
Inleiding
3. [appellante sub 2] en [appellante sub 3] zijn eigenaar van de percelen [locatie 2] te Heenvliet onderscheidenlijk [locatie 1] te Geervliet, waar zij elk reeds geruime tijd een kampeermiddelenopslag exploiteren.
Inhoud van de reactieve aanwijzing
4. De reactieve aanwijzing strekt ertoe dat artikel 3, lid 3.3.5, artikel 4, lid 4.3.6 en artikel 4, lid 4.5.3, van de planregels, alsmede de aanduiding ‘caravanstalling’ op de verbeelding ter plaatse van de [locatie 1] te Geervliet en de [locatie 2] te Heenvliet niet in werking treden. Aan deze reactieve aanwijzing heeft het college het volgende ten grondslag gelegd.
Het plan is volgens het college niet in overeenstemming met artikel 2.3.2 van de Verordening ruimte 2014, zoals deze gold ten tijde van belang, omdat het plan, bij afwijking, hergebruik van bestaande kassen mogelijk maakt voor caravanstalling. Ook acht het college deze mogelijkheid in strijd met de in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking.
Daarnaast is het plan volgens het college niet in overeenstemming met de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: het VRM) en het Programma ruimte omdat het plan, bij afwijking, voor gronden buiten het BSD te ruime mogelijkheden biedt voor het plaatsen van zonnepanelen buiten het bouwvlak. Het college heeft voor het plaatsen van zonnepanelen een sterke voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik door benutting van bebouwing, agrarische bouwblokken, infrastructuur, voormalige stortplaatsen en (nader te bepalen) restruimtes, terwijl zonnevelden een vorm zijn van enkelvoudig gebruik. Dit is te meer het geval omdat zonnevelden een duidelijke invloed hebben op de kwaliteit van het landschap en voorts de ruimte voor voedselproductie beperken. Ook acht het college deze afwijkingsmogelijkheid in strijd met artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte, aangezien toepassing daarvan moet worden aangemerkt als transformatie, hetgeen op grond van deze bepaling binnen gebieden met de beschermingscategorieën 1 en 2, die beide binnen het plangebied zijn gelegen, is uitgesloten en het plan evenmin voorschrijft dat ter motivering van de ontwikkeling een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgesteld. Tot slot acht het college deze afwijkingsmogelijkheid in strijd met artikel 2.3.1 aangezien op grond van deze bepaling nieuwe agrarische bebouwing binnen een bouwperceel van 2 ha dient te worden geconcentreerd en het plaatsen van zonnepanelen niet als verbredingsactiviteit kan worden aangemerkt op grond waarvan het bouwvlak zo nodig kan worden vergroot tot maximaal 2,5 ha.
Wettelijk kader
5. Omwille van de leesbaarheid van de uitspraak is het wettelijk kader opgenomen in bijlage 1 bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beroepsgronden
Procedureel
6. Het gemeentebestuur stelt dat het college niet bevoegd was een reactieve aanwijzing te geven. Daartoe voert het gemeentebestuur aan dat het bestemmingsplan de ontwikkelingen waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft niet bij recht, maar eerst bij afwijking mogelijk maakt. Nu deze ontwikkelingen afhankelijk zijn van nadere besluitvorming, waarvan het toetsingskader bovendien is afgestemd op de provinciale regelgeving, worden volgens het gemeentebestuur door het bestemmingsplan geen provinciale belangen geschaad.
6.1. Het betoog faalt. Dat het bestemmingsplan de ontwikkelingen waartegen de reactieve aanwijzing is gericht niet bij recht, maar eerst bij afwijking mogelijk maakt, betekent niet dat reeds hierom als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan geen provinciale belangen in het geding zijn die met het oog op een goede ruimtelijke ordening bescherming behoeven. Dat het college ook beroep tegen het bestemmingsplan had kunnen instellen, maakt voorts niet dat daarmee zijn vrijheid om te kiezen voor het geven van een reactieve aanwijzing is beperkt.
Kampeermiddelenopslag
7. Blijkens het bestemmingsplan is met de afwijkingsmogelijkheid voor kampeermiddelenopslag beoogd tegemoet te komen aan de feitelijke situatie op de percelen [locatie 1] te Geervliet en [locatie 2] te Heenvliet.
Deze percelen zijn in ieder geval sinds de jaren ’90 in gebruik voor kampeermiddelenopslag, nadat gebruik overeenkomstig de agrarische bestemming vanuit economisch oogpunt niet langer mogelijk bleek.
7.1. Aan de reactieve aanwijzing is onder meer ten grondslag gelegd dat hergebruik van bestaande kassen voor caravanstalling in strijd is met artikel 2.3.2 van de Verordening ruimte. [appellante sub 2] en [appellante sub 3] vinden dat niet terecht en betogen daartoe primair dat de kampeermiddelenopslag niet in strijd is met deze bepaling, aangezien de te stallen kampeermiddelen worden gebruikt ten behoeve van recreatie en daarmee onder de in deze bepaling genoemde uitzonderingscategorie vallen. Voorts betogen [appellante sub 2], [appellante sub 3] en het gemeentebestuur dat het college strijd met deze bepaling niet in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen omdat een beleidswijziging op dit punt aanstaande is, op grond waarvan meer mogelijkheden zullen ontstaan om een verzoek tot wijziging van de bestemming als hier aan de orde te honoreren. [appellante sub 2] en [appellante sub 3] beroepen zich voorts op het vertrouwensbeginsel, nu vanuit de provincie is aangegeven dat de specifieke casus van [appellante sub 3] benut kan worden als pilotcasus hiervoor. [appellante sub 2] en [appellante sub 3] stellen dat zij er om die reden van mochten uitgaan dat de in het bestemmingsplan doorgevoerde bestemmingswijziging van hun percelen inhoudelijk zou worden bezien en niet reeds vanwege strijd met de huidige provinciale verordening zou worden onderworpen aan een reactieve aanwijzing.
7.2. Artikel 2.3.2 van de Verordening ruimte staat in de weg aan het gebruik van kassen voor andere functies dan glastuinbouw, uitgezonderd kleinschalige ontwikkelingen voor educatie of recreatie. Blijkens de toelichting valt het stallen van caravans nadrukkelijk niet onder deze uitzonderingen en moet deze activiteit worden uitgesloten in het bestemmingsplan. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat dit als een onjuiste of onredelijke uitleg van artikel 2.3.2 moet worden aangemerkt. Voor zover [appellante sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat de kampeermiddelenopslag op hun percelen niet in strijd is met deze bepaling, faalt dat betoog derhalve.
7.3. Ter zitting heeft het college erkend dat op bestuurlijk niveau wordt gesproken over een wijziging van de provinciale regelgeving, wat mogelijk zal leiden tot verruimde mogelijkheden voor het toestaan van het gebruik van kassen voor andere functies dan glastuinbouw. Nadat dit onderwerp in een eerdere actualiseringsronde van de actualiseringslijst is geschrapt omdat hierover geen overeenstemming werd bereikt, is het voor de volgende actualiseringsronde opnieuw op deze lijst geplaatst. Door het college is evenwel benadrukt dat sanering van niet langer voor glastuinbouw in gebruik zijnde kassen het uitgangspunt blijft en dat hergebruik van deze bebouwing voor andere functies ook in de toekomst gebonden blijft aan verschillende (inpassings-)voorwaarden.
Gelet op het voorgaande stond ten tijde van het geven van de reactieve aanwijzing niet vast of en zo ja, wanneer de provinciale regelgeving op dit punt zou worden gewijzigd en hoe de gewijzigde inhoud daarvan zou komen te luiden. Derhalve moet dit worden aangemerkt als een onzekere toekomstige gebeurtenis die het college er niet van behoefde te weerhouden vast te houden aan de naleving van de thans geldende bepaling.
7.4. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. [appellante sub 2] en [appellante sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat geen reactieve aanwijzing zou worden gegeven tegen een bestemmingsplan waarin, al dan niet bij afwijking, wordt voorzien in een legalisering van het gebruik van kassen voor kampeermiddelenopslag.
Voor zover [appellante sub 2] en [appellante sub 3] in dit kader wijzen op contacten die met het gemeentebestuur of de raad hebben plaatsgevonden, kan dat niet tot het ermee beoogde doel leiden. Het bestemmingsplan voorziet immers in de door [appellante sub 2] en [appellante sub 3] gewenste ontwikkeling. Als gevolg van de reactieve aanwijzing is de desbetreffende regeling evenwel niet in werking getreden.
Het contact met de provincie over dit onderwerp heeft, zoals overigens niet in geschil is, steeds plaatsgevonden op ambtelijk niveau. In het algemeen kunnen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het al dan niet geven van een reactieve aanwijzing berust niet bij ambtenaren maar bij het college. Het aangevoerde geeft voorts geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan.
Het betoog faalt.
7.5. Omdat de Afdeling van oordeel is dat de betreffende plandelen inderdaad in strijd zijn met artikel 2.3.2 van de Verordening ruimte hoeft hetgeen is aangevoerd tegen de resterende grondslagen van dit deel van de reactieve aanwijzing geen bespreking meer.
Zonnepanelen
8. Blijkens het bestemmingsplan is met de afwijkingsbevoegdheid voor zonnepanelen buiten het bouwvlak beoogd een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Nissewaard.
9. Het gemeentebestuur stelt dat het college de afwijkingsbevoegdheid ten onrechte strijdig acht met artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte en betoogt daartoe als volgt. De provincie heeft in de VRM aan een aantal kwetsbare gebieden of gebieden met bijzondere kwaliteit een beschermde status toegekend (categorieën 1 en 2). Deze bescherming is geregeld in het tweede lid van artikel 2.2.1. Alle categorie 1-gebieden en een deel van de categorie 2-gebieden die binnen het plangebied zijn gelegen, hebben geen agrarische bestemming en vallen derhalve niet onder de reikwijdte van de afwijkingsbevoegdheid. Voor de binnen het plangebied gelegen categorie 2-gebieden waaraan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" is toegekend, geldt dat deze waarden zijn benoemd in de bestemmingsomschrijving en daarmee, gelet op de in de afwijkingsbevoegdheid opgenomen verwijzing, voldoende gewaarborgd zijn.
9.1. Ter zitting heeft het college, aan de hand van kaartmateriaal behorend bij de Verordening ruimte, toegelicht dat binnen het plangebied zowel categorie 1- als categorie 2-gebieden zijn gelegen die binnen het bereik van de afwijkingsbevoegdheid vallen.
Voorts is niet in geschil dat het realiseren van velden met zonnepanelen, afhankelijk van de omvang van de activiteit, is aan te merken als aanpassing, dan wel transformatie van het landschap als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, onder b en c, van de Verordening ruimte.
9.2. Artikel 2.2.1, tweede lid, van de Verordening ruimte bepaalt dat een bestemmingsplan voor categorie 1-gebieden niet kan voorzien in aanpassing of transformatie van het gebied, en voor categorie 2-gebieden niet kan voorzien in transformatie van het gebied, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b, onderscheidenlijk b en c, gestelde voorwaarden.
Het realiseren van velden met zonnepanelen valt niet onder de hiervoor genoemde uitzonderingscategorieën, zodat artikel 2.2.1, tweede lid, binnen de in het plangebied gelegen categorie 1-gebieden zonder meer in de weg staat aan aanpassing of transformatie en binnen categorie 2-gebieden aan transformatie. Gelet daarop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de in het bestemmingsplan opgenomen regeling voor zonnepanelen te ruime mogelijkheden biedt en om die reden in strijd is met de Verordening ruimte.
In zoverre faalt het betoog.
10. Het gemeentebestuur betoogt dat het college ten onrechte aan de reactieve aanwijzing ook ten grondslag heeft gelegd dat de afwijkingsmogelijkheden voor het plaatsen van zonnepanelen in strijd zijn met artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte, omdat op grond van het eerste lid, onder a, van die bepaling nieuwe agrarische bebouwing binnen een bouwperceel van maximaal 2 ha dient te worden geconcentreerd en energieopwekking uit zonnepanelen niet kan worden aangemerkt als verbredingsactiviteit als bedoeld in het derde lid, op grond waarvan het bouwperceel kan worden vergroot. Daartoe voert het gemeentebestuur aan dat de Verordening ruimte geen limitatieve lijst bevat met functies die als zodanig kunnen worden aangemerkt en het plaatsen van zonnepanelen in dit opzicht kan worden gelijkgesteld aan energieopwekking door middel van biomassavergisting, wat in de Verordening ruimte wel expliciet als verbredingsactiviteit wordt aangemerkt.
10.1. Ter zitting heeft het college erkend dat, anders dan waar eerder van werd uitgegaan, energieopwekking uit zonnepanelen wel als verbredingsactiviteit als bedoeld in het derde lid kan worden aangemerkt. De strijd met artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte die aan de reactieve aanwijzing ten grondslag is gelegd wordt evenwel gehandhaafd, omdat de afwijkingsbevoegdheid in de planregels (nog steeds) meer mogelijk maakt dan op grond van de Verordening ruimte is toegestaan.
10.2. Ingevolge artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte voldoet een bestemmingsplan voor agrarische gronden aan de voorwaarde dat nieuwe agrarische verbouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 ha, wat onder voorwaarden voor verbredingsactiviteiten kan worden vergroot tot maximaal 2,5 ha.
De in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid voorziet evenwel in het plaatsen van zonnepanelen, tot een maximum van 2 ha per bedrijf, buiten het bouwvlak.
Derhalve heeft het college zich in de reactieve aanwijzing terecht op het standpunt gesteld dat artikel 3, lid 3.3.5, en artikel 4, lid 4.3.6, van de planregels ook strijdig zijn met artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte. Het aangevoerde geeft voorts geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan.
Ook in zoverre faalt het betoog.
Conclusie
11. Nu strijd met de artikelen 2.2.1. en 2.3.1. van de Verordening ruimte kan standhouden als grondslag van de reactieve aanwijzing, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer.
12. De beroepen van het gemeentebestuur en [appellante sub 2] en [appellante sub 3] zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Slump w.g. Wijker-Dekker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
562. BIJLAGE 1 - Wettelijk kader:
Verordening ruimte 2014
Artikel 2.1.1 (Ladder voor duurzame verstedelijking), eerste lid, luidt:
"Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare."
Artikel 2.1.1, tweede lid, luidt:
"Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Artikel 2.2.1 (Ruimtelijke kwaliteit), eerste lid, luidt:
"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
ii. het zo nodig treffen van aanvullende maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Artikel 2.2.1, tweede lid, luidt:
"a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden."
Artikel 2.2.1, vierde lid, luidt:
"Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b."
Artikel 2.3.1 (Agrarische bedrijven), eerste lid, luidt:
"Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;
b. nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
c. bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;
d. nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 2.1.5, 2.1.6, en 2.1.7, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m2 per bedrijf;
e. nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 2.1.6, wordt uitgesloten;
f. nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;
g. verplaatsing van een op 1 januari 2014 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij is mogelijk mits de bedrijfsvoering van het gehele bedrijf op de nieuwe locatie gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid;
h. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande intensieve veehouderij als hoofdtak kan binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare worden toegelaten, voor zover de bedrijfsvoering in die uitbreiding gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid;
i. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande intensieve veehouderij als neventak kan binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare worden toegelaten, voor zover de bedrijfsvoering in die uitbreiding gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid en mits de neventak niet uitgroeit tot hoofdtak;
j. de in dit lid onder g tot en met i bedoelde certificering vindt plaats op basis van door gedeputeerde staten toegelaten certificaten en wordt gewaarborgd in een overeenkomst met kettingbeding en boeteclausule."
Artikel 2.3.1, derde lid, luidt:
"Een bestemmingsplan voor agrarische gronden kan onder de volgende voorwaarden voorzien in verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven, waaronder zorg, recreatie, energieopwekking door middel van biomassavergisting en de verkoop van producten uit eigen teelt:
a. het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de verbredingsactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel, dat hiervoor in afwijking van het eerste lid, onder a, zo nodig vergroot kan worden tot maximaal 2,5 hectare;
b. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf, en
de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven wordt niet belemmerd."
Artikel 2.3.2 (Herbestemmen bestaande bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied), luidt:
"Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied kan onder de volgende voorwaarden ander gebruik mogelijk maken van bestaande bebouwing, waaronder voormalige agrarische bebouwing:
1. de nieuwe functie brengt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
2. ander gebruik van bestaande bebouwing wordt beschouwd als inpassen, als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, en
3. gebruik van kassen voor andere functies dan glastuinbouw is uitgesloten, uitgezonderd kleinschalige ontwikkelingen voor educatie of recreatie."
Planregels
Artikel 3 (Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden) lid 3.3.5, luidt:
"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het toestaan van zonnepanelen buiten het bouwvlak met inachtneming van het volgende:
a. de zonnepanelen zijn uitsluitend toegestaan voor eigen gebruik met een maximumoppervlak van 2 ha per bedrijf;
b. de zonnepanelen zijn milieuhygiënisch inpasbaar;
c. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
d. de zonnepanelen doen geen onevenredige afbreuk aan de in lid 3.1 genoemde waarden.
Artikel 4 (Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid), lid 4.3.6, luidt:
"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het toestaan van zonnepanelen buiten het bouwvlak met inachtneming van het volgende:
a. de zonnepanelen zijn uitsluitend toegestaan voor eigen gebruik met een maximumoppervlak van 2 ha per bedrijf;
b. de zonnepanelen zijn milieuhygiënisch inpasbaar;
c. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
d. de zonnepanelen doen geen onevenredige afbreuk aan de in lid 4.1 genoemde waarden".
Artikel 4, lid 4.5.3, luidt:
"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van opslag van kampeermiddelen ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’, met dien verstande dat:
a. de functie glastuinbouw ter plaatse is beëindigd en niet langer uitvoerbaar is;
b. vestiging van de stalling op een bedrijventerrein redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
c. de stalling uitsluitend kan worden toegestaan binnen bestaande kassen met inbegrip van bestaande staketsels;
d. de stalling in een aantoonbare behoefte voorziet;
e. de stalling uitsluitend gebruikt wordt voor kampeermiddelen en geen aanverwante functies als een showroom of verkoop zijn toegestaan;
f. de functie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
g. buitenstalling niet is toegestaan;
h. er sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing en er per saldo sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering.