ECLI:NL:RBROT:2020:7100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
10/750146-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrifte, verduistering en oplichting door beheerders van stichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, verduistering en oplichting. De verdachte, die als locatiedirectrice van een school en penningmeester van een stichting fungeerde, heeft gedurende een periode van meer dan een jaar valse facturen en declaraties ingediend bij de stichting waarvoor zij werkte. Dit resulteerde in een verduistering van in totaal € 20.444,08. Daarnaast heeft zij als penningmeester van een andere stichting een bedrag van € 14.600,21 verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij zij gebruik maakte van haar functie om geldbedragen te verduisteren en op te lichten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij spijt heeft betuigd en openhartig heeft verklaard over haar daden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de verduistering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750146-18
Datum uitspraak: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 (verduistering en oplichting) en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. De feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat een deel van het geldbedrag van € 20.444,08 weer terug is gegaan in de school, in die zin dat het geld is besteed aan (verbouwings)werkzaamheden aan de school of geïnvesteerd is in goederen die bestemd waren voor de school.
4.2.2.
Beoordeling
Voor bewezenverklaring van zowel verduistering als oplichting is niet van belang wat er uiteindelijk met de geldbedragen is gebeurd die zijn verduisterd dan wel verkregen door oplichting. De verdachte heeft bekend dat zij valselijk facturen heeft opgemaakt en dat zij zich met die valse facturen geld van de [naam stichting 1] heeft toegeëigend. Gelet op deze verklaring en de overige stukken in het dossier staat vast dat de verdachte zich de geldbedragen op enig moment wederrechtelijk heeft toegeëigend en op dat moment was het delict al voltooid. Of de gelden vervolgens al dan niet zijn gebruikt ten behoeve van de school, is voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde niet van belang.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en oplichting.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij, in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 27 oktober 2017, te Rotterdam en/of Rhoon meermalen,
telkens opzettelijk opgemaakt
engebruikt gemaakt heeft van
valsedeclaratieformulieren en facturen, te weten:
- een declaratieformulier gericht aan [naam school] , met datum 4/10/2016, met omschrijving "inventaris" (p. 175 Rapport Dörr bedrijfsrecherche), en
- een factuur
van[naam bedrijf 1] , met factuurdatum 13/10/2016, genummerd [nummer 1] (p. 61 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur
van[naam bedrijf 2] , met factuurdatum 12-01-2017, genummerd [nummer 2] (p. 73 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur gericht aan [naam school] t.a.v. Mevr. [naam verdachte] , met factuurdatum 23-01-2017, genummerd [nummer 3] (p. 125 Dörr Recherchebureau Bedrijfsrecherche), en
- een factuur
van[naam bedrijf 3] , met factuurdatum 27-01-2017, genummerd [nummer 4] (p. 51 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur gericht aan [naam verdachte] - [naam school] te Rotterdam, met factuurdatum 10 februari 2017, genummerd [nummer 5] (p. 170 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur gericht aan [naam verdachte] , met factuurdatum 28 maart 2017, genummerd [nummer 6] (p. 137 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur gericht aan Mevr. [naam verdachte] , met factuurdatum 21 april 2017, genummerd [nummer 7] (p. 82 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur
van[naam bedrijf 4] , met factuurdatum 08-05-2017, genummerd [nummer 8] (p. 151 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een declaratieformulier gericht aan [naam school] , met datum 13/06/2017, met omschrijving "Onderhoud bijgebouw" (p. 117 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur
[naam bedrijf 5], met factuurdatum 13 juni 2017, genummerd [nummer 9] (p. 36 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en
- een factuur gericht aan Mevr. [naam verdachte] p/a VSO, met factuurdatum 15 september 2017, genummerd [nummer 10] (p. 83 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche);
bestaande die valsheden telkens, hierin - zakelijk weergegeven - dat die geschriftentelkens, in strijd met de waarheid/werkelijkheid, weergaven dat werkzaamheden en/of verbouwing(en) en/of klusopdracht(en) en/of aanko(o)p(en) van een of meer goederen verricht waren,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen bestaande het gebruikmaken onder meer uit het telkens indienen bij en versturen aan [naam stichting 1] van voornoemde factuuren en declaratieformulieren, telkens met het doel dat een geldbedrag werd overgemaakt,
terwijl verdachte telkens wist dat die geschriften telkens bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst;
2.
zij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 oktober 2017, te Rhoon en/of Rotterdam, meermalen,
opzettelijk goederen te weten geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 20.444,08 euro, die toebehoorden aan [naam stichting 1] ,
en welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als locatiedirectrice van [naam school] ,
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
EN
zij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 oktober 2017, te Rotterdam en/of Rhoon,
telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen ,
[naam stichting 1] heeft bewogen tot de afgifte van 20.444,08 euro, , en
hebbende verdachte telkens met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid
- telkens een factuur en/of een declaratieformulier toegezonden aan
[naam stichting 1] , welke telkens moest doorgaan voor een reguliere factuur,
voor een verleende dienst, en waardoor die [naam stichting 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij in de periode van 11 maart 2016 tot en met 27 oktober 2017,
te Rhoon en/of Rotterdam,
opzettelijk een hoeveelheid geld van in totaal 14.600,21 euro, toebehorende aan de " [naam stichting 2] ", welk goed zij anders dan door misdrijf, te weten in haar hoedanigheid van penningmeester
van voornoemde stichting, onder zich had wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

2..eendaadse samenloop van

verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
en
oplichting, meermalen gepleegd
3. verduistering, gepleegd door beheerders van stichtingen, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, oplichting en valsheid in geschrift. Zij heeft over een langere periode valse facturen en declaraties opgesteld en ingediend bij [naam stichting 1] waarvoor zij werkzaam was, in de functie van locatie-directeur van [naam school] . Vervolgens zijn deze bedragen uitgekeerd op de privé-rekening van de verdachte tot een totaalbedrag van € 20.444,08. Daarnaast heeft de verdachte als penningmeester van [naam stichting 2] gedurende een periode van ruim anderhalf jaar een bedrag van in totaal € 14.600,21 van die stichting verduisterd. [naam stichting 2] is opgericht ter bevordering van de maatschappelijke participatie van leerlingen van [naam school] , maar heeft nooit activiteiten ontplooid. De verdachte heeft verscheidene malen bedragen van [naam stichting 2] naar haar privé-rekening overgemaakt, geld van de stichting contant opgenomen en gebruik gemaakt van de pinpas van de stichting voor privé-doeleinden. De verdachte heeft bij het plegen van deze vermogensdelicten enkel haar eigen belang, te weten financieel gewin, vooropgesteld. Zij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen daarvan voor beide stichtingen die door haar handelen ernstig financieel zijn benadeeld. Door haar handelen heeft zij misbruik gemaakt van de mogelijkheden die zij uit hoofde van haar functies had en heeft zij het vertrouwen dat haar werkgever in haar stelde ernstig beschaamd. Bovendien werden beide stichtingen hoofdzakelijk gefinancierd door de rijksoverheid en de gemeente Rotterdam. De verdachte heeft zich dus gemeenschapsgeld toegeëigend en daarmee niet alleen de stichtingen benadeeld maar ook de maatschappij in bredere zin. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet evenwel aanleiding voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat in het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat zij spijt heeft betuigd ter zitting en open heeft verklaard over hetgeen haar ten laste is gelegd. Tevens wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte al zwaar door de gevolgen is getroffen, zowel privé als op werkgebied. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd. Die voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder 1, 2, 8 en 9 genoemde goederen op de als bijlage III aangehechte beslaglijst verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen verbeurdverklaring van de goederen.
8.3.
Beoordeling
De onder 1, 2, 8 en 9 genoemde goederen op de als bijlage III aangehechte beslaglijst zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen zijn door middel van de strafbare feiten verkregen.

9..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50.555,- aan materiële schade en een vergoeding van € 39.021,- aan proceskosten.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot schadevergoeding is ingediend door één van de twee bestuurders van de [naam benadeelde] , namelijk [naam] . Gedurende de hele procedure is hij steeds gemachtigd geweest om voor de stichting op te treden en de vordering is dan ook volgens de wettelijke vereisten ingediend. De vordering tot vergoeding van de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 28.644,-. Ook de gevorderde proceskosten kunnen worden toegewezen.
9.2.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de vordering is ingediend door [naam] , terwijl niet gebleken is dat hij gemachtigd is om de [naam benadeelde] te vertegenwoordigen.
Subsidiair is aangevoerd dat een bedrag van € 14.621,- in ieder geval niet kan worden toegewezen, nu dit gaat om geld dat is verduisterd van [naam stichting 2] en niet van [naam benadeelde] .
De vordering voorzover die ziet op de proceskosten is niet gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd. De behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij ook daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.3.
Beoordeling
De vordering is ingediend door [naam] , voorzitter College van Bestuur, als vertegenwoordiger van de benadeelde partij [naam benadeelde] . Gedurende de hele procedure heeft hij steeds de [naam benadeelde] vertegenwoordigd en ook namens haar aangifte gedaan. Een bijzondere schriftelijke volmacht zoals bedoeld in artikel 51c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is in dit geval niet is vereist, nu [naam] kennelijk bevoegd is namens de rechtspersoon op te treden, en – zo heeft de rechtbank ter terechtzitting na raadpleging van de website van de Kamer van Koophandel in het bijzijn van partijen geconstateerd – ook als bestuurder staat vermeld bij de Kamer van Koophandel. Nu bovendien geen concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] is aangevoerd, acht de rechtbank de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering (ECLI:NL:HR:2018:2006).
De vordering tot vergoeding van de materiële schade bestaat uit de drie volgende posten:
- € 21.911,- voor declaratie- en factuurfraude in de periode januari 2014 – 2015;
- € 20.444,- voor declaratie- en factuurfraude in de periode januari 2016 – oktober 2017;
- € 14.621,- voor declaratie- en factuurfraude in de periode maart 2016 – oktober 2017 via [naam stichting 2] .
Hierop strekt volgens de vordering in mindering een bedrag van € 6.421,- aan ingehouden loonkosten.
Met betrekking tot het bedrag van € 21.911,- overweegt de rechtbank dat deze declaraties en facturen niet aan de verdachte ten laste zijn gelegd, zodat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Het bedrag van € 14.621,- betreft schade geleden door [naam stichting 2] , en de vordering is ingediend door [naam benadeelde] . De benadeelde partij zal in deze delen van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wel is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht tot een bedrag van
€ 20.444,- en dit deel van de gevorderde schadevergoeding is door de verdachte niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Hierop strekt in mindering een bedrag van € 6.421,- aan ingehouden loonkosten, zodat een toe te wijzen bedrag van € 14.023,- resteert.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. Door de benadeelde partij is een bedrag van € 39.021,- gevorderd aan proceskosten. Het betreft de kosten van het door de benadeelde partij ingeschakelde onderzoeksbureau Dörr Bedrijfsrecherche. Deze kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor en zullen dan ook worden toegewezen, net als de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 14.023,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 55, 56, 57, 225, 321, 322, 323 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 3: de op de onder III aangehechte beslaglijst onder 1, 2, 8 en 9 genoemde goederen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 14.023,-(zegge: veertienduizend drieëntwintig euro), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot
op € 39.021,- (zegge: negenendertigduizend eenentwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 14.023,- (hoofdsom zegge: veertienduizend euro en drieentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 14.023,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
105 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober
2016 tot en met 27 oktober 2017,
te Rotterdam en/of Rhoon, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk opgemaakt of gebruikt gemaakt heeft van (een)
declaratieformulier(en) en/of factu(u)r(en), te weten:
-(een) declaratieformulier(en) gericht aan [naam school] , met datum
4/10/2016, met omschrijving "inventaris" (p. 175 Rapport Dörr
bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam bedrijf 1] , met
factuurdatum 13/10/2016, genummerd [nummer 1] (p. 61 Rapport Dörr
Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam bedrijf 2] , met
factuurdatum 12-01-2017, genummerd [nummer 2] (p. 73 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam school] t.a.v. Mevr. [naam verdachte]
, met factuurdatum 23-01-2017, genummerd [nummer 3] (p. 125 Dörr
Recherchebureau Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam bedrijf 3] , met factuurdatum 27-01-2017,
genummerd [nummer 4] (p. 51 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam verdachte] - [naam school] te
Rotterdam, met factuurdatum 10 februari 2017, genummerd [nummer 5] (p. 170
Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam verdachte] , met factuurdatum 28 maart
2017, genummerd [nummer 6] (p. 137 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan Mevr. [naam verdachte] , met factuurdatum 21
april 2017, genummerd [nummer 7] (p. 82 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam bedrijf 4] , met factuurdatum 08-05-2017,
genummerd [nummer 8] (p. 151 Rapport Dörr Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) declaratieformulier(en) gericht aan [naam school] , met datum
13/06/2017, met omschrijving "Onderhoud bijgebouw" (p. 117 Rapport Dörr
Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan [naam bedrijf 5] , met
factuurdatum 13 juni 2017, genummerd [nummer 9] (p. 36 Rapport Dörr
Bedrijfsrecherche), en/of
-(een) factu(u)r(en) gericht aan Mevr. [naam verdachte] p/a VSO, met
factuurdatum 15 september 2017, genummerd [nummer 10] (p. 83 Rapport Dörr
Bedrijfsrecherche);
bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en), (telkens), hierin -
zakelijk weergegeven - dat dat/die geschrift(en) (telkens), in strijd met de
waarheid/werkelijkheid, weergaf/weergaven dat werkzaamheden en/of
verbouwing(en) en/of klusopdracht(en) en/of aanko(o)p(en) van een of meer
goederen verricht was/waren,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
bestaande het gebruikmaken onder meer uit het telkens indienen bij en
versturen aan [naam stichting 1] van voornoemd(e) factu(u)r(en) en/of
declaratieformulier(en), telkens met het doel dat een geldbedrag werd
overgemaakt,
terwijl verdachte (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
geschrift(en) (telkens) bestemd was/waren voor gebruik als ware(n) deze echt
en onvervalst;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 oktober 2017,
te Rhoon en/of Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk (een) goed(eren) te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) tot
een totaal van (ongeveer) 20.444,08 euro, althans een of meer geldbedrag(en),
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam stichting 1] en/of [naam stichting 2]
,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als locatiedirectrice van [naam school] en als
penningmeester van [naam stichting 2] ,
in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 321 c.q. 322 WvSr)
EN/OF
Zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 januari 2016 tot en met 27 oktober 2017, te Rotterdam en/of
Rhoon, althans in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[naam stichting 1] heeft bewogen tot de afgifte van 20.444,08 euro, in elk geval
van enig goed, en/of
hebbende verdachte (telkens) met voren omschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid
-(telkens) een factuur en/of een declaratieformulier toegezonden heeft aan
[naam stichting 1] , welke (telkens) moest doorgaan voor een reguliere factuur,
voor een verleende dienst, en/of
waardoor die [naam stichting 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Zij in of omstreeks de periode van 11 maart 2016 tot en met 27 oktober 2017,
te Rhoon en/of Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk een hoeveelheid geld (van in totaal 14.600,21 euro),
in elk geval enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan de " [naam stichting 2] ", in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk goed zij (telkens) anders dan door misdrijf,
(telkens) te weten in haar hoedanigheid van penningmeester en/of als beheerder
van voornoemde stichting,
onder zich had en (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 323 Wetboek van Strafrecht