ECLI:NL:RBROT:2020:6949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
8324844
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en verjaring van de vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde, die in deze procedure wordt aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Zilveren Kruis, vorderde betaling van een bedrag van € 1.980,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, wegens een achterstand in de betaling van zorgpremies. De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vordering is verjaard op grond van artikel 3:308 BW, omdat de premie over de periode van mei 2008 tot en met augustus 2010 niet tijdig was opgeëist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen bestaat en dat de gedaagde een betalingsachterstand heeft laten ontstaan. De rechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van Zilveren Kruis met betrekking tot de premie over de periode van mei 2008 tot en met augustus 2010 is verjaard, omdat Zilveren Kruis niet heeft aangetoond dat de verjaring is gestuit. Dit betekent dat de gedaagde niet meer verplicht was om deze premies te betalen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de betalingen die de gedaagde heeft gedaan, ten onrechte door Zilveren Kruis in mindering zijn gebracht op de verjaarde premies.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van Zilveren Kruis afgewezen en de zorgverzekeraar veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige actie door schuldeisers om verjaring van hun vorderingen te voorkomen en de noodzaak om betalingsregelingen duidelijk vast te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8324844 \ CV EXPL 20-5364
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Th. C. Visser te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Zilveren Kruis” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 24 januari 2020 met één productie;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] op de rolzitting van 27 februari 2020;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende vermindering van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen Zilveren Kruis en [gedaagde] is een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst met polisnummer [nummer polis] heeft betrekking op de verplichte basisverzekering en/of aanvullende verzekering. Uit hoofde van deze overeenkomst is [gedaagde] aan Zilveren Kruis maandelijks bij vooruitbetaling premie verschuldigd.
2.2.
[gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de maandelijkse premie.
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode van juni 2018 tot en met november 2019 diverse betalingen van in totaal € 760,00 aan de gemachtigde van Zilveren Kruis, LAVG, verricht. [gedaagde] heeft in de periode februari 2019 tot en met februari 2020 diverse betalingen van in totaal € 639,75 rechtstreeks aan Zilveren Kruis voldaan. In laatstgenoemd bedrag zijn - begrepen betalingen d.d. 22 maart 2019 en d.d. 1 februari 2020, telkens ten bedrage van € 127,95.
2.4.
LAVG heeft bij brief van 16 december 2019 [gedaagde] aangemaand om binnen een termijn van 15 dagen, nadat de brief bij [gedaagde] is bezorgd, een totaalbedrag van € 1.930,45 te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met buitengerechtelijke incassokosten.

3..De vordering

3.1.
Zilveren Kruis heeft, na eisvermindering, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.980,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.355,20 vanaf 14 mei 2020 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Zilveren Kruis - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – in eerste instantie ten grondslag dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met tijdige en volledige betaling van de door hem uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst aan Zilveren Kruis verschuldigde premie over de maanden mei 2008 tot en met augustus 2010 alsmede over mei 2018, februari 2019, maart 2019 en augustus 2019 ten bedrage van
€ 3.074,30. Zilveren Kruis zag zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven.
3.3.
In tweede instantie heeft Zilveren Kruis nader aangevoerd dat [gedaagde] voorafgaand en ná de dagvaarding een totaalbedrag van € 639,75 aan Zilveren Kruis heeft voldaan. Voorts heeft [gedaagde] voorafgaand aan de dagvaarding een totaalbedrag van € 760,00 aan LAVG voldaan. Zilveren Kruis heeft haar vordering verminderd met de openstaande premie over de maanden april tot en met juli 2009 van in totaal € 319,35, nu te dien aanzien sprake is van verjaring. Zilveren Kruis maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke rente tot en met 13 mei 2020 van € 356,21 alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 269,19 (incl. btw).
De vordering is, aldus Zilveren Kruis, dientengevolge thans als volgt opgebouwd:
hoofdsom € 3.074,30
voldaan aan Zilveren Kruis € 639,75 -/-
voldaan aan LAVG € 760,00 -/-
verjaard (april t/m juli 2009) € 319,35 -/-
--------------
subtotaal € 1.355,20
wettelijke rente t/m 13-05-2020 € 356,21
buitengerechtelijke kosten € 269,19
--------------
totaal € 1.980,60

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] is niet bekend met een betalingsachterstand en heeft om die reden de brief van de gemachtigde van Zilveren Kruis van 16 december 2019 terzijde geschoven.
4.2.
De gevorderde premie over de periode van 2008 tot en met 2010 is verjaard op grond van artikel 3:308 BW. [gedaagde] heeft ten aanzien van voornoemde premie nimmer een stuitingsbericht ontvangen. Zilveren Kruis brengt ten onrechte recent verrichte betalingen in mindering op de premie uit de periode van 2008 tot en met 2010. Daardoor blijft recent verschuldigde premie onterecht openstaan. Voor zover er sprake is van het doen van een voorstel voor een betalingsregeling - hetgeen [gedaagde] betwist - houdt dit geen erkenning van de volledige vordering in. [gedaagde] betwist ten slotte de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten.

5..De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op verjaring van de vordering met betrekking tot de premie over de periode van mei 2008 tot en met augustus 2010 op grond van artikel 3:308 BW. Het laatstgenoemde artikel bepaalt dat een vordering tot betaling van periodiek verschuldigde bedragen verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
5.2.
Zilveren Kruis heeft een herinneringsbrief d.d. 24 juli 2014 in het geding gebracht en heeft gesteld dat middels deze brief de verjaring is gestuit. [gedaagde] heeft de ontvangst van de brief van 24 juli 2014 betwist. Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als deze door hem is ontvangen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ4104) moet de afzender stellen en zo nodig bewijzen dat de verklaring is verzonden, dat het adres een adres is ‘waarvan de afzender redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt’ en dat de verklaring is aangekomen.
5.3.
Gelet op de betwisting door [gedaagde] van de ontvangst van de brief van 24 juli 2014, had het op de weg van Zilveren Kruis gelegen te bewijzen dat de brief door [gedaagde] is ontvangen. Dit heeft Zilveren Kruis echter nagelaten. De enkele stelling dat de brief is verzonden naar het juiste, in de Basisregistratie Personen opgenomen woonadres van [gedaagde] is daarvoor onvoldoende. Daaruit kan immers geenszins afgeleid worden dat de brief [gedaagde] ook daadwerkelijk heeft bereikt. Aldus heeft Zilveren Kruis niet voldaan aan haar stelplicht. Aan bewijslevering wordt om die reden niet toegekomen. Derhalve is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de brief van 24 juli 2014 heeft ontvangen. Nu voor het overige in de periode 2013 tot en met 2015 niet van enige andere stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 BW is gebleken, leidt dit tot de conclusie dat de vordering, voor wat betreft de premie over de periode mei 2008 tot en met augustus 2010, is verjaard.
5.4.
Uitgaande van het door Zilveren Kruis bij punt 3 van haar conclusie van repliek overgelegde overzicht van de vordering, betekent dit dat enkel de premie van de maand mei 2018 ad € 119,45 nog openstaat.
5.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat Zilveren Kruis ten onrechte recent verrichte betalingen heeft afgeboekt op de premie uit de periode van 2008 tot en met 2010. Vooropgesteld wordt dat het enkele feit dat laatstgenoemde premie verjaard is, niet betekent dat hierop geen betalingen meer kunnen worden verricht door [gedaagde] . Ten aanzien van de premie over de periode 2008 tot en met 2010 is immers een natuurlijke verbintenis blijven bestaan, hetgeen (slechts) betekent dat deze niet langer in rechte afdwingbaar is. Voor de vraag of de betalingen op terechte gronden door Zilveren Kruis op de premie van de periode 2008 tot en met 2010 zijn afgeboekt, heeft het volgende te gelden.
5.6.
Nu niet gebleken is dat tussen partijen een hiervan afwijkende regeling geldt, dient
- voor de toerekening van betalingen - aansluiting te worden gezocht bij het bepaalde in artikel 6:43 BW. Kort gezegd houdt die regeling in dat bij een betaling door de schuldenaar, die zou kunnen worden toegerekend op twee of meer verbintenissen jegens dezelfde schuldeiser, de toerekening geschiedt op de verbintenis die door de schuldenaar bij de betaling wordt aangewezen en dat, indien de schuldenaar heeft nagelaten een zodanige aanwijzing te doen, de toerekening in de eerste plaats geschiedt op de opeisbare verbintenissen, waarbij - indien er ook dan nog meerdere verbintenissen zijn waarop de toerekening zou kunnen plaatsvinden - de toerekening plaatsvindt op de meest bezwarende verbintenis en, bij een situatie van meerdere even bezwarende verbintenissen, op de oudste.
5.7.
Voldoende gebleken is dat het door [gedaagde] aan LAVG betaalde totaalbedrag van
€ 760,00 - welk bedrag bestaat uit diverse maandelijkse deelbetalingen van € 40,00 en
€ 50,00 in de periode juni 2018 tot en met november 2019 - betrekking heeft op de op respectievelijk 1 april 2018 en 27 maart 2019 getroffen betalingsregelingen. Deze betalingsregelingen hadden betrekking op de op dat moment openstaande premiemaanden, nagenoeg volledig bestaande uit de premie over de periode 2008 tot en met 2010. Zilveren Kruis heeft de in het kader van de betalingsregelingen ontvangen betalingen dan ook op terechte gronden op die premie in mindering gebracht.
5.8.
Zilveren Kruis heeft voorts eveneens de betalingen van 22 maart 2019 en 1 februari 2020, beide ten bedrage van in totaal € 127,95, op de premie over de periode 2008 tot en met 2010 afgeboekt. Te dien aanzien overweegt de kantonrechter als volgt. Zilveren Kruis heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde] bij deze betalingen geen betalingskenmerk heeft vermeld. Conform de regels van artikel 6:43 BW dienen de betalingen alsdan, in het geval er sprake is van meerdere opeisbare verbintenissen, in de eerste plaats in mindering te strekken op de meest bezwarende verbintenis. De vraag, die derhalve thans voorligt, is of de betalingen van 22 maart 2019 en 1 februari 2020 in mindering strekken op de premie over de periode 2008 tot en met 2010 óf op de eveneens nog openstaande premie van de maand mei 2018. De kantonrechter is van oordeel dat de openstaande premie van de maand mei 2018 als de meest bezwarende verbintenis heeft te gelden. Zoals hiervoor al overwogen, is de vordering ten aanzien van de premie over de periode 2008 tot en met 2010 immers op het moment van deze betalingen reeds verjaard en is te dien aanzien nog slechts sprake van een natuurlijke verbintenis, waarvan Zilveren Kruis niet langer in rechte nakoming kan afdwingen. Zulks geldt niet voor de vordering met betrekking tot de premie van de maand mei 2018, ten aanzien waarvan Zilveren Kruis nog altijd in rechte betaling kan afdwingen.
5.9.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat Zilveren Kruis de betalingen van 22 maart 2019 en 1 februari 2020 ten onrechte in mindering heeft gebracht op de premie over de periode 2008 tot en met 2010. De kantonrechter zal de betalingen dan ook, conform artikel 6:43 BW, in de eerste plaats toerekenen aan de premie van de maand mei 2018, hetgeen impliceert dat deze premie daarmee volledig is voldaan.
5.10.
Nu de premie over de periode mei 2008 tot en met augustus 2010 is verjaard en de premie over de maand mei 2018, reeds middels de betaling van 22 maart 2019, volledig is voldaan, betekent dit dat er ten tijde van dagvaarding geen sprake was van een openstaande, rechtens afdwingbare vordering. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden afgewezen. De eveneens gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten delen dientengevolge hetzelfde lot.
5.11.
Hetgeen partijen voor het overige nog naar voren hebben gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.12.
Zilveren Kruis zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Zilveren Kruis in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zilveren Kruis vastgesteld op € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487