ECLI:NL:RBROT:2020:684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
10/652068-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door aanmerkelijke schuld van de bestuurder

Op 6 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 februari 2018 in Rotterdam. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur binnen de bebouwde kom, terwijl het ABS remsysteem van zijn auto defect was. Hierdoor kwam hij in botsing met een bromfiets, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van het ongeval een lendenwervelbreuk opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijke schuld had aan het ongeval, omdat hij de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur overschreed en niet adequaat reageerde op het waarschuwingslampje van het ABS systeem, dat brandde voordat het ongeval plaatsvond.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van negentig uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor zes maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had aangetoond dat hij niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de botsing had kunnen voorkomen door zich aan de maximumsnelheid te houden en zijn voertuig tijdig te laten controleren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen en dat zijn handelen had geleid tot het letsel van het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van negentig uur en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, en de impact van het ongeval op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/652068-18
Datum uitspraak: 6 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman H.O. de Boer, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van negentig uur, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid besturen motorvoertuigen voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aanmerkelijke schuld had aan het ongeval. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte kort voor het ongeval harder heeft gereden dan de ter plaatste geldende maximumsnelheid, omdat zijn snelheid niet op de juiste wijze is berekend. Daarnaast stelt de verdachte dat het ABS waarschuwingslampje op het dashboard van zijn auto voorafgaand aan het ongeval geen signaal gaf van een defect aan het ABS remsysteem.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 18 februari 2018 heeft op de Straatweg in Rotterdam een ongeval plaats gevonden waarbij de verdachte, die in een personenauto reed, in botsing is gekomen met het slachtoffer [naam slachtoffer] , die op een bromfiets reed.
Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Ook kan niet alleen uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De snelheid waarmee de verdachte heeft gereden
De maximumsnelheid bedraagt ter plaatse 50 kilometer per uur. Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse (VOA) van 24 juni 2018 van de regionale recherche komt naar voren dat de verdachte met een minimale snelheid van ongeveer 83 kilometer per uur zou hebben gereden. In het rapport van ongevallendeskundige J.L.M. Meuwissen van 14 augustus 2019 wordt echter geconcludeerd dat op basis van de uitgevoerde remproeven niet kan worden vastgesteld in hoeverre bij de berekening van de VOA in acht is genomen dat de verdachte deels over spoorstaven van de tramrails heeft geremd, waarbij de vermindering van de snelheid minder groot is dan wanneer wordt geremd op asfalt. Daarnaast is in de berekening niet meegenomen dat de auto tijdens de botsing een (extra) snelheidsvermindering heeft ondergaan. De deskundige schat dat over de spoorstaven een gemiddelde remvertraging optreedt die 50% lager ligt dan de vertraging over asfalt. Aan de hand van internationale botsproef databanken wordt daarnaast over het gemeten remblokkeerspoor vanaf de botsing tot stilstand (8,78 meter) rekening gehouden met een (extra) snelheidsvermindering van 5 kilometer per uur. Op basis hiervan komt de deskundige tot de conclusie dat de verdachte voor het ongeval tussen de 79 en 81 kilometer per uur heeft gereden.
De enkele omstandigheid dat de deskundige Meuwissen in zijn gecorrigeerde snelheidsberekening de vertraging (deels) heeft moeten schatten, maakt niet dat zijn conclusies onbetrouwbaar zijn, zoals door de verdediging is aangevoerd. Immers heeft de verdachte op een gemeten remweg van 35,95 meter slechts 12 meter over de spoorstaven geremd en is de deskundige bij zijn berekening uitgegaan van 50% van de reguliere vertraging, door hem in zijn rapport aangemerkt als een relatief lage waarde. Zelfs onder deze omstandigheden komt de deskundige tot de conclusie dat de verdachte veel te hard heeft gereden. De rechtbank neemt bij de beoordeling van deze berekening in overweging dat de verdachte een deel van de afstand van 12 meter slechts met één wiel over de spoorstaven heeft gereden, en dus ook in deze fase deels op asfalt heeft geremd, waarbij slechts sprake is van een zeer lichte afwijking in het remspoor naar links. Daarmee worden geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de conclusies uit het rapport. De rechtbank acht het rapport en de methode die daaraan ten grondslag ligt dan ook voldoende betrouwbaar.
Dat, zoals de verdachte ter zitting heeft gesteld, sprake zou zijn van ijsvorming door nachtvorst op het wegdek en dat met in achtneming van de reguliere maximumsnelheid daardoor sprake zou zijn van een langere remweg - waardoor het ongeluk door hem niet te voorkomen viel -, vindt geen steun in de bevindingen van de regionale recherche ter plaatse en wordt evenmin in de contra-expertise van deskundige Meuwissen ter discussie gesteld. Het verweer is gelet hierop niet aannemelijk en wordt verworpen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte kort voor het ongeval met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur heeft gereden.
ABS systeem
Uit de verkeersongevallenanalyse van de regionale recherche volgt dat in de auto van verdachte sprake was van een storing in het ABS remsysteem, waardoor dit systeem is uitgevallen. Gebleken is dat het ABS remsysteem ten tijde van het ongeluk niet heeft gefunctioneerd, en dat de wielen van het voertuig van de verdachte bij het krachtig afremmen zijn geblokkeerd. Dit kan van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop of de gevolgen van het ongeval. Gebleken is dat deze storing reeds 871 kilometer voor het ongeluk is ontstaan. Uit de ongevallenanalyse komt naar voren dat bij het inschakelen van het contact, het ABS waarschuwingslampje van de auto brandde. Het uitvallen van het ABS remsysteem was aldus voor de bestuurder waarneembaar in de vorm van een oranje waarschuwingslampje op het dashboard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het waarschuwingslampje voorafgaand aan het ongeval niet heeft gebrand en dat de verdachte dit niet heeft gezien. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer en gaat er bij de beoordeling van de vraag of sprake is van aanmerkelijke schuld vanuit dat de verdachte wist of had moeten weten dat het ABS remsysteem niet werkte.
Letsel van het slachtoffer
Uit de letselbeschrijving van 10 januari 2019 volgt dat het slachtoffer een breuk had in de eerste lendenwervel en dat de hersteltermijn hiervoor werd geschat op tenminste zes weken. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij bijna twee jaar na het ongeluk nog altijd kampt met pijnklachten.
Bij de strafrechtelijke kwalificatie van het letsel heeft de rechtbank zich gebaseerd op de definitie van zwaar lichamelijk letsel zoals neergelegd in artikel 82 Wetboek van Strafrecht en de uitleg die hieraan gegeven wordt in de geldende rechtspraak. Om van zwaar lichamelijk letsel te kunnen spreken, is een viertal criteria van belang, te weten de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen, de duur van de herstelperiode en de vraag of sprake is van volledig herstel.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de genoemde criteria geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Zij neemt daarbij in aanmerking dat medisch ingrijpen in het geval van het slachtoffer niet noodzakelijk is geweest en dat, ondanks pijnklachten, uit medisch onderzoek geen aanwijzingen naar voren komen voor langdurige, ernstige functionele beperkingen. Er zijn ook geen andere indicaties op grond waarvan de rechtbank aanleiding ziet om te concluderen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wel bewezen dat het ongeval bij het slachtoffer letsel dat tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, heeft veroorzaakt.
Mate van schuld
Uit de verkeersongevallenanalyse van de regionale recherche en uit het rapport van deskundige Meuwissen volgt dat verdachte de botsing had kunnen voorkomen als hij zich aan de maximumsnelheid had gehouden en hij zich dus als een normale voorzichtige verkeersdeelnemer had gedragen.
Daarbij komt dat de verdachte geruime tijd met de auto heeft gereden terwijl het ABS waarschuwingslampje brandde. De verdachte heeft de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder mocht worden verwacht aanmerkelijk verwaarloosd. Van een bestuurder mag immers worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk zijn auto laat controleren wanneer er een waarschuwingslampje brandt. Dit heeft de verdachte niet gedaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 heeft aan het ongeval.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel is ontstaan, dat aan de schuld van de verdachte te wijten is. De verdachte heeft zich voorafgaand aan het ongeval aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door veel te hard te rijden en door te gaan rijden terwijl het ABS waarschuwingslampje brandde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 februari 2018 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Straatweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met dat voertuig is gaan rijden en blijven rijden terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het ABS-remsysteem niet functioneerde en
-met een snelheid van ongeveer
80km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, heeft gereden en
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
-in botsing is gekomen met een bromfietser, die doende was de rijbaan van die Straatweg van rechts naar links over te steken;
waardoor die bromfietser, genaamd [naam slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een verkeersongeval met ernstige gevolgen veroorzaakt. Hij heeft binnen de bebouwde kom ongeveer 80 kilometer per uur gereden terwijl het ABS remsysteem defect was en daardoor was uitgeschakeld. De verdachte is vervolgens met zijn personenauto in botsing gekomen met de bromfiets waarop het slachtoffer reed. Het slachtoffer heeft door het ongeluk een lendenwervel gebroken.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring komt naar voren dat het ongeval het leven van het slachtoffer ingrijpend heeft veranderd en dat de lichamelijke en emotionele impact ervan op haar leven en dat van het gezin in de afgelopen periode groot is geweest.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Zo heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt genomen. Daarbij zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen dat bij het door verdachte veroorzaakte ongeval, naast het besproken technische gebrek aan zijn auto, sprake was van een forse overschrijding van de maximum snelheid.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank heeft de emoties van spijt van de verdachte ter zitting gezien. Toch acht de rechtbank vanuit het oogpunt van normhandhaving een taakstraf op zijn plaats, omdat verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit, aan de verdachte daarnaast een rijontzegging moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging, omdat de verdachte als taxichauffeur een groot belang heeft bij het behoud van zijn rijbewijs en omdat ter zitting is gebleken dat hij zich de impact van het door zijn toedoen veroorzaakte ongeval terdege realiseert. Daarom zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke rijontzegging opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.J. Kuipers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Straatweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met dat voertuig is gaan rijden en blijven rijden terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het ABS-remsysteem niet functioneerde en/of
-met een minimale snelheid van ongeveer 83 km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, heeft gereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-in botsing o£ aanrijding is gekomen met een bromfietser, die doende was de rijbaan van die Straatweg van rechts naar links over te steken;
waardoor die bromfietser, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een lendenwervelbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Straatweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met dat voertuig is gaan rijden en blijven rijden terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het ABS-remsysteem niet functioneerde en/of
-met een minimale snelheid van ongeveer 83 km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, heeft gereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een bromfietser, die doende was de rijbaan van die Straatweg van rechts naar links over te steken.