ECLI:NL:RBROT:2020:6738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
8319299 CV EXPL 20-5184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Stichting Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de gedaagde, als gevolg van een huurachterstand. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 2.627,50 tot en met januari 2020, en dit bedrag was verder opgelopen tot € 4.872,85 tot en met mei 2020. De gedaagde voerde aan dat de huurachterstand was ontstaan door financiële, medische en persoonlijke omstandigheden, en dat zij momenteel in loondienst werkte en een bewindvoerder had aangevraagd.

De kantonrechter overwoog dat het niet tijdig betalen van huur een essentiële verplichting is voor de huurder en dat de gedaagde niet was ontslagen van haar betalingsverplichtingen, ongeacht haar omstandigheden. De rechter oordeelde dat de huurachterstand substantieel was en dat er sprake was van een toerekenbare tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De vordering van Woonbron werd toegewezen, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van het nakomen van huurbetalingen en de gevolgen van wanbetaling voor huurders, zelfs in situaties van persoonlijke moeilijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8319299 CV EXPL 20-5184
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.L.J. van der Snoek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 31 januari 2020, met producties;
de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
de conclusie van repliek, met producties;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge reactie van gedaagde.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurt van Woonbron de woning aan het [adres] te Pernis (hierna ook te noemen: ‘het gehuurde’), tegen een huurprijs van laatstelijk € 671,94 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.
2.2
In de betaling van de huurpenningen is een achterstand ontstaan.

3.De vordering

3.1
Woonbron vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
betaling van een bedrag van € 2.627,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, te rekenen vanaf de eerste van elke maand vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot er betaald is:
- voor iedere maand, te rekenen met ingang van februari 2020 tot de dag van ontbinding aan huur;
- daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 293,33;
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Woonbron heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering tot betaling van de huurpenningen ten grondslag gelegd. Uit de huurovereenkomst vloeit voort dat [gedaagde] een verplichting heeft tot het betalen van de huur. Zij is deze verplichting echter niet nagekomen. Bovendien is dit niet de eerste keer dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. Verder is er sprake van achterstallig tuinonderhoud. Woonbron vordert betaling van de huurachterstand, en daarnaast rechtvaardigen voornoemde tekortkomingen in de nakoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.

4..Het verweer

Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. Hiertoe voert zij - kort samengevat - het volgende aan. Weliswaar is er een huurachterstand, maar deze is ontstaan vanwege financiële, medische en persoonlijke omstandigheden. Ook heeft [gedaagde] jonge inwonende kinderen. Vanwege het missen van een termijn is de vorige betalingsregeling met Woonbron vroegtijdig tot een einde gekomen. Momenteel werkt [gedaagde] in loondienst en is er bewindvoering aangevraagd. De verwachting van [gedaagde] is dat zij onder begeleiding van een bewindvoerder afspraken kan maken om de huurachterstand op korte termijn af te lossen.

5. De beoordeling

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het (op tijd) betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst voor de huurder. Bovendien dient [gedaagde] zich op grond van het bepaalde in artikel 7:213 BW als een goed huurder te gedragen. De vraag is of er sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] die voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Bij de beoordeling van deze vraag moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat er een huurachterstand is ontstaan. Bij dagvaarding heeft Woonbron gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met de maand januari 2020 € 2.627,50 bedraagt. Dit is door [gedaagde] niet betwist. De door [gedaagde] gestelde financiële en persoonlijke omstandigheden, hoe vervelend ook, komen voor rekening en risico van [gedaagde] en ontslaan haar niet van haar betalingsverplichtingen jegens Woonbron. De vordering van Woonbron tot betaling van de reeds opeisbaar geworden huurpenningen berekend tot en met de maand januari 2020 zal daarom worden toegewezen.
5.3
Vervolgens heeft Woonbron bij conclusie van repliek gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met de maand mei 2020 is opgelopen tot een bedrag € 4.872,85. Dit is door [gedaagde] erkend, waardoor ook dit deel van de vordering van Woonbron zal worden toegewezen.
5.4
De gevorderde wettelijke rente over voornoemde bedragen zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
5.5
Woonbron maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag van € 293,33 aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
5.5
Vast is komen te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Woonbron. De huurachterstand bedroeg op de dag van dagvaarding immers meer dan drie maanden. Alleen al gelet op de substantiële huurachterstand is, los van de vraag of er sprake is van achterstallig tuinonderhoud, voldoende gebleken dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Bovendien is er sprake van een herhaalde wanprestatie, zoals door Woonbron gesteld en door [gedaagde] niet betwist, en is de huurachterstand gedurende de procedure verder opgelopen. De gevorderde ontbinding en de daarmee samenhangende ontruiming van het gehuurde worden dan ook toegewezen. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op 14 dagen na de betekening van het vonnis.
5.6
De gevorderde vergoeding van € 671,94 voor elke ingegane maand vanaf de maand juni 2020 voor het gebruik van het gehuurde tot aan de ontruiming van het gehuurde is eveneens toewijsbaar.
5.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen een bedrag van € 2.627,50 inzake de huurachterstand berekend tot en met de maand januari 2020, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen een bedrag van € 2.245,35 inzake de reeds opeisbare huurpenningen over de maanden februari 2020 tot en met mei 2020, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de woning gelegen aan het [adres] te Pernis en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen € 671,94 per maand, met ingang van de maand juni 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand als een gehele te rekenen, een en ander voor zover met ingang van de maand juni 2020 geen huur is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 85,09 aan dagvaardingskosten, € 499,- aan griffierecht en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde van Woonbron;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416