In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een veelprocedeerder, had een verzoek ingediend naar aanleiding van een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 18 mei 2020. De voorzieningenrechter heeft het verzoek echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker verzuimd had het verschuldigde griffierecht van € 48,- te voldoen.
De griffier had verzoeker op 2 juni 2020 per aangetekende brief gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen en hem aangemaand dit bedrag uiterlijk twee weken na de datum van de nota te voldoen. Verzoeker had om vrijstelling van het griffierecht verzocht, maar dit verzoek was door de griffier op 9 juni 2020 afgewezen. Ondanks deze aanmaning is het griffierecht niet tijdig betaald, wat volgens de voorzieningenrechter leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden indien het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat de indiener niet in verzuim is geweest. In dit geval was de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker wel degelijk in verzuim was, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen.