ECLI:NL:RBROT:2020:6681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
8268959 \ CV EXPL 20-1902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en kosten in een huurovereenkomst met reconventionele vordering tot terugbetaling waarborgsom en kosten internet en televisie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een huurachterstand en bijkomende kosten. [gedaagde] huurde vanaf 1 mei 2018 een kamer van [eiseres] voor een maandelijkse huurprijs van € 550,-. Na beëindiging van de huurovereenkomst op 30 april 2019 heeft [eiseres] een vordering ingesteld voor een totaalbedrag van € 5.655,86, bestaande uit huurachterstand, verontreinigingsbelasting, energiekosten en schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden. [gedaagde] heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis en heeft de vordering betwist, waarbij hij erkent nog € 1.725,- verschuldigd te zijn. In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld tot terugbetaling van de waarborgsom en kosten voor internet en televisie, die hij zelf had moeten betalen omdat deze niet aanwezig waren in het gehuurde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] in verzet ontvankelijk is en heeft de huurachterstand vastgesteld op € 1.450,00, met een gebruiksvergoeding van € 275,00 voor de periode dat hij het gehuurde onrechtmatig onder zich hield. De vordering van [eiseres] voor verontreinigingsbelasting en energiekosten is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. In reconventie is [verweerster] veroordeeld tot terugbetaling van € 550,00 aan waarborgsom. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het verstekvonnis van 5 december 2019 is vernietigd en opnieuw recht gedaan zoals vermeld in het dictum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8268959 \ CV EXPL 20-1902
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie, gedaagde in verzet,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. E.G. Gosselink te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie, eiser in verzet,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. H.J. van Smaalen te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding d.d. 12 november 2019, met producties;
  • het verstekvonnis d.d. 5 december 2019;
  • het verzetexploot tevens eis in reconventie d.d. 7 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in verzet tevens conclusie van antwoord in reconventie
  • de conclusie van repliek in verzet tevens conclusie van repliek in reconventie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurde met ingang van 1 mei 2018 van [eiseres] voor de duur van twaalf maanden een kamer in de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde) voor een bij vooruitbetaling verschuldigd bedrag van € 550,- per maand (hierna: de huurprijs), waarvan € 475,00 aan kale huur en € 75,00 aan voorschot op de vergoeding voor de door [eiseres] ten behoeve van [gedaagde] te verzorgen leveringen en diensten (hierna: de servicekosten). De huurovereenkomst luidt verder, voor zover van belang, als volgt:
“(..)
4.5 Met oog op de datum van ingang van deze Overeenkomst heeft de eerste betaalperiode betrekking op de periode van 01-05-2018 tot en met 31-05-2018, een bedrag à € 550,00, verhoogd met een bedrag van € 550,00 (borg) en is het over deze eerste periode verschuldigde bedrag € 1.100,00. Huurder zal dit bedrag voldoen voor of op 01-05-2018.
4.6
De maandelijkse huur (inclusief servicekosten) dient te zijn voldaan voor de 1e van iedere maand op bankrekeningnummer: [rekeningnummer] t.n.v. [naam beheerder] onder vermelding van het factuurnummer en de maand.
(..)
6.1
De Door of vanwege Verhuurder voor Huurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten zijn de volgende:
Stoffering
Afschrijving keukenapparatuur
Afschrijving wasmachine en/of droger
Gas, water en elektra*
Internet en Televisie
Service en onderhoudscontract
Glas- en brandverzekering
*dit betreft enkel een voorschot. Eens per jaar zal er een verrekening plaatsvinden.
(..)
8.1
Totdat Verhuurder anders meedeelt, treedt als Beheerder op: [naam beheerder](..)
8.2
Tenzij schriftelijk anders overeengekomen, dient Huurder voor wat betreft de inhoud en alle verdere aangelegenheden betreffende deze Huurovereenkomst met de Beheerder contact op te nemen.
9.1
Huurder zal voor de ingangsdatum een waarborgsom betalen ter grootte van een bedrag van € 550,00 (zegge: VIJFHONDERD EN VIJFTIG EURO) op de in artikel 4.6 aangegeven wijze.
(..)
9.4
Bij beëindiging van de Overeenkomst dient het Gehuurde ontruimd en in originele staat opgeleverd te worden. Eventuele kosten voor schoonmaak of schade aan de woning worden met de waarborgsom verrekend. De waarborgsom wordt uiterlijk een maand na oplevering gerestitueerd.(..)”
2.2
Van de huurovereenkomst maken deel uit de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte, vastgesteld op 20 maart 2017 door de Raad voor Onroerende Zaken (hierna: de algemene bepalingen). De artikelen 19.7, 19.8 en 19.9 bepalen voor zover thans van belang het volgende:
“19.7 Tijdig voor het einde van de huurovereenkomst of het gebruik dient het gehuurde door partijen gezamenlijk te worden geïnspecteerd. Van deze inspectie wordt door partijen een rapport opgemaakt, waarin de bevindingen ten aanzien van de staat van het gehuurde zijn vastgelegd. Tevens wordt in dit rapport vastgelegd welke werkzaamheden ter zake van de bij de inspectie noodzakelijk gebleken reparaties en ten laste van huurder komend achterstallig onderhoud nog voor rekening van huurder dienen te worden uitgevoerd alsmede de wijze waarop dit zal geschieden.
19.8
Indien huurder of verhuurder, na daartoe deugdelijk in de gelegenheid te zijn gesteld door middel van een aangetekende brief, niet binnen redelijke termijn meewerkt aan de inspectie en/of de vastlegging van de bevindingen en afspraken in het rapport, is de partij die op vastlegging aandringt bevoegd de inspectie buiten aanwezigheid van de nalatige partij uit te voeren en het rapport bindend voor partijen vast te stellen. De partij die op vastlegging aandringt zal onverwijld een exemplaar van dit rapport aan de nalatige partij ter hand stellen.
19.9
Huurder is gehouden de door hem op basis van het rapport uit te voeren werkzaamheden binnen de in het rapport vastgelegde – of anders tussen partijen overeengekomen – termijn op een deugdelijke wijze uit te voeren c.q. te doen uitvoeren. Indien huurder geheel of gedeeltelijk nalatig blijft in de nakoming van zijn uit het rapport voortvloeiende verplichtingen, is huurder gerechtigd zelf deze werkzaamheden te laten uitvoeren en de daaraan verbonden kosten huurder te verhalen, zonder dat huurder daarvoor door of namens verhuurder in gebreke behoeft te worden gesteld, en onverminderd de aanspraak van verhuurder op vergoeding van de verdere schade en kosten”.
2.3
Bij brief van 1 maart 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] medegedeeld dat de huurovereenkomst eindigt op 30 april 2019 en niet verlengd zal worden en hem verzocht de nog openstaande bedragen van in totaal € 2.770,07 te betalen op het rekeningnummer van [eiseres] en een check-out datum voor 30 april 2019 te plannen, waarvoor de verhuurder/mw. [naam persoon] contact met hem zal opnemen.
2.4
Bij brief van 17 april 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om binnen zeven dagen te bevestigen dat hij over zal gaan tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de huurachterstand van € 2.770,07 vóór 30 april 2019.
2.5
Bij e-mail van 17 april 2019 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende bericht:

Ik wacht op u brief en dan hoor u van mij advocaat u weet niks van wat andehand is en dan nog mij contract is automatie verleng en als u de verhaal komplet weet dan heb ik geen schild voor die mevrou
2.6
[gedaagde] heeft het gehuurde op 15 mei 2019 verlaten.
2.7
Bij factuur van 17 juni 2019 heeft klusbedrijf Clima Tropical een bedrag van € 1.936,00 bij [eiseres] in rekening gebracht voor “
Opknappen boven appartementen”.
2.8
Bij onder zaaknummer 8171396 / CV EXPL 19-49866 gewezen verstekvonnis van
5 december 2019 is [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 5.655,73 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2019, eindafrekening energie en water, verontreinigingsbelasting en herstelwerkzaamheden, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.

3..Het geschil in conventie

3.1
[eiseres] heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 5.655,86, waarvan € 3.100,00 aan huurachterstand berekend tot en met de maand mei 2019, € 109,00 aan verontreinigingsbelasting, € 510,73 aan meerprijs energiekosten en € 1.936,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de diverse huurtermijnen, althans vanaf de datum van dagvaarden, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft zij -naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is in gebreke gebleven met betaling van de huurprijs over de maanden juni 2018, november 2018, december 2018, februari 2019, maart 2019 en mei 2019. Over 2018 heeft een eindafrekening plaatsgevonden voor wat betreft de servicekosten. Op grond van die eindafrekening is [gedaagde] nog een bedrag van € 510,73 aan energiekosten verschuldigd. Ook dient [gedaagde] nog € 109,00 aan verontreinigingsbelasting te betalen. [gedaagde] heeft het gehuurde in erbarmelijke staat achtergelaten, waardoor [eiseres] een klusbedrijf heeft moeten inschakelen om herstelwerkzaamheden uit te voeren. Het was voor [eiseres] niet mogelijk [gedaagde] nog een termijn te gunnen de herstelwerkzaamheden zelf te verrichten. [gedaagde] dient de kosten daarvan te betalen.
3.3
[gedaagde] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] af te wijzen.
3.4
Daartoe heeft hij -naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
[gedaagde] is tijdig in verzet gekomen. Hij heeft de huurprijs over de maand december 2018 voor een bedrag van € 350,00 en over de maanden februari en maart 2019 volledig onbetaald gelaten, in totaal derhalve € 1.450,-. [gedaagde] is slechts tot 15 mei 2019 de huurprijs dan wel een gebruiksvergoeding verschuldigd en niet over de gehele maand mei 2019. [gedaagde] erkent derhalve nog € 1.725,- aan [eiseres] verschuldigd te zijn.
Uit de uitkeringsspecificatie van 24 mei 2018 blijkt dat de Sociale Dienst namens [gedaagde] de huurprijs over de maand juni 2018 heeft betaald. Datzelfde geldt voor de uitkeringsspecificatie van 25 oktober 2018 en de huurprijs over de maand november 2018. [gedaagde] heeft van de persoon achter beheerder [naam beheerder] vernomen dat hij nog een en ander van [eiseres] tegoed had. Mogelijk heeft [eiseres] de huurprijs over de maand november 2018 daarom niet van de beheerder betaald gekregen. Overigens heeft [gedaagde] de huurprijs tot en met de maand november 2018 bevrijdend kunnen betalen aan de beheerder, nu [eiseres] pas in de loop van november aan hem kenbaar heeft gemaakt dat hij voortaan aan haar diende te betalen. [gedaagde] is niet bekend met een eindafrekening over 2018 en een aanslag voor de verontreinigingsbelasting. Overigens werd de woning door meerdere kamerhuurders bewoond, zodat hij hoogstens voor een deel van de verontreinigingsbelasting kan worden aangesproken. [gedaagde] heeft het gehuurde achtergelaten in een betere staat dan de staat waarin het gehuurde zich bij aanvang van de huurovereenkomst bevond. [eiseres] heeft niet toegelicht wat zij met de door haar overgelegde foto’s wil aantonen en bovendien dateren de foto’s van een week na de oplevering door [gedaagde] . Aangenomen kan worden dat de gemeenschappelijke gedeelten in de woning na het vertrek van [gedaagde] nog door anderen zijn gebruikt. Niet duidelijk is wat er aan herstelwerkzaamheden nodig was en welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. [eiseres] heeft geen bewijs van betaling van de factuur van het klusbedrijf overgelegd, zodat de vraag rijst of zij die factuur daadwerkelijk heeft betaald.

4..Het geschil in reconventie

4.1
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 1.610,16, waarvan € 1.100,00 aan waarborgsom en
€ 510,16 aan kosten voor internet en televisie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
4.2
Aan zijn vordering heeft hij –naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd.
Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [eiser] aan de beheerder [naam beheerder] de huurprijs over de maand mei 2018 en een waarborgsom van
€ 1.100,00 betaald. Nu hij het gehuurde correct heeft opgeleverd dient [verweerster] de waarborgsom aan hem terug te betalen. [eiser] heeft op grond van de huurovereenkomst recht op internet- en televisieaansluitingen in het gehuurde. Daar internet en televisie niet in het gehuurde aanwezig waren, heeft [eiser] hiervoor zelf zorggedragen. Hij heeft € 477,50 aan abonnementskosten betaald, terwijl deze kosten eigenlijk voor rekening van [verweerster] komen omdat [eiser] daarvoor door middel van de servicekosten reeds heeft betaald. Nu de servicekosten niet gespecificeerd zijn stelt [eiser] de kosten voor internet en televisie op een derde van de kosten van zijn aansluiting van € 49,00 per maand, aldus € 16,33 per maand. Daar hij in de maanden mei en juni 2018 verstoken is gebleven van internet en televisie, heeft hij recht op terugbetaling van € 32,66, in totaal derhalve € 510,16 aldus [eiser] .
4.3
[verweerster] heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen althans deze hem te ontzeggen, althans deze op nihil te stellen dan wel te matigen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.4
Daartoe heeft zij -naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [eiser] , naast de huurprijs van € 550,00 over de maand mei 2018, € 550,00 aan waarborgsom betaald. Mocht [eiser] daadwerkelijk
€ 1.100,00 hebben betaald, dan is dit geweest ter betaling van bemiddelingskosten aan de beheerder [naam beheerder] . In het gehuurde was wel degelijk een aansluiting voor internet en televisie aanwezig. Indien [eiser] van mening was dat dit niet het geval was, dan had hij [verweerster] daarvan op de hoogte moeten stellen. Dit heeft hij niet gedaan. Ook van andere huurders heeft [verweerster] nimmer vernomen dat er geen internet of televisie aanwezig was. [verweerster] is niet in verzuim en daarom niet gehouden tot vergoeding van kosten aan [eiser] .

5..De beoordeling

In conventie:
5.1
[eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagde] niet tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn verzet.
5.2
Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] gehouden is tot betaling van een bedrag van
€ 5.655,86 aan huurachterstand tot en met de maand mei 2019, verontreinigingsbelasting, eindafrekening energiekosten en vergoeding van de kosten van de herstelwerkzaamheden.
Huurachterstand
5.3
Vooropgesteld wordt dat uit de huurovereenkomst blijkt dat [gedaagde] de huurprijs dient te betalen aan [naam beheerder] . [eiseres] heeft zulks ook niet betwist, zodat dit in rechte vast staat. [gedaagde] heeft erkend de huurprijs over de maand december 2018 voor een bedrag van € 350,00 en over de maanden februari en maart 2019 volledig onbetaald te hebben gelaten. Uit de door [gedaagde] overgelegde uitkeringsspecificaties participatiewet van mei en oktober 2018 blijkt dat Gemeente Rotterdam in de maanden mei en de maand oktober 2018 een bedrag van € 550,00 op de uitkering van [gedaagde] heeft ingehouden ten behoeve van “ [naam beheerder] [adres] ”. Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter uit de hiervoor genoemde omschrijving van de inhouding van € 550,00 wel degelijk op te maken dat het de betaling van de huurprijs aan [naam beheerder] betreft. [eiseres] heeft enkel de ontvangst van die betalingen betwist, zonder dat zij, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van [naam beheerder] , die betwisting handen en voeten heeft gegeven. Onder die omstandigheden moet er naar het oordeel van de kantonrechter vanuit worden gegaan dat [gedaagde] de huurprijs over de maanden juni en november 2018 heeft betaald. Dat [eiseres] de bedragen mogelijk niet van [naam beheerder] doorbetaald heeft gekregen, doet daaraan niet af. [gedaagde] kan immers bevrijdend betalen aan [naam beheerder] en de doorbetaling van de betaalde bedragen is een zaak tussen [eiseres] en [naam beheerder] . De huurachterstand berekend tot het einde van de huurovereenkomst op 30 april 2019 bedraagt daarmee € 1.450,00, te weten (2 x € 550,- +
€ 350,-)Bedoeld bedrag zal worden toegewezen.
5.4
Ten aanzien van de door [eiseres] over de maand mei 2019 gevorderde huurprijs oordeelt de kantonrechter als volgt.
[gedaagde] heeft het gehuurde pas op 15 mei 2019 verlaten, terwijl de huurovereenkomst reeds op 30 april 2019 is geëindigd. Van een verplichting tot betaling van de huurprijs kan daarom geen sprake zijn. Artikel 7:225 lid 1 BW regelt in dit verband dat de verhuurder over de tijd dat hij het gehuurde mist omdat de huurder het gehuurde na het einde van de huur onrechtmatig onder zich houdt, een vergoeding kan vorderen gelijk aan de huurprijs. [gedaagde] is daarom, zoals hij zelf ook heeft erkend, gehouden tot betaling van deze gebruiksvergoeding over de periode van 1 tot en met 15 mei 2019. Weliswaar heeft [eiseres] nader gesteld dat zij een gebruiksvergoeding over de gehele maand mei 2019 vordert omdat het gehuurde pas vanaf 22 juli 2019 weer in een verhuurbare staat was, echter zij heeft deze datum niet onderbouwd. Ook de factuur van klusbedrijf Clima Tropical bevestigt de stelling van [eiseres] niet, daar de werkzaamheden, waarvan [eiseres] stelt dat die zijn uitgevoerd aan het gehuurde, reeds op 17 juni 2019 aan [eiseres] zijn gefactureerd. De gebruiksvergoeding zal daarom worden toegewezen over de eerste vijftien dagen van de maand mei 2019, aldus tot een bedrag van € 275,00.
5.5
Nu [gedaagde] met betaling van de hiervoor genoemde bedragen aan huurachterstand en gebruiksvergoeding in gebreke is gebleven, is hij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente aan [eiseres] verschuldigd geworden vanaf de opeisbaarheid van iedere termijn. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen zoals vermeld in het dictum van deze beslissing.
Verontreinigingsbelasting
5.6
[eiseres] vordert € 109,00 aan verontreinigingsbelasting. Zij heeft de verschuldigdheid daarvan echter op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl [gedaagde] heeft betwist dit bedrag te moeten betalen. Reeds daarom wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Energiekosten
5.7
[eiseres] vordert ook € 510,73 aan energiekosten over 2018. In reactie op het verweer van [gedaagde] dat hij nimmer een eindafrekening over 2018 heeft mogen ontvangen, heeft [eiseres] verwezen naar haar brief van 17 april 2019 en WhatsApp-gesprekken met [gedaagde] waarin zij hem heeft verzocht tot betaling van de energiekosten. Echter, de eindafrekening zelf, laat staan een naar de soort uitgesplitst overzicht van de in rekening gebrachte kosten met vermelding van de wijze van berekening daarvan zoals bedoeld in artikel 7:259 lid 2 BW, heeft [eiseres] niet in het geding gebracht. Dit deel van de vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Kosten herstelwerkzaamheden
5.8
[eiseres] stelt werkzaamheden uitgevoerd te laten hebben om het gehuurde weer verhuurbaar te maken, nadat [gedaagde] het gehuurde op 15 mei 2019 heeft verlaten. Gelet op het bepaalde in artikel 19.9 van de algemene bepalingen komt haar pas het recht toe deze werkzaamheden te laten uitvoeren en de daaraan verbonden kosten op [gedaagde] te verhalen indien [gedaagde] nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen uit datzelfde artikel. Hij is gehouden de werkzaamheden terzake van de bij de inspectie noodzakelijk gebleken reparaties en het ten laste van hem komend achterstallig onderhoud die in het rapport van de inspectie zijn opgenomen binnen de in het rapport vastgestelde termijn op een deugdelijke wijze uit te voeren of te doen uitvoeren. Echter een gezamenlijke inspectie aan het einde van de huurovereenkomst of het einde van het gebruik heeft niet plaatsgevonden, laat staan dat van die inspectie een rapport is opgemaakt waarin de bevindingen ten aanzien van de staat van het gehuurde zijn vastgelegd zoals bedoeld in artikel 19.7 van de algemene bepalingen.
5.9
In dit verband heeft [eiseres] aangevoerd dat zij [gedaagde] bij de brief van 1 maart 2019 heeft verzocht een afspraak te maken om de kamer gezamenlijk te inspecteren en dat hij er zelf voor heeft gekozen niet aanwezig te zijn bij de inspectie uitgevoerd door een vriendin van [eiseres] , zodat niet van [eiseres] kon worden verwacht [gedaagde] nog de gelegenheid te bieden de gebreken aan het gehuurde zelf te herstellen. Van die inspectie door (de vriendin van) [eiseres] is echter ook geen rapport opgemaakt, terwijl [eiseres] op grond van artikel 19.8 van de algemene bepalingen rechtsgeldig een bindend rapport had kunnen vaststellen zonder de aanwezigheid van [gedaagde] indien zij [gedaagde] bij aangetekende brief deugdelijk in de gelegenheid had gesteld mee te werken aan de inspectie en [gedaagde] vervolgens niet binnen een redelijke termijn daartoe over gegaan was. Dit heeft zij echter niet gedaan, terwijl evenmin gebleken is dat [gedaagde] geïnformeerd is over de datum van de inspectie van het gehuurde, zodat [eiseres] [gedaagde] nu niet kan aanspreken op het in gebreke zijn met de nakoming van zijn verplichtingen. Die verplichtingen zijn immers nooit vastgelegd. De gevorderde kosten van de herstelwerkzaamheden worden reeds daarom afgewezen.
In reconventie:
5.1
Beoordeeld dient te worden of [verweerster] gehouden is tot betaling van een bedrag van
€ 1.610,16 aan waarborgsom en kosten voor internet en televisie.
Waarborgsom
5.11
Op grond van zowel artikel 4.5 als artikel 9.1 van de huurovereenkomst was [eiser] verplicht vóór 1 mei 2018 een bedrag van € 550,00 te betalen aan huurprijs voor de maand mei 2018 en € 550,00 aan waarborgsom, aldus in totaal € 1.100,00. [verweerster] heeft niet weersproken dat [eiser] aan deze verplichting heeft voldaan. Echter [eiser] stelt zich op het standpunt een waarborgsom van € 1.100,00 aan de beheerder [naam beheerder] te hebben betaald. Dat is echter door [verweerster] betwist, althans in die zin dat die € 550,00 extra niet kan worden aangemerkt als waarborgsom, maar mogelijk als bemiddelingskosten voor de beheerder. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eiser] naar een kopie van de aanvraag huisvestingsvergunning, omdat [naam beheerder] daarop heeft ingevuld dat de eerste maand huur en de borg in totaal € 1.650,00 bedragen. Nog daargelaten dat de betaling van € 1.100,00 aan waarborgsom niet gegrond is op de huurovereenkomst, geldt dat [eiser] verder geen bewijs heeft overgelegd van een daadwerkelijke betaling van het bedrag van € 1.650,00 bij aanvang van de huurovereenkomst terwijl dit, gezien de betwisting door [verweerster] , wel op zijn weg had gelegen. Daarom kan niet in rechte worden vastgesteld dat [eiser] € 1.100,00 aan waarborgsom heeft betaald. Reeds daarom kan [verweerster] niet gehouden worden tot terugbetaling van dat bedrag. Wel heeft [eiser] recht op terugbetaling van € 550,00 aan waarborgsom. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen heeft [verweerster] immers niet het recht de kosten die zij stelt te hebben gemaakt voor herstelwerkzaamheden aan het gehuurde op [eiser] te verhalen. Zij kan die kosten dus ook niet met de waarborgsom verrekenen. Een bedrag van € 550,00 zal worden toegewezen.
5.12
Nu [verweerster] met betaling van het hiervoor genoemde bedrag aan waarborgsom in gebreke is gebleven, is zij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente aan [eiser] verschuldigd geworden. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen zoals vermeld in het dictum van deze beslissing.
Kosten internet en televisie
5.13
Volgens artikel 6.1 van de huurovereenkomst was [verweerster] verplicht voor de aanwezigheid van en aansluiting voor internet en televisie in het gehuurde zorg te dragen, waarvoor [eiser] servicekosten betaalde. Die servicekosten van € 75,00 per maand zagen overigens ook op andere door [verweerster] te verzorgen leveringen en diensten, waaronder verzekeringen en gas, water en elektra. [verweerster] stelt aan haar verplichting te hebben voldaan, echter [eiser] heeft aangevoerd dat hij geen internet en televisie in het gehuurde kon gebruiken en dat hij daar daarom zelf een abonnement heeft afgesloten. Daarop heeft [verweerster] aangevoerd dat [eiser] haar nimmer ervan op de hoogte heeft gesteld dat internet en televisie niet in het gehuurde aanwezig waren. Vervolgens heeft [eiser] niet gesteld [verweerster] wel daarover te hebben ingelicht, laat staan dat gesteld of gebleken is dat hij [verweerster] ter zake in gebreke heeft gesteld. Reeds daarom kan [verweerster] niet gehouden worden de abonnementskosten voor internet en televisie die [eiser] stelt te hebben gemaakt en een deel van de door [eiser] betaalde servicekosten, voor zover die volgens hem zien op de levering van internet en televisie, aan hem te betalen. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
In conventie en in reconventie:
5.14
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.15
Al het voorgaande heeft tot gevolg dat het verstekvonnis van 5 december 2019 wordt vernietigd en dat opnieuw recht zal worden gedaan zoals vermeld in het dictum van deze beslissing.

6..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 5 december 2019 onder zaaknummer 8171396 / CV EXPL 19-49866 gewezen verstekvonnis tussen [eiseres] als eiseres en [gedaagde] als gedaagde;
en opnieuw rechtdoende:
In conventie:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.450,00 aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2019 en € 275,00 aan gebruiksvergoeding voor (een deel van) de maand mei 2019, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de datum dat [gedaagde] met betaling daarvan in verzuim is geraakt tot de dag van algehele voldoening;
In reconventie:
veroordeelt [verweerster] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 550,00 aan waarborgsom, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
In conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van het geding, in die zin iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:224 lid 2 BW en artikel 19.2 van de algemene bepalingen is de huurder gehouden het gehuurde in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving die tussen huurder en verhuurder is opgemaakt is aanvaard en indien geen beschrijving is opgemaakt wordt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat partijen bij aanvang van de huurovereenkomst een beschrijving van de staat van het gehuurde hebben opgemaakt. De stelling van [eiseres] dat van gebreken aan het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst geen sprake was omdat de aanwezigheid van een gebrek in een proces-verbaal van oplevering zou zijn vermeld en een proces-verbaal van oplevering ontbreekt, wordt niet gevolgd. Immers uit artikel 3 van de algemene bepalingen, waarnaar [eiseres] overigens zelf ook verwijst, blijkt juist dat de algemene, bouwkundige en technische staat van het gehuurde waarin huurder het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst aanvaardt, door huurder en verhuurder wordt vastgelegd in een als bijlage aan de huurovereenkomst toe te voegen en door of namens partijen te ondertekenen proces-verbaal van oplevering.
Gelet op het voorgaande wordt in dit geval verondersteld dat [gedaagde] het gehuurde in de staat heeft ontvangen zoals deze was op 30 april 2019, althans op de dag dat [gedaagde] het gehuurde verliet. [eiseres] heeft haar stelling dat [gedaagde] het gehuurde in erbarmelijke staat heeft achtergelaten nader onderbouwd door aan te voeren dat de kamer besmeurd was en stonk naar de rook van sigaretten en wiet, de vensterbank onder de brandvlekken van sigaretten zat, de vensterbank, muren en kozijnen waren beschadigd met gaten, de gehele kamer onder het vet zat door veelvuldig gebruik van een friteuse en [gedaagde] nooit had schoongemaakt. [gedaagde] heeft betwist het gehuurde niet te hebben opgeleverd in de staat waarin hij het gehuurde heeft ontvangen. Dit is daarom vooralsnog niet in rechte komen vast te staan.