ECLI:NL:RBROT:2020:6645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
8276936 CV EXPL 20-2319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake huurachterstand en proceskostencompensatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een verzetprocedure van de Stichting Vestia tegen een eerder verstekvonnis. De kantonrechter had op 29 mei 2020 geoordeeld dat het verzet ontvankelijk was en dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis niet geschorst zou worden. Vestia had de ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst laten vallen, omdat de huurachterstand van € 2.348,16 was ingelopen door betalingen van de gedaagde na de dagvaarding op 16 september 2019. De kernvraag in deze verzetprocedure was of er opnieuw sprake was van huurachterstand, zoals Vestia stelde. De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar een rolzitting om de actuele stand van zaken te verifiëren.

Bij de akte uitlaten van 24 juni 2020 overhandigde Vestia een specificatie van de huurbetalingen, waaruit bleek dat de huur tot en met juni 2020 een saldo van -€ 422,51 vertoonde. De gedaagde stelde echter dat de huur tot en met juli 2020 was betaald en dat er geen huurachterstand was. Uiteindelijk bleek dat de gedaagde de nieuwe huurachterstand had ingelopen, waardoor het verstekvonnis niet in stand kon blijven. De kantonrechter bekrachtigde echter wel de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over de oude huurachterstand van € 2.206,20 en de proceskosten van Vestia.

De proceskosten in de verzetprocedure werden gecompenseerd, omdat Vestia had kunnen en moeten weten dat de huurachterstand minder dan drie maanden bedroeg op het moment van dagvaarding. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde op de hoogte was van de hoogte van de vordering en dat zij het verweer had kunnen voeren in de oorspronkelijke procedure. Het vonnis werd uitgesproken door mr. C.H. Kemp-Randewijk en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8276936 CV EXPL 20-2319
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. I. Streppel te Rotterdam,
tegen
[gedaagde,eiseres in verzet],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. H.E. Borgman te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Vestia” respectievelijk “ [gedaagde,eiseres in verzet] ”.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 mei 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten van Vestia, met productie;
  • de akte uitlaten van [gedaagde,eiseres in verzet] , met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenvonnis van 29 mei 2020 heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat het verzet ontvankelijk is en dat zij reden ziet om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis niet te schorsen, zodat de door [gedaagde,eiseres in verzet] verzochte voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv zal worden afgewezen. Tevens heeft de kantonrechter vastgesteld dat Vestia de eerder gevorderde ontbinding en ontruiming heeft laten vallen, omdat de huurachterstand van € 2.348,16 is ingelopen door de betalingen van [gedaagde,eiseres in verzet] na het uitbrengen van de dagvaarding op 16 september 2019.
2.2
Gelet op het voorgaande en op de inhoud van het verstekvonnis, is de enige vraag die in deze verzetprocedure nog voorligt, de vraag of thans weer sprake is van een huurachterstand, zoals Vestia heeft gesteld.
2.3
Omdat uit de stukken niet bleek wat de actuele stand van zaken met betrekking tot de betaling van de huurpenningen is, heeft de kantonrechter aanleiding gezien de zaak te verwijzen naar de rolzitting van 25 juni 2020, zodat Vestia en [gedaagde,eiseres in verzet] zich schriftelijk konden uitlaten over de door Vestia gestelde nieuw ontstane betalingsachterstand.
2.3.1.
Bij akte uitlaten van 24 juni 2020 heeft Vestia een specificatie overgelegd met betrekking tot de door [gedaagde,eiseres in verzet] verschuldigde en betaalde huur tot en met de maand juni 2020. Het huursaldo berekend tot en met die maand bedraagt volgens Vestia - € 422,51.
2.3.2
Bij akte uitlaten van 25 juni 2020 heeft [gedaagde,eiseres in verzet] zich, onder verwijzing naar tien bijgevoegde betalingsbewijzen, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een huurachterstand en dat de huur tot en met juli 2020 is betaald.
2.4
Aldus staat tussen partijen vast dat dat [gedaagde,eiseres in verzet] ook de door Vestia tijdens de verzetprocedure geconstateerde nieuwe huurachterstand inmiddels is ingelopen. Dit betekent dat het verstekvonnis, naast voor wat betreft de uitgesproken ontbinding en ontruiming, ook voor wat betreft de veroordeling tot betaling van de achterstallige huur niet in stand kan blijven. Het verstekvonnis zal in zoverre worden vernietigd en de kantonrechter zal opnieuw recht doen, zoals in de beslissing vermeld.
2.5
Het voorgaande laat onverlet dat vaststaat dat ten tijde van de dagvaarding sprake was van een huurachterstand ter hoogte van € 2.206,20, zodat niet kan worden gezegd dat Vestia nodeloos tot het dagvaarden van [gedaagde,eiseres in verzet] is overgegaan. [gedaagde,eiseres in verzet] is in het verstekvonnis dus ook terecht veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.206,20, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, alsmede tot vergoeding van de proceskosten van Vestia ter hoogte van € 767,06. De kantonrechter zal het verstekvonnis op deze punten bekrachtigen.
2.6
De proceskosten van de verzetprocedure zullen om navolgende redenen worden gecompenseerd.
Indien Vestia op de eerst dienende dag van de oorspronkelijke procedure (1 oktober 2019) haar vordering had verminderd met het vóór die dag door [gedaagde,eiseres in verzet] betaalde bedrag, dan had het in de rede gelegen dat de ontbinding en ontruiming niet was toegewezen indien die eis was gehandhaafd, omdat de (oude) huurachterstand op dat moment minder dan drie maanden bedroeg. Voor [gedaagde,eiseres in verzet] was er dan minder reden tot verzet geweest.
Daar staat tegenover dat [gedaagde,eiseres in verzet] het verweer dat de (oude) huurachterstand inmiddels was ingelopen had kunnen voeren in de oorspronkelijke procedure. Uit de drie betalingen die zij na het betekenen van de inleidende dagvaarding en vóór de eerst dienende dag heeft gedaan - in totaal € 2.348,16 (twee maal € 735,40 en één maal € 877,36) - leidt de kantonrechter namelijk af dat [gedaagde,eiseres in verzet] op de hoogte was van de inleidende dagvaarding en de hoogte van het gevorderde bedrag, te weten eveneens € 2.348,16.

3..De beslissing

De kantonrechter:
bekrachtigt het op 15 oktober 2019 onder zaaknummer 8057461 CV EXPL 19-41288 tussen partijen gewezen verstekvonnis, voor zover [gedaagde,eiseres in verzet] daarin is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.206,20, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, en voor zover [gedaagde,eiseres in verzet] daarin is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 587,06 aan verschotten en € 180,- aan salaris voor de gemachtigde;
vernietigt het op 15 oktober 2019 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 8057461 CV EXPL 19-41288 gewezen verstekvonnis voor het overige;
en opnieuw rechtdoende:
compenseert de proceskosten in de verzetprocedure;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478