ECLI:NL:RBROT:2020:6575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
599374 / HA RK 20-633
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die zich niet kon verenigen met de gang van zaken in zijn eerdere procedures. De verzoeker had een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.A.F. van Ginneken, rechter in de rechtbank Rotterdam, omdat hij meende dat deze rechter partijdig was. De verzoeker had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Den Haag voor een voorlopig getuigenverhoor, waarin hij de rechter als getuige wilde horen over vermeende fouten in eerdere uitspraken. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de verzoeker een getuigenverhoor had aangevraagd, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter. Ook het feit dat de verzoeker geen afspraken kon maken met de rechter over een interview over 'de rechter ter discussie' werd niet als grond voor wraking geaccepteerd. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Bovendien werden twee verzoeken tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld wegens evident misbruik van het wrakingsinstrument. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker zijn wrakingsverzoek niet had onderbouwd met voldoende feiten die een vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 599374 / HA RK 20-633
Beslissing van 16 juli 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. M. Kuipers,
strekkende tot wraking van:
mr. C.A.F. van Ginneken, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 26 juni 2020 heeft de rechter het verzet behandeld dat verzoeker heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank dat zijn beroep tegen de weigering van een verklaring omtrent gedrag niet-ontvankelijk is. Die procedure draagt als kenmerk ROT 19/3232.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer ook de volgende stukken bevinden:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- het e-mailbericht van 29 juni 2020 van verzoeker, alsmede alle daarna gevoerde
correspondentie met verzoeker.
Verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter en de gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 6 juli 2020.
Ter zitting van 9 juli 2020 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker heeft daar zijn standpunt mondeling toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek d.d. 26 juni 2020 heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op 22 juni 2020 heeft verzoeker een verzoek bij de rechtbank Den Haag ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor om de rechter onder ede als getuige te horen over de 16 zaken van verzoeker die zij heeft verprutst. Verzoeker heeft hierdoor een schadepost van €14.000,= die hij op de rechter wil verhalen.
Verder is het niet gelukt om met de rechter afspraken te maken over het houden van een interview met haar om het fenomeen ‘de rechter ter discussie’ te stellen, omdat de rechter daaraan geen medewerking wenst te verlenen. Deze weigering verstoort de journalistiek. De rechter is verplicht om met verzoeker in gesprek te gaan.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker een voorwaardelijke wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer ingediend, voor het geval hij geen antwoorden krijgt op de vragen waarom de president van de rechtbank, mevrouw De Lange-Tegelaar, en de rechter niet ter zitting zijn verschenen en waarom de rechters De Geus en Wilbers-Taselaar als leden zitting hebben in deze wrakingskamer. Bij het voorwaardelijke wrakingsverzoek van de wrakingskamer heeft verzoeker verzocht om de gelegenheid te krijgen om effectief daar iets tegen in te brengen en een mondelinge behandeling te beleggen waarbij zijn advocaat aanwezig kan zijn.
Ten slotte heeft verzoeker aan het eind van de zitting de wrakingskamer gewraakt omdat de voorzitter geen concrete termijn heeft gegeven waarbinnen het proces-verbaal van de zitting beschikbaar zal zijn. Ook heeft verzoeker als grond aangevoerd dat hij als journalist voorafgaande aan de zitting ten onrechte is gefouilleerd.
De leden van de wrakingskamer hebben niet in dat verzoek berust.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Het optreden van een rechter in een andere procedure is geen grond voor wraking in een nieuwe procedure. Dat is niet anders in het geval verzoeker het niet eens is met de uitkomst van die andere procedures en om die reden verzocht heeft om een voorlopig getuigenverhoor. Niet is gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Voorts is de rechter niet gehouden om aan een interview mee te werken; daartoe bestaat ook geen wettelijke grondslag.

3.De beoordeling

3.1
Het onvoorwaardelijk wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer
3.1.1
Ingevolge artikel 8:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
Ter zitting heeft verzoeker mondeling een verzoek ingediend tot wraking van de wrakingskamer. De wrakingskamer stelt voorop dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Onder bepaalde omstandigheden kan echter een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door dezelfde wrakingskamer wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten, zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband wijst de wrakingskamer op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
3.1.2
De wrakingskamer is van oordeel dat van een dergelijk misbruik sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Het onvoorwaardelijke wrakingsverzoek is gedaan naar aanleiding van de mededeling van de voorzitter van de wrakingskamer dat er geen concrete termijn kan worden gegeven waarbinnen het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer beschikbaar zal zijn. Naar het oordeel van de wrakingskamer is een wrakingsverzoek op die grond onmiskenbaar uitsluitend gedaan om afgifte van het proces-verbaal van de zitting op korte termijn af te dwingen. Dat kan slechts worden aangemerkt als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
Verzoeker heeft daarnaast aangevoerd dat hij als journalist ten onrechte voorafgaande aan de zitting is gefouilleerd.
Verzoeker heeft op 7 juli 2020 in een telefoongesprek met de algemeen secretaris van de wrakingskamer van de rechtbank verzocht om toestemming van de rechtbank om op de zitting geluidsopnamen en enkele foto’s van de leden van de wrakingskamer te maken. Dat verzoek is voorgelegd aan de voorzitter van de wrakingskamer. Aan verzoeker is op aanwijzen van de voorzitter van de wrakingskamer door de algemeen secretaris van de wrakingskamer daarop op 8 juli 2020 meegedeeld dat het maken van (geluids-)opnamen tijdens de zitting niet wordt toegestaan. Daarop heeft verzoeker de algemeen secretaris van de wrakingskamer laten weten dat deze beslissing evident onrechtmatig is en heeft hij laten weten: ‘Ik zal gewoon opnames maken’. Met deze mededeling heeft verzoeker, die naar het oordeel van de wrakingskamer in deze procedure uitsluitend is aan te merken als procespartij die ter zitting de gelegenheid krijgt om zijn wrakingsverzoek toe te lichten, aangekondigd het verbod op het maken van opnames te negeren. Daarom is aan de bodedienst en de parketpolitie de instructie gegeven erop toe te zien dat verzoeker geen opnameapparatuur in de zittingzaal binnenbrengt. In zoverre is het wrakingsverzoek slechts een reactie op toepassing van een verzoeker onwelgevallige ordemaatregel die hij over zichzelf heeft afgeroepen met de aankondiging dat hij het verbod op het maken van opnames zal negeren. Dat hieraan een naar objectieve maatstaven te rechtvaardigen vrees voor partijdigheid van leden van de wrakingskamer valt te ontlenen, is niet onderbouwd.
Daarom is ook dit verzoek evenzeer aan te merken als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
Nu onder de hierboven genoemde omstandigheden moet worden vastgesteld dat er sprake is van evident misbruik van het wrakingsinstrument, kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen. Het verzoek zal wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gesteld.
3.2
Het voorwaardelijke wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer
3.2.1
Ter zitting heeft verzoeker verzocht om de president van de rechtbank, mr. De Lange-Tegelaar, ter zitting te horen om met haar afspraken te kunnen maken inzake oude procedures. Toewijzing van dit verzoek zou naar het oordeel van de wrakingskamer niet kunnen bijdragen aan enige in deze zaak door de wrakingskamer te nemen beslissing over het verzoek tot wraking van de rechter en de gronden die daarvoor zijn aangevoerd. De zaak zal daarvoor dan ook niet worden aangehouden.
3.2.2
Voorts heeft verzoeker verzocht om de rechter ter zitting te horen. Verzoeker kan worden toegegeven dat het in het algemeen de voorkeur verdient dat een gewraakte rechter ter zitting van de wrakingskamer verschijnt, maar voor een gewraakte rechter bestaat niet de verplichting daartoe. De wet bepaalt slechts dat de rechter in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord. Die gelegenheid heeft de rechter benut door een schriftelijke reactie op het verzoek in te dienen. De wrakingskamer acht zich in dit geval voldoende voorgelicht door de inhoud van het wrakingsverzoek tegen de rechter, de toelichting daarop en de inhoud van de schriftelijke reactie van de rechter. Er bestaat daarom geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de rechter alsnog ter zitting op dit verzoek te kunnen horen. De zaak zal daarom daarvoor niet worden aangehouden.
3.2.3
Ter zitting heeft de verzoeker zich afgevraagd waarom mr. De Geus en mr. Wilbers-Taselaar deel uitmaken van de wrakingskamer, nu zij in eerdere procedures van verzoeker in zijn ogen onrechtmatige en foute beslissingen hebben genomen. Het antwoord op die vraag is dat de rechters die deel uitmaken van deze wrakingskamer in het halfjaarrooster op deze zitting waren ingedeeld. Geen van de leden van deze kamer heeft aanleiding gezien voor een verzoek zich in deze zaak te mogen verschonen. De wrakingskamer stelt verder vast dat verzoeker geen verzoek tot wraking van een of meer van haar leden om die reden heeft gedaan. De wrakingskamer ziet ook overigens geen aanleiding de behandeling van het verzoek aan te houden om de samenstelling van deze kamer te kunnen wijzigen. Ook dat verzoek wordt dus afgewezen.
3.2.4
Met de hiervoor gegeven beslissingen is de voorwaarde waaronder het voorwaardelijke wrakingsverzoek tegen de leden van de wrakingskamer is gedaan in vervulling gegaan. De leden van de wrakingskamer berusten niet in dit verzoek.
Ook hier geldt hetgeen onder 3.1.1 is overwogen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer geldt ook voor het voorwaardelijke wrakingsverzoek dat sprake is van misbruik van recht. Het verzoek is immers slechts ingegeven door de wens persoonlijke verschijning van de president van deze rechtbank en de gewraakte rechter ter zitting van de wrakingskamer af te dwingen, hoewel de wrakingskamer daartoe geen grond ziet, dan wel indirect vervanging van leden van deze wrakingskamer af te dwingen zonder daartoe een verzoek tot wraking van deze wrakingsrechters in te dienen.
Daarom moet worden vastgesteld dat er ook hier sprake is van evident misbruik van het wrakingsinstrument, en kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen. Het voorwaardelijke verzoek zal wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gesteld.
Voor aanhouding van de behandeling van het voorwaardelijke wrakingsverzoek om verzoeker en/of zijn gemachtigde in de gelegenheid te stellen dit verzoek nader toe te lichten bestaat dan ook geen grond. Dat verzoek wordt afgewezen.
3.3
Het wrakingsverzoek jegens de rechter
3.3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3.2
Te onderzoeken staat of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk
geworden, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker
geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.3.3
Verzoeker heeft in zijn verzoek medegedeeld dat hij recent een verzoek heeft ingediend bij de rechtbank Den Haag voor een voorlopig getuigenverhoor waarin hij de rechter als getuige wil horen in verband met een schadeclaim die hij pretendeert op grond van zijns inziens onjuiste uitspraken van de rechter. De wrakingskamer stelt vast dat, als het verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor al in behandeling is genomen, de uitkomst daarvan nog onbekend is. Zeker tegen die achtergrond is de enkele stelling van verzoeker dat hij een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft gedaan, onvoldoende grond om aan te nemen dat vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de aangevoerde grond dat het verzoeker niet is gelukt om met de rechter afspraken te maken over een interview omtrent het fenomeen ‘de rechter ter discussie’. Niet valt in te zien dat de rechter op enige grond daartoe gehouden zou zijn, nog daargelaten dat niet valt in te zien dat weigering van medewerking aan een dergelijk interview naar objectieve maatstaven een vrees voor partijdigheid zou kunnen rechtvaardigen.
3.4
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt de verzoeken tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling;
  • wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.A.F. van Ginneken.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. M. de Geus en
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2020 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-