ECLI:NL:RBROT:2020:6375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
18 juli 2020
Zaaknummer
8476568 VV EXPL 20-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering tijdens ziekte en re-integratieverplichtingen in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden (OZHW) en een docente, eiseres, die zich ziek had gemeld. De eiseres vorderde betaling van haar loon, dat door OZHW per 1 april 2020 was stopgezet. De eiseres stelde dat deze loonstop niet vooraf was aangekondigd en dat zij voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. OZHW betwistte de vordering en voerde aan dat de eiseres niet-ontvankelijk was omdat er geen deskundigenverklaring was overgelegd en dat de loonstop terecht was, omdat de eiseres niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de eiseres ontvankelijk was in haar vordering. De rechter stelde vast dat artikel 7:629 BW bepaalt dat een werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon, tenzij er sprake is van uitzonderingen, zoals het niet meewerken aan redelijke voorschriften van de werkgever. De rechter concludeerde dat de loonstop door OZHW terecht was toegepast, omdat de eiseres niet voldoende had meegewerkt aan de re-integratieverplichtingen. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiseres af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8476568 VV EXPL 20-25
uitspraak: 16 juli 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.P. van Goor, DAS Rechtsbijstand,
tegen

de stichting Stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden (OZHW),

gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Klaassen.
Partijen worden hierna [eiseres] en OZHW genoemd.

Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding, binnengekomen op de griffie van deze rechtbank op 28 april 2020, met
producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
1.2
Vanwege de ingestelde coronamaatregelen hebben partijen gekozen voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
1.4
Nadat vonnis was bepaald, heeft [eiseres] bij brief van 13 juli 2020 nog een (tweede) deskundigenoordeel van het UWV, van 8 juli 2020, aan de kantonrechter toegezonden, waaromtrent onder 4.7 nader zal worden overwogen.

De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1
[eiseres] is in dienst bij OZHW als docente Engels voor 32 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voortgezet onderwijs van toepassing. Artikel 4.2 lid 1 van de cao verklaart de Ziekte- en Arbeidsongeschiktheidsregeling VO (hierna: ZAVO) van toepassing. Artikel 15 van de ZAVO regelt het staken van de bezoldiging indien (lid 4) de controlevoorschriften worden overtreden, (lid 6) ten onrechte verzuimd wordt – kort gezegd – zich te houden aan de door de arbodienst of het UWV gegeven voorschriften, of (lid 8) verzuimd wordt de door de arbodienst bepaalde (passende) arbeid te verrichten.
2.2
[eiseres] heeft zich op 1 oktober 2018 (gedeeltelijk) ziek gemeld. Op 9 oktober 2018 heeft zij telefonisch contact met de bedrijfsarts. Per 10 oktober 2018 is zij voor 50% arbeidsgeschikt geacht door de bedrijfsarts. Er is een plan van aanpak opgesteld.
2.3
Op 30 oktober, 27 november en 18 december 2018 heeft [eiseres] afspraken met de bedrijfsarts.
2.4
[eiseres] meldt zich op 8 januari 2019 voor 100% ziek.
2.5
Op 15 januari 2019 heeft [eiseres] een afspraak met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts adviseert mediation om het onderliggende arbeidsconflict aan te pakken nu het herstel van [eiseres] stagneert.
2.6
Op 22 januari, 12 februari en 26 maart 2019 heeft [eiseres] afspraken met de bedrijfsarts.
2.7
Het mediationtraject is gestart in april 2019.
2.8
Op 15 april 2019 heeft [eiseres] een klacht ingediend betreffende haar teamleider. Partijen hebben deze klacht besproken tijdens een gesprek op 21 mei 2019. Het mediationtraject wordt tijdelijk stopgezet.
2.9
In mei 2019 is de klacht van [eiseres] behandeld en de klachtencommissie oordeelt dat haar klacht deels gegrond is.
2.1
Op 19 juni 2019 heeft OZHW [eiseres] een vaststellingsovereenkomst verstuurd.
2.11
Op 4 juli, 10 oktober, 20 en 22 november 2019 heeft [eiseres] afspraken met de bedrijfsarts.
2.12
Op 22 november 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat het herstel van [eiseres] stagneert en dat een tweede spoortraject kan worden opgestart. Daarvoor wordt Alert Verzuimspecialist (hierna: de verzuimspecialist) ingeschakeld.
2.13
Op 6 december 2019 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV op verzoek van [eiseres] een arbeidsdeskundig rapport opgemaakt, “Deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever”. De conclusie van het rapport luidt dat de re-integratie inspanningen van OZHW onvoldoende zijn geweest.
2.14
Op 20 december 2019 heeft de bedrijfsarts een Inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) opgemaakt met een geldigheidsduur van drie tot vijf maanden. De conclusie met betrekking tot de werktijden luidt dat [eiseres] de normale werktijden kan werken, maar omdat zij lange tijd niet heeft gewerkt wordt geadviseerd rekening te houden met gewenning. De prognose met betrekking tot de belastbaarheid is dat deze toeneemt. De visie van de bedrijfsarts op duurzame inzetbaarheid in eigen werk is dat verwacht kan worden dat [eiseres] op termijn weer terug kan keren in eigen werk maar dat tergkeer in werkzaamheden bij de huidige werkgever niet meer duurzaam mogelijk is gezien de ontstane conflictsituatie. Praktische belemmeringen ten aanzien van werk en/of re-integratie zijn er niet of niet van toepassing.
2.15
Per mail van 20 december 2019 heeft de bedrijfsarts het IZP gestuurd naar het OZHW-mailadres van [eiseres] en naar de gemachtigde van OZHW.
2.16
Op 30 januari 2020 heeft [eiseres] een afspraak met de bedrijfsarts.
2.17
Op 4 februari 2020 wordt het mediationtraject hervat.
2.18
Op 9 maart 2020 heeft de verzuimspecialist contact gehad met [eiseres] over het tweede spoor traject.
2.19
Eind maart en begin april 2020 deelt de gemachtigde van [eiseres] de bedrijfsarts en de verzuimspecialist mede dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is.
2.2
Bij brief van 2 april 2020 van de bedrijfsarts wordt OZHW het volgende medegedeeld:
“Vandaag sprak ik uw werknemer mevrouw [eiseres] , geboren [geboortedatum] , in het kader
van een verzuimspreekuur.
Naar aanleiding van het telefonisch contact op 02-04-2020 kan het volgende worden
gemeld:
Betrokkene gaat inhoudelijk niet het gesprek aan omdat het niet mogelijk is om dit met een
vertrouwenspersoon erbij te voeren.
Er kan geen advies worden gegeven over de beperkingen en mogelijkheden.”
2.21
Per e-mail van 9 april 2020 is door de gemachtigde van OZHW aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende – voor zover relevant –bericht:
“Op basis van het dossier stel ik vast dat dit in feite een patroon bevat van stelselmatig niet
mee willen werken aan op mevrouw [eiseres] rustende re-integratieverplichtingen (zoals
arbeidsdeskundigenonderzoek, controle bedrijfsarts, etc.), via verschillende en wisselende
gemachtigden verzoeken doen waarop vervolgens niet wordt gereageerd (zoals de gevraagde
VSO) dan wel onnavolgbare eisen c.q. claims neerleggen bij werkgever, etc. Mevrouw gaat
gesprekken uit de weg, weigert telefonisch contact en beantwoordt geen e-mails. […]
Voor cliënte is daarmee wel een einde gekomen aan de eenzijdigheid van de op re-integratie
gerichte inspanningen in dit dossier en zij heeft besloten vanaf heden mevrouw strikt te
houden aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen. In maart jl. heeft de bedrijfsarts
haar opgeroepen voor een telefonisch consult op 2 april jl. Op deze datum heeft mevrouw
opnieuw aangegeven niet met de bedrijfsarts in gesprek te willen. Als gevolg daarvan
rapporteert de arbodienst intussen geen actueel advies te kunnen geven over de
belastbaarheid.
Nu mevrouw zich opnieuw schuldig maakt aan schending van de verzuim- en
controlevoorschriften veroorzaakt zij wederom een -nodeloze en onrechtmatige- impasse in
de re-integratie. Op basis van art. 15 van de in deze van kracht zijnde rechtspositieregeling
Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling Voortgezet Onderwijskan de aanspraak op
bezoldiging geheel vervallen worden verklaard indien en zolang de werknemer weigert zich te onderwerpen aan geneeskundig onderzoek en/of de controlevoorschriften overtreedt.
Op grond hiervan staakt OZHW derhalve de integrale loonbetaling tot het moment waarop
mevrouw actief alsnog contact heeft gelegd met de bedrijfsarts en hem in staat stelt om
inhoudelijk te adviseren over de verwachte (gedeeltelijke) belastbaarheid. Aansluitend zal
OZHW concreet ook (door haar te formuleren) passende werkzaamheden in het van
toepassing zijnde spoor opdragen. Indien en voor zover daar niet aan wordt voldaan, zal
opnieuw een loonmaatregel en een laatste waarschuwing dienen te volgen en indien ook dit
onverhoopt niet effectief blijkt dient rekening te worden gehouden met (straf)ontslag.
Het spijt cliënte op deze wijze te moeten formaliseren, maar de opstelling van mevrouw laat
haar –mede gezien de wettelijke verantwoordelijkheden van werkgever, welke ook worden
getoetst door UWV- geen andere keuze.”
2.22
Op 17 april 2020 heeft [eiseres] de bedrijfsarts per e-mail om een afspraak verzocht. Vanwege vakantie van de bedrijfsarts is de afspraak gepland op 7 mei 2020. De gemachtigde van [eiseres] heeft de gemachtigde van OZHW per e-mail van 17 april 2020 bericht dat [eiseres] een afspraak heeft gemaakt met de bedrijfsarts zodat het loon per direct weer uitbetaald dient te worden.
2.23
Namens OZHW is bij e-mail van 20 april 2020 geantwoord dat tot doorbetaling van het loon wordt overgegaan zodra er een inhoudelijk advies is van de bedrijfsarts. Ook wordt in dit verband het tweede spoortraject aan de orde gesteld:
“Intussen begrijp ik evenwel dat er ook in het tweede spoor stagnatie optreedt c.q. dreigt, nu mevrouw heef gevraagd om uitstel van een bestaande afspraak ter zake. De tweede spoorbegeleider heeft aangegeven hier alleen aan mee te kunnen werken indien nog deze week een overzicht wordt aangeleverd van alle tot op heden verrichte sollicitatie activiteiten (ter zake is een bijbehorend formulier aangeleverd).
Het is uiteraard van eminent belang dat zowel in het 1e als in het 2e spoor maximale voortgang plaatsvindt. Naast het 1e spoor verbindt cliënte derhalve (voor zover nodig) ook het tijdig aanleveren van de gevraagde informatie als voorwaarde aan hervatting van loonbetaling.”
2.24
Per e-mail van 20 april 2020 deelt de verzuimspecialist aan OZHW mede – kort weergegeven – dat zij die dag [eiseres] tijdens een telefonisch onderhoud heeft medegedeeld haar alleen in het tweede spoort traject te begeleiden, dat voor dat traject een sollicitatieplicht geldt en dat [eiseres] moet kunnen aantonen dat zij solliciteert. Zij heeft bij [eiseres] gerefereerd aan het IZP, waarvan [eiseres] stelde dat zij het niet kende, en haar erop gewezen dat de verzuimspecialist zich aan de bevindingen van de bedrijfsarts moet houden. Voor medische tegenwerpingen heeft zij [eiseres] terugverwezen naar de bedrijfsarts. Ook heeft zij [eiseres] erop gewezen dat zij bij het UWV een deskundigenoordeel kan aanvragen als zij vindt dat zij niet in staat is om in spoort 2 activiteiten uit te voeren. Zolang de bedrijfsarts en/of het UWV niet uitspreken dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn, dient [eiseres] actief aan spoor 2 deel te nemen. [eiseres] had verteld dat zij een terugslag in haar gezondheid had ervaren en daarom nog niets in spoor 2 had gedaan, wat geen onwil, maar niet kunnen zou zijn.
2.25
Per e-mail van 4 mei 2020 deelt de verzuimspecialist aan OZHW mede – kort weergegeven – dat zij die dag met [eiseres] tijdens een telefonisch onderhoud naar aanleiding van de door [eiseres] op 24 april 2020 opgestuurde sollicitatiebrieven heeft besproken dat de brieven niet adequaat zijn opgesteld daar er relevante gegevens in ontbreken en dat de door [eiseres] ontvangen afwijzingen ook overgelegd dienen te worden. De reacties op deze brieven zouden al zijn vernietigd volgens [eiseres] , zodat er geen bewijs is dat de brieven daadwerkelijk verstuurd zijn. De plicht om minimaal een tot drie sollicitatiebrieven per week te schrijven vindt [eiseres] teveel, zij stelt dat zij niet kan solliciteren en ook aan haar herstel te moeten werken.
2.26
In een brief van 8 mei 2020 aan OZHW schrijft de bedrijfsarts naar aanleiding van het telefonisch spreekuur met [eiseres] op 7 mei 2020:
“Betrokkene heeft medische klachten waarvoor er nog steeds een adequate behandeling is. Vanwege een conflict met de werkgever is er een traject gestart om tot een oplossing te komen, ik heb begrepen dat er tot op heden geen oplossing is gevonden.
Beperkingen:
Er is eerder een IZP opgesteld, dit is nog steeds van toepassing.
Vervolgafspraak:
Er is nog geen (telefonisch) vervolgspreekuur gepland, dit wordt op een later moment gedaan. […]
Indien er een geschil is tussen de werkgever en werknemer aangaande de uitvoering van het advies van de bedrijfsarts, kan werkgever of werknemer zich voegen tot het UWV voor een Deskundigenoordeel (uitgebreide informatie hierover is te vinden op www.uwv.nl.)”
2.27
Per e-mail van 18 mei 2020 deelt de verzuimspecialist aan OZHW mede – kort weergegeven – dat zij die dag met [eiseres] bijna een uur telefonisch heeft gesproken. Als eerste levensteken sinds de vorige afspraak op 4 mei 2020 heeft [eiseres] haar die ochtend twee sollicitatiebrieven en een curriculum vitae gemaild, terwijl wekelijkse sollicitatiebrieven waren verwacht. Zij acht nog de brieven nog het c.v. goed. Evenmin heeft [eiseres] de “lijst sollicitatie activiteiten”, die haar op 17 april 2020 was gestuurd en 1-3 sollicitaties per week had moeten bevatten aangevuld. Toen de verzuimspecialist afspraken wilde maken wanneer aangepaste versies van de sollicitatiebrieven en het c.v. zouden worden ingeleverd, werd [eiseres] boos en beriep zij zich op haar ziekte en de noodzaak tot herstel.
2.28
Per e-mail van 15 juni 2020 deelt de verzuimspecialist aan OZHW mede – kort weergegeven – dat zij een week eerder van [eiseres] een aantal bestanden heeft gekregen, nadat zij elkaar ’s morgens in Barendrecht hadden gesproken. Zij vervolgt:
“Zij lijkt van ons gesprek en mijn tips totaal niets te hebben willen opsteken en heeft mij ’s middags gewoon haar “oude troep” opgestuurd. (…)
Mijn conclusies tot nu toe:
Zij heeft tot nu toe nog niet gereageerd op mijn verzoek/opdracht van 8-6-2020 (zie onderstaande e-mail).
Zij heeft mij geen sollicitatie activiteitenlijst gestuurd, wat zij elke week zou “moeten” doen. Ik ga dus ervan uit dat zij wederom niet heeft gesolliciteerd.
Zij werkt dus wederom geenszins mee. Op dit moment betekent dit voor alle betrokken partijen het “trekken aan een dood paard”.”

Het geschil

3.1
[eiseres] vordert om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, OZHW te veroordelen tot betaling binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, al het vanaf 1 april 2020 opeisbare loon inclusief 8% vakantietoeslag tot einde dienstverband, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en een bedrag van € 375,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van OZHW in de proceskosten.
3.2
[eiseres] stelt daartoe – samengevat – het volgende. Ten onrechte is OZHW per 1 april 2020 gestopt met het betalen van loon. Deze loonstop is niet van tevoren aangekondigd en kan niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd. Daarnaast werkt [eiseres] mee aan alle re-integratieverplichtingen.
3.3
OZHW betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. [eiseres] is niet-ontvankelijk in haar vordering nu een deskundigenverklaring ontbreekt. De loonbetaling is terecht per 2 april 2020 stopgezet, [eiseres] voldoet niet aan haar re-integratieverplichtingen in het kader van zowel het eerste als het tweede spoor traject. Tenslotte betwist OZHW de gevorderde wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten.

De beoordeling

4.1
Uit de aard van de vordering van [eiseres] blijkt voldoende dat er sprake is van een spoedeisend belang. [eiseres] is in zoverre dan ook ontvankelijk in haar vordering.
4.2
Artikel 7:629 BW, voor zover hier van belang, bepaalt dat een werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon, tenzij de in lid 3 genoemde uitzonderingen van toepassing zijn. In lid 3 onder d wordt als uitzondering genoemd de tijd gedurende welke de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt dat een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW wordt afgewezen indien hierbij niet een verklaring is gevoegd van een door het UWV benoemde deskundige omtrent – kort gezegd – de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen om gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door hen getroffen maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn opdat de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Met de verplichte overlegging van de verklaring is beoogd de rechtsbescherming van de werknemer te versterken en efficiënte geschilbeslechting te bevorderen; de bepaling heeft niet (mede) tot doel de werkgever een hulpmiddel te bieden in het re-integratieproces. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1673) volgt dat het vereiste overleggen van een deskundigenverklaring in kort geding niet geldt. In kort geding wordt het aan de rechter overgelaten om te bepalen of het overleggen van een dergelijke deskundigenverklaring wenselijk is. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, ziet de kantonrechter geen grond om overlegging van een dergelijke deskundigenverklaring te verlangen. Het ontbreken van een deskundigenverklaring leidt dus, anders dan OZHW heeft bepleit, niet tot niet- ontvankelijkheid van [eiseres] .
4.3
In het kader van de onderhavige procedure dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiseres] tot betaling van het (achterstallig) loon in een eventuele bodemprocedure naar verwachting een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevorderde voorlopige voorziening is aangewezen. Ter beoordeling staat dus of OZHW terecht een loonstop heeft toegepast. Daarbij dient uit te worden gegaan van de in de onderhavige procedure gepresenteerde feiten, die slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst aangezien nadere bewijsvoering in een kort geding procedure niet (goed) mogelijk is. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4
Artikel 7:629 lid 7 BW houdt geen verplichting in voor de werkgever voorafgaand aan de loonmaatregel een waarschuwing te geven. Wel dient de grond waarop de loonmaatregel gebaseerd is onverwijld medegedeeld te worden aan de werknemer. Met de onder 2.21 en 2.23 geciteerde e-mails van 9 april 2020 en 20 april 2020 heeft OZHW aan deze verplichting voldaan: het ging, kort gezegd, in eerste instantie om het alsnog verschijnen bij de bedrijfsarts en, vervolgens, daarnaast ook om het verrichten van de in het kader van het tweede spoor verlangde sollicitatie-activiteiten.
4.5
Wat betreft het verschijnen bij de bedrijfsarts constateert de kantonrechter dat niet is gebleken van een goede reden voor het door [eiseres] niet door hebben laten gaan van het (telefonische) gesprek met de bedrijfsarts op 2 april 2020. Nu dit gesprek alsnog heeft plaatsgevonden op 7 mei 2020, heeft de loonstop in zoverre terecht over de tussenliggende periode plaatsgevonden. In het midden kan blijven of de loonstop ten onrechte al per 1 april 2020 is ingegaan, zoals [eiseres] nog heeft betoogd, aangezien niet is gebleken dat zij bij loondoorbetaling over die ene dag een spoedeisend belang heeft.
4.6
Wat betreft de in het kader van het tweede spoor verlangde sollicitatie-activiteiten acht de kantonrechter op grond van de hierboven genoemde e-mails van de verzuimspecialist van 20 april 2020, 4 mei 2020, 18 mei 2020 en 15 juni 2020 in kort geding wel vaststaan dat de sollicitatie-activiteiten van [eiseres] en daarmee haar medewerking aan het tweede spoor niet incidenteel, maar structureel onder het gevraagde niveau zijn gebleven. Bij de beoordeling hiervan zijn de belangrijkste medische aanknopingspunten het door de bedrijfsarts op 20 december 2019 opgemaakte IZP – waarbij het voor de huidige beoordeling op zichzelf niet van belang is wanneer [eiseres] hier kennis van heeft gekregen, terwijl zij in elk geval op 20 april 2020 kennis lijkt te hebben gekregen van het bestaan ervan (hierboven sub 2.24) – en de brief van de bedrijfsarts van 8 mei 2020, waarin hij verklaart dat dit IZP nog steeds geldig is. Hieruit volgt dat [eiseres] , met enige beperkingen, belastbaar is. [eiseres] heeft wel betoogd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en niet, althans niet meer activiteiten kan verrichten dan zij gedaan heeft, maar dit is tegenover de beoordeling van de bedrijfsarts medisch onvoldoende onderbouwd. De verklaring van haar psycholoog is daartoe onvoldoende, nu niet zozeer de diagnose, maar met name de belastbaarheid van belang is. Die wordt niet door een psycholoog, maar door een bedrijfsarts beoordeeld en vervolgens door een arbeidsdeskundige nader vormgegeven.
4.7
Evenmin is onderbouwd of aanstonds inzichtelijk dat de verzuimspecialist met de gevraagde sollicitatie-activiteiten [eiseres] medisch of arbeidskundig heeft overvraagd. Het kan niet volgen uit het deskundigenoordeel van het UWV van 6 december 2019, dat immers aan dit alles voorafging en waarin het tweede spoortraject nog niet kon worden beoordeeld. Hoewel het onder 1.4 genoemde tweede deskundigenoordeel van het UWV na sluiting van het onderzoek – en dus te laat – door [eiseres] is overgelegd, heeft de kantonrechter in de omstandigheden van het geval toch aanleiding gezien er kennis van te nemen. Hoewel de slotsom van dit tweede deskundigenoordeel opnieuw is dat de reïntegratie-inspanningen van OZHW onvoldoende zijn geweest, dit overigens goeddeels om procedurele redenen, volgt uit de onderbouwing daarvan niet dat de sollicitatie-activiteiten in het tweede spoortraject in redelijkheid niet van [eiseres] gevraagd konden worden. Bovendien worden er door de arbeidsdeskundige diverse volgens hem ten onrechte niet of onvoldoende onderzochte mogelijkheden geopperd, die [eiseres] blijkens haar stellingen zelf niet onderschrijft, zoals bijvoorbeeld of de beperkingen van [eiseres] medisch objectief het gevolg zijn van ziekte of gebrek (en niet van een verstoorde arbeidsrelatie) en of er wel een medische contra-indicatie is voor terugkeer bij het OZHW. Nu het beroep op het tweede deskundigenoordeel [eiseres] niet baat, is OZHW niet in de gelegenheid gesteld erop te reageren.
4.8
Slotsom van het voorgaande is dat OZHW de loonstop ook na het alsnog bezoeken door [eiseres] van de bedrijfsarts op 7 mei 2020 heeft mogen handhaven, toen vanwege het inmiddels – en ook nadien – onvoldoende verrichten van de in het kader van het tweede spoor verlangde sollicitatie-activiteiten.
4.9
Gelet op het voorgaande kan bij de thans beschikbare gegevens en de huidige stand van zaken niet met de in kort geding vereiste stelligheid worden geoordeeld dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiseres] recht heeft op doorbetaling van het loon. De loonvordering en de daarmee samenhangende nevenvorderingen moeten dan ook worden afgewezen.
4.1
Gelet op artikel 7:629a lid 6 BW zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting door mr. P. Joele.
745