ECLI:NL:RBROT:2020:6330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
8246614
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaringsovereenkomst en aansprakelijkheid bij derdenbeslag in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is Hiltermann Lease B.V. (eiseres) een rechtszaak gestart tegen NieuwID Bouw B.V. (gedaagde) naar aanleiding van een eerder vonnis waarbij een derde, [naam], was veroordeeld tot betaling aan Hiltermann. Hiltermann had executoriaal derdenbeslag gelegd op het salaris van [naam] bij NieuwID, maar NieuwID heeft nagelaten om tijdig een derdenverklaring af te leggen, zoals vereist door de wet. Hiltermann vorderde betaling van een bedrag van € 8.413,96 van NieuwID, omdat deze in gebreke was gebleven met het afleggen van de verklaring. De kantonrechter heeft vastgesteld dat NieuwID niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de verklaring die zij heeft afgelegd niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Hierdoor werd NieuwID veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor derden om tijdig en correct te reageren op beslaglegging en de gevolgen van het niet voldoen aan wettelijke verplichtingen in het kader van derdenbeslag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8246614 CV EXPL 20-46
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hiltermann Lease B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 11 december 2019,
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NieuwID Bouw B.V.,
gevestigd te Zoetermeer en kantoorhoudende te Bleiswijk,
waarvoor H. Nieuwenhuis schriftelijk heeft gereageerd.
Partijen worden hierna aangeduid als “Hiltermann” respectievelijk “NieuwID”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 11 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek tevens akte houdende wijziging van eis, met producties.
NieuwID heeft, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet meer gereageerd op de zitting van 22 april 2020.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen, voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven, het volgende vast.
2.1
Bij vonnis van 21 februari 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen Hiltermann als eiseres en [naam] , (verder [naam] ) als gedaagde onder zaaknummer 7489649 / CV EXPL 19-3861 bij verstek gewezen, is [naam] veroordeeld tot betaling aan Hiltermann van een bedrag van € 6.697,75 met rente en kosten en is [naam] veroordeeld in de proceskosten (€ 870,92), nasalaris en rente. Dit vonnis is op 5 maart 2019 bij deurwaardersexploot aan [naam] betekend.
2.2
Ter executie van het onder 2.1 bedoelde vonnis heeft Hiltermann bij exploot van
27 juni 2019 ten laste van [naam] onder NieuwID executoriaal derdenbeslag doen leggen op kort gezegd het salaris van [naam] .
2.3
Tussen NieuwID en [naam] bestond op 12 juli 2019 een dienstverband.
2.4
Bij brief van 8 augustus 2019 heeft Hiltermann NieuwID doen aanschrijven en herinnerd aan het gelegde derdenbeslag, haar er op geattendeerd dat de wettelijke termijn van vier weken voor het doen van de derden-verklaring is verstreken en verzocht de derden-verklaring binnen vijf dagen ingevuld te retourneren.
2.5
Bij brief van 30 augustus 2019 is NieuwID namens Hiltermann voor zover thans van belang, het volgende geschreven:
“(…)
Inmiddels is de wettelijke termijn van vier weken verstreken en stellen wij u bij dezen in gebreke van het doen van een deugdelijke derdenverklaring.
Wij stellen u nog eenmaal in de gelegenheid om de verklaringbinnen vijfdagen correct ingevuld, gedagtekend en ondertekend aan ons kantoor te retourneren. Bij gebreke van het bovenstaande zijn wij helaas genoodzaakt om uzelf op grond van artikel 477a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aansprakelijk te stellen voor betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd als ware u daarvan zelf schuldenaar bent. (…)”

3..De vordering

3.1
Hiltermann heeft na wijziging van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair: NieuwID te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 8.413,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van NieuwID in de proceskosten,
subsidiair: NieuwID te veroordelen tot het doen van een gerechtelijke verklaring, alsmede haar te veroordelen tot betaling aan de gerechtsdeurwaarder van hetgeen volgens de kantonrechter aan Hiltermann blijkt toe te komen, kosten rechtens.
3.2
Aan haar gewijzigde vordering heeft Hiltermann, naast de vaststaande feiten onder 2.1 en 2.3 tot en met 2.5 - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
NieuwID heeft verzuimd om vier weken na het derdenbeslag en vervolgens ook na sommatie daartoe, overeenkomstig het bepaalde in artikel 476a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) derden-verklaring te doen. Hiltermann betwist de in deze procedure door NieuwID overgelegde verklaring van 12 juli 2019 te hebben ontvangen. Omdat NieuwID in gebreke is gebleven met het doen van verklaring vordert Hiltermann thans primair NieuwID op grond van artikel 477a lid 1 Rv te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, te weten € 8.413,96.
3.2.2.
Voor het geval de kantonrechter zal oordelen dat NieuwID thans in de procedure wel een verklaring heeft afgelegd stelt Hiltermann zich op het standpunt dat die verklaring niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 476a lid 2 onder f en artikel 476b lid 2 Rv, omdat deze onvolledig, onjuist en niet onderbouwd is. Subsidiair vordert zij daarom dat NieuwID op grond van artikel 477a lid 2 Rv wordt veroordeeld tot het doen van een gerechtelijke verklaring en tot betaling van hetgeen volgens vaststelling door de kantonrechter aan Hiltermann toekomt.
4. Het verweer
4.1
In reactie op de dagvaarding heeft NieuwID geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Hiltermann in de proceskosten.
4.2
NieuwID heeft daartoe –zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- aangevoerd dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan door het invulformulier bij het beslagexploot onverwijld in te vullen en op 12 juli 2019 terug te zenden. Zij verwijst daarbij naar het bij conclusie van antwoord overgelegde ingevulde formulier.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Op grond van artikel 476a lid 1 Rv is de derde-beslagene verplicht zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het derdenbeslag, verklaring af te leggen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. NieuwID heeft gesteld dat zij deze buitengerechtelijke verklaring heeft gedaan. Hiltermann heeft betwist de bedoelde verklaring van 12 juli 2019 ontvangen te hebben.
5.2
Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als deze door hem is ontvangen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ4104) moet de afzender stellen en zo nodig bewijzen dat de verklaring is verzonden, dat het adres een adres is ‘waarvan de afzender redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt’ en dat de verklaring is aangekomen.
5.3
NieuwID heeft, zonder enige onderbouwing, slechts aangevoerd dat zij de verklaring heeft teruggezonden. Daarmee kon zij niet volstaan. NieuwID had op z’n minst moeten stellen en zo mogelijk onderbouwen op welke datum, naar welke geadresseerde en naar welk adres zij de verklaring heeft gestuurd en of dit per aangetekende post is gebeurd en of de verklaring is aangekomen. Zij heeft aldus niet aan haar stelplicht voldaan, waardoor aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Dit betekent dat in rechte niet is komen vast te staan dat NieuwID voorafgaand aan deze procedure een derden-verklaring heeft afgelegd.
5.4
Voor het eventueel intreden van de sanctie van artikel 477a lid 1 Rv moet er sprake zijn van verzuim bij NieuwID. Dat is het geval nu Hiltermann NieuwID bij brief van
30 augustus 2019 (2.5) heeft gesommeerd om alsnog de verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv af te leggen. Niet gesteld of gebleken is dat NieuwID naar aanleiding van deze brief alsnog de gevraagde derden-verklaring heeft afgelegd en of contact heeft opgenomen met Hiltermann.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat NieuwID in gebreke is gebleven met het doen van de verklaring. Daarmee staat vast dat Hiltermann recht en belang heeft bij het instellen van de vordering van artikel 477a Rv. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 477a lid 1 Rv biedt de derde-beslagene de mogelijkheid aan de sanctie van artikel 477a lid 1 Rv te ontkomen (aansprakelijkheid voor het bedrag waarvoor het beslag is gelegd) door alsnog in de gerechtelijke procedure de verklaring te doen.
5.6
Ook voor de in rechte (alsnog) afgelegde verklaring geldt dat deze moet voldoen aan de in de artikelen 476a lid 2 en 476b Rv gestelde vereisten. Zo is NieuwID als derde-beslagene gehouden haar verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden waaruit volgt dat er tussen haar en [naam] een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan [naam] op het tijdstip van het beslag nog iets van NieuwID te vorderden had, te vorderen heeft of nog te vorderen zal krijgen. De verklaring die bij conclusie van antwoord door NieuwID in het geding is gebracht is niet met redenen omkleed en met bewijsmiddelen gestaafd. Zo ontbreken loonstroken, waaruit het door NieuwID opgegeven loon blijkt, en bewijsstukken met betrekking tot het volgens opgave van NieuwID eerder namens het CJIB gelegde, maar nog niet afgedane beslag ten laste van [naam] . NieuwID heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij dupliek haar gerechtelijke verklaring aan te vullen of te verzoeken haar daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen of te reageren op de conclusie van repliek van Hiltermann. Geconcludeerd wordt dan ook dat de door NieuwID bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte verklaring niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan wat betreft inhoud stelt.
5.7
De situatie dat de afgelegde gerechtelijke verklaring niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv moet in haar gevolgen gelijk gesteld worden met het geval dat in het geheel geen verklaring is afgelegd. Voor NieuwID heeft dat als consequentie dat zij, overeenkomstig de primaire vordering van Hiltermann, zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 8.413,96 waarvoor het beslag is gelegd. Bij gebreke van een zelfstandig verweer daartegen zal de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
5.8
NieuwID wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van Hiltermann veroordeeld, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 87,36 aan kosten van het dagvaardingsexploot, € 499,00 voor het griffierechte en € 600,00 (2 punten x tarief
€ 300,00) voor het salaris van de gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt NieuwID tot betaling aan Hiltermann van een bedrag van € 8.413,96 (achtduizendvierhonderddertien euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 december 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt NieuwID in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 586,36 aan verschotten en € 600,00 voor het salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
362