ECLI:NL:RBROT:2020:6307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8568466 VV EXPL 20-227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde woning na huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [eiseres] heeft [gedaagde] aangeklaagd wegens huurachterstand en heeft verzocht om ontruiming van de woning die [gedaagde] huurt. De huurovereenkomst is opgezegd door [gedaagde] per 30 april 2020, maar hij heeft sindsdien de huur niet meer volledig betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds februari 2020 de huur niet meer (volledig) heeft betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 8.196,00 tot en met juni 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de achterstand erkend.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen en dat de vordering tot ontruiming van het gehuurde toewijsbaar is. De ontruimingstermijn is vastgesteld op zeven dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiseres] toegewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige huurbetalingen en de gevolgen van wanbetaling voor huurders, evenals de mogelijkheden voor verhuurders om juridische stappen te ondernemen in geval van huurachterstand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8568466 VV EXPL 20-227
uitspraak: 3 juli 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.B.B. Hertroijs te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 17 juni 2020, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Daarbij is [eiseres] , vergezeld van haar partner, met mr. P.B.B. Hertroijs verschenen. [gedaagde] is in persoon verschenen. Van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure gaat de kantonrechter uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
[gedaagde] huurt van [eiseres] , krachtens een tussen partijen gesloten overeenkomst, vanaf 8 december 2017 de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2
Uit hoofde van deze huurovereenkomst is [gedaagde] bij vooruitbetaling huurpenningen verschuldigd aan [eiseres] , laatstelijk bedragend € 1.882,00 per maand.
2.3
Vanaf februari 2020 wordt de huur niet meer (volledig) betaald aan [eiseres] .
2.4
Bij brief van 11 februari 2020 heeft [gedaagde] de huurovereenkomst per 30 april 2020 opgezegd.
2.5
Bij brief van 4 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd de openstaande huurtermijnen te betalen en medegedeeld dat [gedaagde] vanwege de in punt 2.4 genoemde opzegging van de huurovereenkomst zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.

3..De vordering

[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om:
  • het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al het zijne en zijnen en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en te laten;
  • te betalen een bedrag van € 9.066,43 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2020, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 8.196,00 vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • € 1.882,00 te betalen voor elke maand dat [gedaagde] vanaf 1 juli 2020 in het gehuurde verblijft tot de ontruiming voor vervallen huur c.q. schadevergoeding wegens huurderving;
  • te betalen de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis.
3.2
Aan de vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] sinds 1 februari 2020 de verschuldigde huurtermijnen niet meer (volledig) heeft betaald waardoor tot en met de maand juni 2020 een huurachterstand ten bedrage van € 8.196,00 is ontstaan. De gevorderde huurachterstand en het feit dat [gedaagde] de huurovereenkomst op 11 februari 2020 zelf per 30 april 2020 heeft opgezegd rechtvaardigt de ontruiming van het gehuurde. Sinds 1 mei 2020 verblijft [gedaagde] immers zonder recht of titel in het gehuurde. Indien geoordeeld wordt dat de huurovereenkomst niet door de opzegging door [gedaagde] is geëindigd baseert [eiseres] de vordering tot ontruiming op tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
3.3
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag [eiseres] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 835,75 (incl. BTW) komen voor rekening van [gedaagde] .
3.4
Verder maakt [eiseres] aanspraak op wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 34,68 aan vervallen rente berekend tot 9 juni 2020.
3.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering vermeerderd in die zin dat zij verzoekt de ontruimingstermijn te bepalen op 7 dagen na betekening van dit vonnis.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling de achterstand erkend.

5..De beoordeling

5.1
Uit hetgeen [eiseres] naar voren heeft gebracht, is voldoende gebleken dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
5.2
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van voorzieningen zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3
De vordering tot ontruiming van het gehuurde zal worden toegewezen. Ongeacht de grondslag van het verblijf in de woning, staat vast dat [gedaagde] sinds februari 2020 de verschuldigde huurtermijnen niet meer (volledig) heeft betaald als tegenprestatie voor het verblijf in het gehuurde. Hij heeft daar bovendien geen enkele rechtvaardiging voor gegeven; integendeel, [gedaagde] erkent de achterstand. Een achterstand van in ieder geval vier maanden rechtvaardigt de gevorderde ontruiming. De ontruimingstermijn wordt, zoals gevorderd, vastgesteld op zeven dagen na betekening van dit vonnis.
5.4
Nu [gedaagde] de hoogte en verschuldigdheid van de gestelde huurachterstand ten bedrage van € 8.196,00 berekend tot en met de maand juni 2020 heeft erkend, wordt van de juistheid daarvan uitgegaan. Dat leidt tot de conclusie dat de door [eiseres] gevorderde hoofdsom wordt toegewezen.
5.5
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 835,75 (incl. BTW). Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De aanmaning van 15 mei 2020 voldoet aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW en het hieraan aangezegde bedrag is conform de daarvoor geldende tarieven berekend. Deze vordering zal daarom ook worden toegewezen.
5.6
De wettelijke rente wordt als onweersproken en als op de wet gegrond toegewezen zoals onder het dictum staat vermeld.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis is ook toewijsbaar.

6..De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en het gehuurde onder overgave van sleutels ter beschikking van [eiseres] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 9.066,43 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2020, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.196,00 te berekenen vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen € 1.882,00 per maand, of zoveel hoger als bij een wettelijke verhoging zou zijn toegelaten, per maand (of gedeelte daarvan) met ingang van de maand juli 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 185,96 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485