ECLI:NL:RBROT:2020:6278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8315213 VZ VERZ 20-1841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en beëindigingsvergoeding in een arbeidsconflict

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, betreft het een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN LEEUWEN SCHOONMAAK VLS B.V. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 mei 2020, waarbij partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de tussenbeschikking van 22 april 2020 en de daaropvolgende processtukken. Tijdens de zitting is gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van verzoekster kan worden gevergd. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen, zoals bedoeld in artikel 7:671c lid 1 BW. Verzoekster heeft geen verwijt te maken van de ontstane situatie.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juli 2020, op verzoek van verzoekster, en VLS heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Tevens hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de beëindigingsvergoeding, die is vastgesteld op € 9.000,00 bruto. Dit bedrag omvat ook de transitievergoeding zoals bedoeld in artikel 7:673 BW. De kantonrechter acht deze vergoeding redelijk en heeft deze opgenomen in de beschikking. Aangezien partijen overeenstemming hebben bereikt over de vergoeding, is er geen intrekkingstermijn nodig zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 6 BW. De kantonrechter heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8315213 VZ VERZ 20-1841
uitspraak: 20 mei 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.A. Groeneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN LEEUWEN SCHOONMAAK VLS B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.O. Voogt.
Partijen worden hierna nader aangeduid als “ [verzoekster] ” en “VLS”.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
 de tussenbeschikking van 22 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken.
1.2
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op
15 mei 2020. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2..De beoordeling

2.1
Ter zitting is gebleken dat partijen het er in feite over eens zijn dat door alle verwikkelingen die hebben plaatsgevonden tussen partijen de arbeidsverhouding zodanig verstoord is geraakt dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van [verzoekster] kan worden gevergd. Zoals reeds bij tussenbeschikking van 22 april 2020 is overwogen is, gelet op hetgeen partijen in de stukken hebben gesteld en het verhandelde ter zitting, voldoende gebleken van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dient te eindigen als bedoeld in artikel 7:671c lid
1 BW. Niet gebleken is dat [verzoekster] een verwijt treft van de thans ontstane situatie.
Nu [verzoekster] ook ter zitting heeft gepersisteerd bij haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en VLS zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 8 sub a BW worden ontbonden met ingang van 1 juli 2020.
2.2
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de aan [verzoekster] toekomende beëindigingsvergoeding, aangezien VLS zich bereid heeft verklaard aan haar vergoeding te betalen ten bedrage van € 9.000,00 bruto. In dat bedrag is begrepen de aanspraak van [verzoekster] uit hoofde van artikel 7:673 BW ter zake van de transitievergoeding. De kantonrechter acht de vergoeding van € 9.000,00 bruto in de gegeven omstandigheden redelijk en zal die vergoeding dan ook opnemen in deze beschikking.
2.3
Partijen hebben voorts in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst nadere afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van
15 mei 2020.
2.4
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de vergoeding van € 9.000,00 bruto hoeft aan [verzoekster] geen intrekkingstermijn gegeven te worden zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 6 BW.
2.5
Gelet op de aard van het geschil bestaat geen aanleiding om de ene partij de proceskosten van de andere partij te laten vergoeden.

3..De beslissing

de kantonrechter,
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van
1 juli 2020;
veroordeelt VLS tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 9.000.00 bruto;
bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829