ECLI:NL:RBROT:2020:6266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
10/180513-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door medepassagier in nachttrein met mes

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 juli 2019 in een nachttrein te Rotterdam een medepassagier heeft gestoken met een mes. De verdachte heeft de aangever twee keer gestoken, waarbij hij ernstige verwondingen heeft toegebracht aan de buik, arm en wang van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had en vroeg om vrijspraak, maar de rechtbank achtte poging doodslag bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de medeverdachte op de hoogte was van het gebruik van het mes. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, naast een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernst van het feit en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt en dat behandeling noodzakelijk is. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het geweldsdelict.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/180513-19
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard,
gemachtigd raadsman mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de (impliciet primair) ten laste gelegde poging doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat hij geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
De verdachte heeft de aangever twee keer gestoken (welk werkwoord de rechtbank opvat in de ruime zin van het woord en waaronder derhalve tevens de snijdende bewegingen met verwondingen tot gevolg worden begrepen) met een mes (Buck knife).
De aangever heeft een wond van vijftien centimeter breed, tot aan de spieren, in zijn buik opgelopen. Ook is de aangever gewond geraakt aan zijn arm en zijn wang.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Het hoofd en de buik zijn kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam, waarin zich belangrijke en vitale (slag)aderen en organen bevinden. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat in dit deel van het lichaam, zeker met een steekwapen zoals een “Buck knife”, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door met een mes meermalen in (de richting van) deze lichaamsdelen van de aangever te steken heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer van deze (slag)aderen of organen zouden worden geraakt en dat de aangever als gevolg van de dan ontstane verwondingen zou overlijden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte kennelijk met zoveel kracht de aangever heeft gestoken dat hij de aangever, terwijl deze de beweging van de verdachte nog heeft afgeweerd met zijn arm, een flinke buikwond heeft toegebracht.
Dat bij de aangever intra-abdominaal geen afwijkingen zijn geconstateerd, zoals door de raadsman is benadrukt, houdt in dat er geen letsel in de buikholte van de aangever is toegebracht. Dat de verdachte de aangever geen erger letsel heeft toegebracht, is aan niets anders toe te schrijven dan louter toeval en doet daarom niets af aan het handelen van de verdachte en zijn (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, poging tot doodslag bewezen.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte als medepleger van de poging tot doodslag kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat voor medeplegen een dubbel opzetvereiste geldt. De verdachte moet zowel opzet op de onderlinge samenwerking met medeverdachte [naam medeverdachte] hebben gehad, als opzet op het gronddelict, in dit geval poging tot doodslag. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet vast komen te staan dat de medeverdachte wetenschap had van het gebruik van het mes door de verdachte.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft gepoogd de aangever te doden door hem tweemaal te steken met een mes.
Niet bewezen is dat de verdachte dit samen met een ander heeft gedaan. De verdachte zal voor dat deel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 juli 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een mes, in de arm en de buik en de wang heeft gestoken en/of gesneden , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich, na een avond uit, in een trein, schuldig gemaakt aan een poging doodslag. De verdachte en diens medeverdachte hadden een verbaal conflict met het slachtoffer, waarna de situatie is geëscaleerd. De verdachte heeft het slachtoffer door de trein achtervolgd en hem in een hoek gedreven, waarna hij het slachtoffer in zijn arm, buik en gezicht heeft gestoken met een mes.
Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit het slachtoffer. Dat het delict ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer blijkt uit de verklaring die hij op de zitting heeft voorgelezen. Zo heeft het slachtoffer lang moeten revalideren en wordt hij nog dagelijks geconfronteerd met de ontsierende en direct zichtbare littekens, die hij als gevolg van het steekincident heeft opgelopen.
Daarnaast heeft dit geweldsfeit plaatsgevonden in het openbaar vervoer. Diverse reizigers zijn met het geweld geconfronteerd. Daarmee zijn gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en in het openbaar vervoer in het bijzonder. Ook dat rekent de rechtbank verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen voor soortgelijke delicten. Dit zal in strafverzwarende zin worden meegewogen.
Krachtens een bevel tot observatie in het Pieter Baan Centrum hebben D. van der Meer, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. De verdachte heeft geweigerd aan dit onderzoek mee te werken. De psychiater en de psycholoog hebben een rapport uitgebracht gedateerd 15 mei 2020.
De psychiater heeft geconcludeerd dat mogelijk sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een beneden gemiddelde intellectuele begaafdheid, van antisociale gedragingen, en mogelijk van een ziekelijke stoornis in de zin van een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat er, vanuit de levensgeschiedenis, eerder testpsychologisch onderzoek en het huidige klinische onderzoek, aanwijzingen zijn dat bij de verdachte mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking, licht van ernst. Bij de verdachte lijkt ook sprake van een antisociale ontwikkeling vanaf grofweg zijn 15e levensjaar. Ook wordt vaak melding gemaakt van (onvoorspelbaar) geweld naar zijn omgeving, periodiek wantrouwen en ook seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De psychiater en de psycholoog menen dat er aanwijzingen zijn dat sprake is van psychopathologie bij de verdachte. Er is, gezien de weigering van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek, echter onvoldoende eigen onderzoek mogelijk geweest om dit te diagnosticeren naar specifieke ziektebeelden en hun onderlinge interactie.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring (geen sprake van medeplegen) komt dan waar de officier van justitie de strafeis op heeft gegrond, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Ten nadele van de verdachte neemt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat de verdachte niet ter zitting is verschenen om een uitleg te geven over het (zinloze) geweld dat hij heeft gepleegd. De verdachte heeft daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Ook de door de verdachte bij de politie afgelegde spijtbetuigingen komen niet doorleefd over. De verdachte heeft daarbij immers het slachtoffer ten onrechte als agressor aangewezen. Het heeft er daarentegen alle schijn van dat de verdachte het slachtoffer een lesje heeft willen leren. De verdachte heeft op een disproportionele manier gereageerd, wat ingrijpende en deels permanente gevolgen heeft voor het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden.
Oplegging TBS-maatregel
Doordat de verdachte niet wenste mee te werken aan een multidisciplinaire rapportage en de daaropvolgende klinische observatie in het PBC, was het voor de rapporteurs onmogelijk om stellige diagnostische uitspraken te doen over de huidige psychische toestand van de verdachte, zijn psychische toestand in de periode van het ten laste gelegde, of in de aanloop daar naartoe.
Doordat de verdachte iedere medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt de voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) geldende eis van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) (artikel 37a lid 4 Sr).
Voor de beantwoording van de vraag of ten tijde van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, acht de rechtbank, naast wat de psycholoog en de psychiater hebben gerapporteerd, in het bijzonder het volgende van belang.
In 2010 is bij een psychologisch onderzoek vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van ruim beneden gemiddelde verstandelijke capaciteiten. In 2013 scoorde de verdachte bij een psychologisch onderzoek op het niveau van een licht verstandelijke beperking.
Daarnaast heeft de verdachte een geschiedenis op het gebied van middelenmisbruik. Tijdens zijn vorige detentie testte hij meermalen positief op het gebruik cannabis. Ten tijde van het onderhavige feit was hij onder invloed van alcohol.
De rechtbank constateert voorts dat bij de verdachte vanaf zijn 15de jaar sprake is van toenemend gebruik van geweld, waarvoor verdachte meermaals tot forse gevangenisstraffen is veroordeeld. Een antisociale ontwikkeling is zichtbaar. Naarmate de verdachte ouder werd nam het geweld toe en werden de delicten meer oninvoelbaar. Ook in verschillende penitentiaire inrichtingen heeft de verdachte zich agressief gedragen richting medegedetineerden en het personeel.
De rechtbank komt op grond van de rapporten van de psycholoog en de psychiater en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geconstateerd, tot het oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een geestelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Ook de wijze waarop de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan, de totale redeloosheid van zijn handelen en zijn houding na het feit, dragen bij aan dit oordeel.
De rechtbank kan geen uitspraken doen met betrekking tot de specifieke aard, oorzaak en mogelijke behandeling van de stoornis. Deze vragen vallen niet binnen haar competentie en dienen tijdens de uitvoering van hierna te noemen maatregel aan de orde te komen. Dat de deskundigen niet tot een definitieve diagnose zijn kunnen komen, is te wijten aan de weigerachtige houding van de verdachte en de gedragsregels waaraan de deskundigen zijn gebonden alvorens zij tot een diagnose kunnen komen.
De rechtbank acht, gelet op de hierboven geschetste ontwikkeling van de verdachte en zijn gedragingen, de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving evident aanwezig. Zij acht het onverantwoord indien de verdachte onbehandeld blijft. Tijdens zijn vorige detentie was de verdachte ongemotiveerd om mee te werken aan behandeling en begeleiding. De rechtbank leidt hieruit af dat een vrijheidsstraf alleen onvoldoende waarborg biedt dat de verdachte in de toekomst niet wederom in delictgedrag zal vervallen
De rechtbank is van oordeel dat de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling, zoals hiervoor weergegeven.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het strafbare feit ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 949,20 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft matiging van de vergoeding voor de immateriële schade betoogd. Daarnaast is aangevoerd dat het gevorderde bedrag voor mantelzorg niet voor vergoeding in aanmerking komt.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Het betwiste deel van de vordering dat ziet op de kosten voor mantelzorg kunnen worden aangemerkt als zogenaamde “verplaatste schade” die op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt.
Nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank voor het overige ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en namens de verdachte niet is weersproken, zal de vordering wat betreft de materiele schade worden toegewezen tot een bedrag van € 949,20.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De daarvoor gevorderde vergoeding van € 5.500,- komt de rechtbank naar maatstaven van billijkheid redelijk voor, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.449,20, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is ook gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 6.449,20 (zegge: zesduizend vierhonderdnegenenveertig euro en twintig cent), bestaande uit € 949,20 aan materiële schade en € 5.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te
betalen € 6.449,20 (hoofdsom zegge: zesduizend vierhonderdnegenenveertig euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 6.449,20niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
67 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, in de arm en/of de buik en/of de wang, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.