ECLI:NL:RBROT:2020:6265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
10/180516-19 vordering TUL VV: 09/143965-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak doodslag en bewezenverklaring openlijke geweldpleging in trein

In de zaak tegen de verdachte, die op 27 juli 2019 in een trein op Rotterdam Centraal Station betrokken was bij een geweldsincident, heeft de rechtbank Rotterdam op 15 juli 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij openlijke geweldpleging, aangezien hij samen met een medeverdachte het slachtoffer achterna rende en hem insloot bij een tussendeur, waar de medeverdachte het slachtoffer met een mes stak. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de beperkte rol van de verdachte in het geweldsincident, maar vond het gedrag van de verdachte, die ook weigerde mee te werken aan een ademanalyse, onacceptabel. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het geweldsincident. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming af, maar verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/180516-19
Parketnummer vordering TUL VV: 09/143965-18
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 09/143965-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 2 ten laste gelegde
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak van het primair onder 1 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigen bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging doodslag.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt - samengevat - vast dat de verdachte op 27 juli 2019 met de medeverdachte [naam medeverdachte] in een trein op Rotterdam Centraal Station zit. Daar is een woordenwisseling ontstaan met een groep jongens waar de aangever deel van uitmaakt. De aangever staat op en loopt in de richting van de verdachten om hen aan te spreken op hun gedrag. Daarop gaat eerst de verdachte en daarna ook [naam medeverdachte] staan. De aangever rent van de verdachten weg als hij ziet dat [naam medeverdachte] een mes vast heeft. De verdachten achtervolgen de aangever. Bij de glazen deur tussen de eerste en de twee klasse (hierna: de glazen deur) ontstaat een schermutseling tussen [naam medeverdachte] en de aangever. De verdachte staat vlak achter [naam medeverdachte] . Het slachtoffer rent verder door de trein door de glazen klapdeur via de eerste klasse in de richting van het balkon. Bij de langzaam openende deur tussen de treinstellen (hierna: de tussendeur) wordt hij ingesloten door de verdachten. Er ontstaat opnieuw een schermutseling tussen [naam medeverdachte] en de aangever. De aangever is daar twee maal gestoken door [naam medeverdachte] . De aangever is daarbij geraakt in zijn buik, gezicht en arm.
De relevante gedragingen van de verdachte hebben bestaan uit het, samen met [naam medeverdachte] , tot tweemaal toe, achter de aangever aanrennen en het insluiten van de aangever bij de tussendeur.
De rechtbank stelt voorop dat de individuele gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als een poging tot doodslag noch een poging tot zware mishandeling. Dat ligt anders voor de gedragingen van [naam medeverdachte] . Het is [naam medeverdachte] geweest die met het mes voorhanden heeft gehad en de aangever daadwerkelijk heeft gestoken.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte als medepleger van de poging tot doodslag gepleegd door [naam medeverdachte] kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat voor medeplegen een dubbel opzetvereiste geldt. De verdachte moet zowel opzet op de onderlinge samenwerking met [naam medeverdachte] hebben gehad, als opzet op het gronddelict, in dit geval poging tot doodslag.
De rechtbank constateert dat de verdachte en [naam medeverdachte] beiden hebben ontkend dat de verdachte wist dat [naam medeverdachte] een steekwapen bij zich had en zou gebruiken. De rechtbank kan ook niet op andere wijze vaststellen dat de verdachte wetenschap had van beoogd gebruik van een wapen door [naam medeverdachte] . Nu binnen het genoemde feitencomplex de wetenschap van (het voornemen van) het gebruik van het steekwapen essentieel is voor de bewezenverklaring van de poging tot doodslag, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet op de dood van de aangever - en dus op hetzelfde gronddelict als [naam medeverdachte] - had.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen bijdrage heeft geleverd aan het door de medeverdachte [naam medeverdachte] uitgeoefende geweld zodat geen sprake is van openlijk geweld. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte heeft zich verbaal agressief en provocerend gedragen richting (onder meer) de aangever. Door getuigen is beschreven dat de verdachte zich (verbaal) agressiever gedroeg dan [naam medeverdachte] .
De aangever staat op om de verdachten aan te spreken op hun gedrag. De verdachte staat vervolgens als eerste op uit zijn stoel, waarna ook [naam medeverdachte] opstaat. De aangever rent weg van de verdachten. De verdachte is, samen met [naam medeverdachte] , achter de aangever aangerend.
Bij de glazen deur ontstaat vervolgens een schermutseling tussen [naam medeverdachte] en de aangever. [naam medeverdachte] heeft op dat moment zijn “buckknife’ in zijn hand en maakt meerdere slaande bewegingen in de richting van de aangever. [naam medeverdachte] maakt zwaaibewegingen waarbij hij zijn arm zo hoog heeft dat zijn hand boven zijn schouder uitkomt. Het mes was op dat moment goed zichtbaar. De verdachte stond op dat moment vlak achter [naam medeverdachte] . De rechtbank stelt vast dat de verdachte op dat moment moet hebben gezien dat [naam medeverdachte] een mes in zijn handen had.
De verdachte heeft zich op dat moment, en ook daarna, niet gedistantieerd van de gedragingen van [naam medeverdachte] , maar is juist verder met hem achter de aangever aangerend, de trap af, tot aan de tussendeur. Daar heeft [naam medeverdachte] het slachtoffer ingesloten. De verdachte is daar weer dicht achter [naam medeverdachte] gaan staan. Er is opnieuw een schermutseling ontstaan tussen [naam medeverdachte] en de aangever. De rechtbank gaat er - anders dan de verdediging - vanuit dat de aangever bij die tussendeur door [naam medeverdachte] is gestoken met het mes. De aangever heeft hier specifiek over verklaard en geen van de getuigen heeft verklaard dat zij bloed hebben gezien toen de aangever nog boven in de trein liep. Ook past dit in de verklaring van getuige [naam getuige] en bij het bloedspoor dat ter plekke is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onderdeel uitmaakte van een groep van twee personen en dat voornoemde gedragingen aangemerkt kunnen worden als een wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd van het geweld dat door [naam medeverdachte] tegen de aangever is gepleegd, maar heeft daar actief aan bijgedragen door de aangever en achter [naam medeverdachte] aan te rennen. Ook heeft hij, alleen al met zijn aanwezigheid in de achtervolging van de wegrennende aangever, bijgedragen aan het insluiten van de aangever bij de tussendeur waarna deze door [naam medeverdachte] werd gestoken.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij de aangever is gestoken met een mes.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 27 juli 2019 te Rotterdam met een ander, op
eenvoor het publiek toegankelijke plaats, te weten in de trein welke nog stil stond op Rotterdam Centraal Station, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- achter die [naam slachtoffer] aanrennen en in een hoek drijven van die [naam slachtoffer] en
- in de buik en de arm en het gezicht, van die [naam slachtoffer] steken met een mes en
-
hetmeermalen, maken van slaande bewegingen in de richting van die [naam slachtoffer] ;
2
hij op 27 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel , krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam agent] , hoofdagent van politie eenheid Rotterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] , na een avond uit, schuldig gemaakt aan het plegen van geweld in een trein tegen het slachtoffer. De verdachte en [naam medeverdachte] hebben een verbaal conflict gehad met het slachtoffer, waarna de situatie is geëscaleerd. De verdachte en [naam medeverdachte] hebben het slachtoffer door de trein achtervolgd en hem in een hoek gedreven. Het slachtoffer is door [naam medeverdachte] in zijn arm, buik en gezicht gestoken met een mes.
Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit het slachtoffer. Dat het delict ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer blijkt uit de verklaring die hij op de zitting heeft voorgelezen. Zo heeft het slachtoffer lang moeten revalideren en wordt hij nog dagelijks geconfronteerd met de ontsierende en direct zichtbare littekens die hij als gevolg van het steekincident heeft opgelopen.
Daarnaast heeft dit geweldsfeit plaatsgevonden in het openbaar vervoer. Diverse reizigers zijn met het geweld geconfronteerd. Daarmee zijn gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt, meer in het bijzonder in het openbaar vervoer. De verdachte heeft daar met zijn handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank hem aan.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de beperktere rol die de verdachte in het geweld heeft gehad. De verdachte heeft bijgedragen aan het geheel door zijn aanwezigheid en het achternagaan van het slachtoffer. Hij heeft zelf geen fysiek geweld gebruikt tegen het slachtoffer.
Tot slot heeft de verdachte geweigerd een bevel tot medewerking aan een ademanalyse op te volgen en zo een ademonderzoek gefrustreerd, waarbij op objectieve wijze kon worden vastgesteld hoe hoog het alcoholgehalte in zijn adem was. Het gedrag van de verdachte getuigt van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
De verdachte heeft ter zitting geen blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen. De rechtbank neemt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het eerste feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan waar de officier van justitie de strafeis op heeft gegrond, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, straf passend en geboden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte toe te wijzen. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onmiddellijke vrijheidsbeneming vordert. De rechtbank zal daarom de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 949,20 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
8.2.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Subsidiair heeft zij gevraagd de vordering tot vergoeding van de immateriële schade van de benadeelde partij te matigen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en namens de verdachte inhoudelijk niet is weersproken, zal de vordering wat betreft de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 949,20.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De daarvoor gevorderde vergoeding van € 5.500,- komt de rechtbank naar maatstaven van billijkheid redelijk voor, zodat dit deel van de vordering ook zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.449,20, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 november 2018 van de politierechter van de rechtbank ‘s-Gravenhage is de verdachte ter zake van belediging van een ambtenaar in functie veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van tien dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 4 december 2018.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te bevelen nu de verdachte de algemene voorwaarde die daaraan was verbonden heeft overtreden.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.
Nu aan de verdachte voor de onderhavig feiten een gevangenisstraf wordt opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun daarnaast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 141 en 184 en van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 6.449,20 (zegge: zesduizend vierhonderdnegenenveertig euro en twintig cent), bestaande uit € 949,20 aan materiële schade en € 5.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 6.449,20 (hoofdsom zegge: zesduizend vierhonderdnegenenveertig euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 6.449,20niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
67 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 19 november 2018 met parketnummer 09/143965-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar;
wijst af de gevorderde gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, in de arm en/of de buik en/of de wang, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in de trein welke nog stil stond op Rotterdam Centraal Station, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- achter die [naam slachtoffer] aanrennen en/of in een hoek drijven van die [naam slachtoffer] en/of
- in de buik en/of de arm en/of het gezicht, althans meermalen in het lichaam van die [naam slachtoffer] steken met een mes en/of
- meermalen, althans eenmaal maken van slaande bewegingen in de richting van die [naam slachtoffer] ;
2
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 1 Wetboek van
Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam agent] , hoofdagent van
politie eenheid Rotterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.