In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2020 een vovo-verzoek afgewezen dat was ingediend door de vrouw in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw vorderde een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, omdat zij meende dat de man onrechtmatig had gehandeld door een appartementengebouw in Kroatië, dat deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap, zonder haar toestemming aan zijn vader te schenken. De vrouw stelde dat zij hierdoor financieel benadeeld was en vorderde schadevergoeding en afgifte van de sleutels van het appartement.
De rechtbank oordeelde dat de kwestie ook aanhangig was bij de familiekamer, waar de echtscheiding al was uitgesproken en waar de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog aan de orde was. De rechtbank concludeerde dat een voorlopige voorziening in deze context niet mogelijk was, omdat de vrouw onvoldoende belang had bij haar verzoek. De rechtbank wees erop dat de familiekamer ook de mogelijkheid heeft om een deskundige te benoemen voor de waardering van het appartementengebouw.
De rechtbank benadrukte dat de vrouw niet automatisch recht had op toegang tot het appartementengebouw, aangezien dit door de man was weggeschonken aan zijn vader en niet meer deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank besloot de vordering van de vrouw af te wijzen en bepaalde dat de proceskosten in het incident voor ieder van de partijen voor eigen rekening kwamen. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak.