ECLI:NL:RBROT:2020:6155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
ROT 19/3910
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de afwijzing van een WIA-uitkering en beëindiging van ZW-uitkering na mislukte werkhervatting

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 juli 2020, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die sinds 11 januari 2017 ziek was, had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd beëindigd op 14 maart 2018. Eiser heeft vervolgens op 6 maart 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die werd afgewezen omdat hij niet de vereiste wachttijd van 104 weken had volbracht. De rechtbank oordeelt dat de werkhervatting van eiser op 4 december 2017 als watermeterwisselaar slechts enkele uren heeft geduurd en daarom als een mislukte werkhervatting moet worden beschouwd. Dit betekent dat de in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) geselecteerde functies als maatstaf moeten gelden voor de beoordeling van het recht op ziekengeld. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte de EZWB-functies als maatstaf heeft gehanteerd en dat er geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De beslissing over de proceskosten en het griffierecht wordt aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3910
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. U. Karatas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. de Wolff.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat eiser niet de wachttijd van 104 weken heeft volbracht.
Bij besluit van 21 maart 2019 (primair besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 3 december 2018 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 21 november 2016 in dienst getreden bij [naam bedrijf 1] waar hij werkzaam is geweest als monteur sprinklerinstallaties. Op 11 januari 2017 is eiser voor dat werk uitgevallen. Per 13 januari 2017 heeft verweerder hem een ZW-uitkering toegekend.
2. Eiser is vervolgens op 4 december 2017 in dienst getreden bij [naam bedrijf 2] als watermeterwisselaar, waarvoor hij op diezelfde datum is uitgevallen.
3. Op 1 februari 2018 heeft naar aanleiding van de ziekmelding van 11 januari 2017 een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en dat hij verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid. De verzekeringsarts heeft op 1 februari 2018 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML een aantal functies geduid en bepaald dat eiser met ingang van 10 januari 2018 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van
13 februari 2018 eisers ZW-uitkering per 14 maart 2018 beëindigd. Bij besluit van 12 juli 2018 heeft verweerder het daartegen door eiser ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij besluit van 12 december 2018 heeft verweerder bepaald dat de ZW-uitkering van eiser wordt beëindigd per 8 januari 2019. Eiser heeft vervolgens op 6 maart 2019 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Bij primair besluit 1 heeft verweerder eisers aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiser niet gedurende 104 weken voorafgaand aan zijn aanvraag om een WIA-uitkering recht heeft gehad op een ZW-uitkering.
5. Op 11 maart 2019 heeft naar aanleiding van de ziekmelding van 4 december 2017 een EZWB plaatsgevonden. Verweerders verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van
15 maart 2019 geconcludeerd dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat hij is aangewezen op werkzaamheden die voldoen aan wat reeds is vastgelegd in de FML van 1 februari 2018.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapportage van 20 maart 2019 overwogen dat de werkzaamheden een werkweek volgehouden moeten worden om onderdeel te kunnen zijn voor de vaststelling van de maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige heeft verder overwogen dat eiser het werk als watermeterwisselaar slechts enkele uren heeft volgehouden en daarmee niet voldoet aan het vereiste van vijf werkdagen. Volgens de arbeidsdeskundige kan dit opgevat worden als een mislukte werkhervatting en dienen de werkzaamheden met betrekking tot de functie van watermeterwisselaar buiten beschouwing te worden gelaten voor een EZWB. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige aangegeven dat de maatman nog steeds ‘monteur sprinklerinstallaties’ is, dat de EZWB daarvoor reeds heeft plaatsgevonden in februari 2018 en dat de ZW-uitkering toen reeds is beëindigd.
Bij primair besluit 2 heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, de ZW-uitkering van eiser met ingang van
3 december 2018 beëindigd en bepaald dat het besluit van 13 februari 2018 van toepassing blijft.
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de primaire besluiten 1 en 2 gehandhaafd.
7. Eiser voert aan dat verweerder een fout heeft gemaakt door de WIA-aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen, de EZWB van 15 maart 2019 niet deugdelijk te onderbouwen en met terugwerkende kracht de ZW-uitkering stop te zetten. Hij stelt dat verweerders standpunt dat de ZW-uitkering bij besluit van 13 februari 2018 is beëindigd niet strookt met de feitelijke situatie, waarin hij wel een ZW-uitkering heeft ontvangen. Eiser benadrukt dat hij er niet vanuit hoefde te gaan dat het een fout was, omdat er sprake was van een tweede uitval wegens ziekte bij een nieuwe werkgever op 4 december 2017. Eiser merkt verder op dat niet alleen hij maar ook verweerder daaraan een tweede recht op een ZW-uitkering heeft gekoppeld. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een interne mailwisseling van verweerder overgelegd van 19 maart 2019. Eiser is van mening dat hij recht heeft op een ZW-uitkering wegens uitval per 4 december 2017. De ZW-uitkering kan pas beëindigd worden na een deugdelijk onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Volgens eiser heeft dat onderzoek niet plaatsgevonden, waardoor het besluit niet stand kan houden. Verder voert eiser aan dat, in het geval er geen recht op ZW-uitkering na 14 maart 2018 zou bestaan, verweerder zich niet kan beroepen op het besluit van 13 februari 2018 vanwege het gerechtvaardigd vertrouwen dat bij eiser is gewekt. Eiser stelt dat hij er gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat hij recht had op een ZW-uitkering na
14 maart 2018, doordat hij verschillende besluiten van verweerder heeft ontvangen waaruit dit voortvloeit. Daarnaast voert eiser aan dat in de rapportage van de arbeidsdeskundige dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, enkel is verwezen naar de FML van
1 februari 2018. Eiser stelt dat ervan uit is gegaan dat de klachten exact gelijk zijn gebleven aan de klachten die hij in februari 2018 had.
8.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In afwijking van de eerste zin wordt, indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.
8.2.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is.
9. In geschil is of verweerder eiser terecht met ingang van 3 december 2018 geschikt heeft geacht voor één van de in het kader van de EZWB geduide functies. Daarnaast is in geschil of verweerder eiser terecht geen uitkering op grond van de Wet WIA heeft toegekend, op de grond dat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
Beëindiging ZW-uitkering
10.1.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen welke arbeid als maatstaf geldt voor de beoordeling van het recht op ziekengeld in een situatie als de onderhavige, waarin na een EZWB het recht op ziekengeld is beëindigd, daarna (kortdurend) is hervat in arbeid en de verzekerde zich vervolgens uit die arbeid ziek meldt.
10.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkhervatting op
4 december 2017 als watermeterwisselaar van enkele uren als een mislukte werkhervatting beschouwd moet worden en dat daarom de in het kader van de EZWB van 1 februari 2018 geselecteerde functies als maatstaf gelden. Gelet op de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2019, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:CRVB:2019:2866, waarin de Raad aanleiding heeft gezien om niet langer vast te houden aan zijn vaste rechtspraak dat ongeschiktheid bij indiensttreding met zich brengt dat het laatstelijk voor uitval verrichte – ongeschikte – werk niet als maatstaf kan gelden, heeft verweerder aangevoerd dat in de onderhavige zaak sprake is van een andere situatie. Daartoe stelt verweerder dat eiser reeds ziek was sinds 11 januari 2017 en hij op 4 december 2017 een poging heeft gedaan om te re-integreren in vrijwel identiek werk, waarvoor hij na enkele uren is uitgevallen.
10.3.
In de hiervoor onder 10.2 genoemde uitspraak heeft de Raad zijn rechtspraak dat ongeschiktheid bij indiensttreding, indien die zou worden vastgesteld, met zich brengt dat het laatstelijk voor uitval verrichte – ongeschikte – werk niet als maatstaf arbeid in de zin van de ZW kan gelden, verlaten. Een van de daarvoor gegeven gronden in die uitspraak is de rechtszekerheid van de werknemer. Degene die een dienstbetrekking aanvaardt, mag ervan uitgaan dat hij verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Mede gelet daarop moet in de zaak van eiser worden uitgegaan van de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid, in dit geval de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor de werkzaamheden als watermeterwisselaar. Verweerder heeft dus ten onrechte de in het kader van de EZWB geselecteerde functies als maatstaf gehanteerd bij de beoordeling van het recht op ziekengeld naar aanleiding van de ziekmelding per 4 december 2017.
10.4.
De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 15 maart 2019 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn arbeid als watermeterwisselaar, dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid en dat de FML van 1 februari 2018 nog steeds van toepassing is. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapportage van 20 maart 2019 geconcludeerd dat sprake is van een mislukte werkhervatting, de werkzaamheden als watermeterwisselaar buiten beschouwing moeten worden gelaten en als maatman de monteur sprinklerinstallaties heeft te gelden, waarvoor op 12 februari 2018 een EZWB heeft plaatsgevonden met het beëindigen van de ZW-uitkering tot gevolg. Verweerder heeft tijdens de bezwaarprocedure afgezien van een hoorzitting, omdat het bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundige beoordeling in bezwaar verricht. Dat betekent dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en dus in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en, om te komen tot een definitieve geschilbeslechting, waarbij zal worden bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, verweerder met inachtneming van artikel 8:51d van de Awb in de gelegenheid stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Aan de bespreking van de overige beroepsgronden, voor zover die betrekking hebben op het beëindigen van de ZW-uitkering, komt de rechtbank niet toe.
Wachttijd WIA-uitkering
11.1.
De stelling van eiser dat zijn aanvraag om een WIA-uitkering ten onrechte niet inhoudelijk is behandeld, slaagt niet. Op grond van artikel 23 van de Wet WIA geldt voor de verzekerde een wachttijd van 104 weken voordat hij aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Eiser heeft zich op 11 januari 2017 en op 4 december 2017 ziekgemeld.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat in de periode vanaf zowel 11 januari 2017 als
4 december 2017, eiser niet 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank overweegt dat eisers ZW-uitkering naar aanleiding van de ziekmelding per 11 januari 2017, na de EZWB, bij besluit van 13 februari 2018 per 14 maart 2018 is beëindigd. Het daartegen door eiser ingestelde bezwaar is bij besluit van 12 juli 2018 door verweerder ongegrond verklaard. Gesteld noch gebleken is dat tegen dat besluit beroep is ingesteld. Het besluit van 12 juli 2018 is in rechte komen vast te staan. Dit betekent dat eiser niet gedurende 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Ook in de periode vanaf de eerste ziektedag per 4 december 2017 is eiser, op het moment dat hij de aanvraag om een WIA-uitkering deed (6 maart 2019), (nog) niet 104 weken arbeidsongeschikt geweest.
11.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat eiser niet de wachttijd van 104 weken heeft volbracht.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Over de proceskosten en het griffierecht wordt nu dus nog geen beslissing genomen.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.