ECLI:NL:RBROT:2020:6065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8158121 CV EXPL 19-48547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van huurovereenkomst voertuig

In deze zaak vordert ICTS B.V. van CTB B.V. schadevergoeding voor schade aan een oplegger die door CTB was gehuurd. De huurovereenkomst werd op 29 oktober 2018 gesloten en de oplegger werd op 14 december 2018 met schade geretourneerd. ICTS stelt dat de schade, die onder andere de rechter achterdeur en verlichting betreft, is ontstaan door toerekenbaar tekortschieten van CTB in de nakoming van de huurovereenkomst. De schade is door een expert begroot op € 4.805,- exclusief BTW, maar ICTS vordert een hoger bedrag van € 6.686,53, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. CTB betwist de omvang van de schade en stelt dat er alleen schade aan de rechter achterdeur was. De kantonrechter oordeelt dat CTB aansprakelijk is voor de schade zoals vermeld in de huurovereenkomst en dat de vordering van ICTS grotendeels toewijsbaar is. De kantonrechter wijst de vordering van ICTS toe en veroordeelt CTB tot betaling van een totaalbedrag van € 7.267,93, inclusief rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8158121 CV EXPL 19-48547
uitspraak: 13 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ICTS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Veuger,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Çelik Transport Barendrecht B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.O. Ligeon-Merton.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ICTS’ en ‘CTB’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 1 november 2019, met producties;
de conclusie van antwoord;
het tussenvonnis van 14 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Op 29 oktober 2018 hebben verhuurder ICTS en huurder CTB met elkaar een huurovereenkomst gesloten inzake een oplegger.
2.2
Op 14 december 2018 heeft CTB de oplegger met schade geretourneerd aan ICTS. Op de huurovereenkomst wordt onder ‘Konditie bij teruglevering’ melding gemaakt van de navolgende schade: ‘pos. lichten/voor: 1x 1x kapot’, ‘HAB stootrubber L’, ‘rechterdeur gescheurd’, ‘rechter deurvanger weg’, ‘laadklep kast krom’ en ‘koelmotor doet niks’. Zowel namens de verhuurder als namens de huurder is een handtekening geplaatst ter bevestiging van de conditie van de oplegger bij de retourlevering.
2.3
Door [naam] is de schade begroot op € 4.805,- exclusief BTW. Op de kostenopgave wordt de schade aan de oplegger als volgt omschreven:

Postitielamp is kapot. (…) Stootblok is kapot. (LA) (…) Achterdeur is kapot/gekraakt. (RA) (…) Laadklep motorkast is ontwricht. (RA) (…)’.
2.5
In het schaderapport van Allianz d.d. 20 maart 2019 is onder meer het navolgende opgenomen:

Beschrijving schade:
Vernield is; complete linkrer achterdeur
Opmerkingen:
Het betreft een inname schade na een huurperiode vanaf 29/10/2018 tot 14/12/2018 op het schade aangifte formulier wordt alleen gesproken op de schade aan de rechter achterdeur. Volgens de reparateur wordt ook de schade aan de verlichting rechtsvoor, stootblok linksachter en de laadklepmotor aan de verzekerde doorbelast.
In de nota controle rapportage hebben wij alleen de kosten van de deur vervanging opgenomen.
De schade kan volgens de gecorrigeerde notabedragen afgewikkeld worden.
2.6
In voornoemd schaderapport van Allianz wordt het schadebedrag gecorrigeerd tot € 3.652,39.

3..De vordering

3.1
ICTS vordert dat CTB bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
a. tot betaling aan ICTS van een bedrag van € 6.686,53 (hoofdsom met rente tot 24 oktober 2019), te vermeerderen met de contractuele althans de wettelijke rente over een bedrag van € 5.814,05 vanaf 24 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. tot betaling aan ICTS van het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 581,40;
c. met veroordeling van CTB in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien CTB niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan;
d. tot betaling aan ICTS van 50% van 1 punt van het salaris gemachtigde indien tot daadwerkelijke executie van het vonnis overgegaan dient te worden.
3.2
ICTS legt aan haar vordering ten grondslag dat CTB de schade dient te vergoeden die gedurende de huurperiode is ontstaan aan de door CTB van ICTS gehuurde oplegger.

4..Het verweer

4.1
CTB voert – kort gezegd – aan dat er alleen schade was aan de rechter achterdeur van de oplegger en dat zij niet bereid is om eventuele andere schade te vergoeden. Verder voert CTB aan dat zij geen facturen, aanmaningen en/of betalingsherinneringen heeft ontvangen van ICTS.

5..De beoordeling

5.1
Tussen partijen is in geschil welke schade aan de oplegger door CTB aan ICTS vergoed moet worden.
5.2
Uit artikel 7:218 BW blijkt dat de huurder aansprakelijk is voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst. Behoudens brandschade wordt alle schade vermoed daardoor te zijn ontstaan. De huurder wordt vermoed het gehuurde in onbeschadigde toestand te hebben ontvangen.
5.3
ICTS stelt dat de oplegger is teruggebracht door CTB met de schade zoals vermeld op de huurovereenkomst onder ‘Konditie bij teruglevering’. ICTS verwijst hierbij tevens naar de bij dagvaarding overgelegde foto’s die van de oplegger gemaakt zijn bij de inname op 14 december 2018. CTB heeft dit betwist en voert aan dat er alleen schade aan de deur van de oplegger was. CTB voert geen argumenten aan die het bewijsvermoeden van artikel 7:218 lid 2 BW kunnen weerleggen en heeft daardoor de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. Bovendien heeft een werknemer van CTB de huurovereenkomst waarop de verschillende schadeposten worden vermeld bij retourlevering voor akkoord getekend. Hierdoor staat de omvang van de schade vast en kan tevens als vaststaand worden aangenomen dat de tijdens de huurtijd ontstane schade zoals vermeld op de huurovereenkomst ontstaan is door toerekenbaar tekortschieten van CTB in de nakoming van de huurovereenkomst.
CTB verwijst naar het rapport van Allianz en is daarom niet bereid om meer te betalen dan de schade zoals die door Allianz is begroot. Allianz heeft echter alleen de schade aan de rechterachterdeur begroot. Zoals hiervoor vermeld staat echter vast dat er meer schade was en dient daarom de schade zoals begroot door [naam] vergoed te worden. Het door ICTS gevorderde bedrag van € 5.814,05 aan hoofdsom zal dus worden toegewezen.
5.4
ICTS vordert contractuele rente over de hoofdsom en baseert dit op artikel 7 lid 4 van de algemene voorwaarden. Hierin is opgenomen dat indien de cliënt niet tijdig voldoet aan zijn verplichtingen tot betaling van een geldsom, hij over het alsdan verschuldigde bedrag vanaf het moment dat het verzuim is ingetreden aan ICTS een rente verschuldigd is van 1,5% per maand, waarbij een gedeelte van een maand als een volle maand wordt gerekend. CTB heeft de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden betwist en geeft aan de algemene voorwaarden nooit te hebben gezien. Ter zitting heeft ICTS aangevoerd dat de algemene voorwaarden bij het uitbrengen van de offerte aan CTB ter hand zijn gesteld en dat deze op 26 augustus 2018 voor akkoord zijn getekend door CTB. CTB heeft hier niet verder op gereageerd. Aangezien CTB haar betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd, en bovendien tegen de hoogte geen verweer heeft gevoerd, zal de gevorderde contractuele rente worden toegewezen.
5.5
ICTS maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien sprake is van een rechtsverhouding tussen twee rechtspersonen, volstaat in beginsel één aanmaning voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. Bij de dagvaarding heeft ICTS een brief d.d. 28 juni 2019 van haar gemachtigde gericht aan CTB overgelegd waarin wordt vermeld dat CTB nog een laatste maal in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag zonder bijkomende kosten binnen zeven dagen te voldoen. Ook op 18 juli en 7 augustus 2019 heeft ICTS sommaties gestuurd. CTB heeft aangevoerd geen brieven van ICTS te hebben ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nu CTB de ontvangst van de brieven betwist, geldt in beginsel dat ICTS in feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door haar kon worden bereikt, en dat de verklaring daar is aangekomen (zie HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104,
NJ2013/391). De brieven zijn gestuurd naar het adres [adres] . Dit is het adres waarop CTB is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, het adres van CTB dat wordt vermeld op de huurovereenkomst en het adres dat wordt vermeld op de stempel van CTB die zij geplaatst hebben ter accordering van de algemene voorwaarden van ICTS op 6 augustus 2018. Het is onwaarschijnlijk dat drie sommaties die naar het goede adres worden gezonden niet ontvangen zijn. CTB heeft geen feiten aangevoerd op grond waarvan aangenomen kan worden dat de brieven CTB niet hebben bereikt. Derhalve zal het gevorderde bedrag van € 581,40 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.6
CTB zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt CTB aan ICTS te betalen een bedrag van € 7.267,93, te vermeerderen met de contractuele rente over € 5.814,05 vanaf 24 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt CTB in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ICTS vastgesteld op € 486,- aan griffierecht, € 86,40 aan dagvaardingskosten en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde, en indien CTB niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien CTB niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 150,- aan salaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416