ECLI:NL:RBROT:2020:5796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
8365209 VV EXPL 20-90
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in kort geding met verstek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Tahiri el Osruti, een geldlening van € 1.765,11 vorderde van gedaagde, die niet in het geding is verschenen. De vordering was gebaseerd op een mondelinge verbruikleenovereenkomst, waarbij geen terugbetalingstermijn was afgesproken. Eiser stelde dat hij het geleende bedrag dringend nodig had vanwege een dreigende ontruiming van zijn woning door huurachterstand. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 juni 2020 via Skype, waarbij alleen de gemachtigde van eiser aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde correct was opgeroepen en dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van eiser. De gevorderde hoofdsom van € 1.765,11 werd toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was voldaan aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal op € 716,00 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8365209 VV EXPL 20-90
uitspraak: 12 juni 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die niet in het geding is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het exploot van dagvaarding van 27 mei 2020 en de daarbij overgelegde producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 5 juni 2020. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] haar gemachtigde verschenen. [gedaagde] is niet verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vordering

2.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen:
I. een bedrag van € 1.765,11 binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis;
II. een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 200,00;
III. de proceskosten.
2.2
Ter toelichting op zijn vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang – het volgende aangevoerd.
2.2.1
Tussen [eiser] en [gedaagde] is een mondelinge verbruikleenovereenkomst op grond van artikel 7A:1797 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor een bedrag van € 1.765,11 tot stand gekomen, waarbij geen termijn voor terugbetaling is overeengekomen. Artikel 6:38 BW schrijft voor dat een overeenkomst dan ter stond kan worden gevorderd. Op grond hiervan is [gedaagde] gehouden om het geleende bedrag aan [eiser] terug te betalen. [gedaagde] is hiertoe zowel schriftelijk als mondeling aangemaand, maar [gedaagde] heeft daar tot op heden geen gehoor aan gegeven. Daardoor pleegt [gedaagde] wanprestatie jegens [eiser] . [eiser] heeft het in verbruikleen gegeven bedrag op zeer korte termijn nodig, nu zijn verhuurder in verband met een opgelopen huurachterstand dreigt met ontruiming van zijn woning.
2.2.2
[eiser] heeft buitengerechtelijke incassokosten gemaakt door te proberen om buiten rechte een oplossing te bereiken. De kosten die ter zake door [eiser] zijn gemaakt, worden begroot op € 200,00. De buitengerechtelijke bijstand bestaat onder meer uit bestudering van het dossier, overleg, correspondentie tussen [eiser] en zijn (incasso)gemachtigde en het sommeren van [gedaagde] .

3..De beoordeling

3.1
Uit het door [eiser] overgelegde originele exploot van dagvaarding is gebleken dat [gedaagde] correct voor de zitting van 5 juni 2020 is opgeroepen. Nu ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, wordt verstek verleend tegen [gedaagde] .
3.2
Uit hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht, is voldoende gebleken dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
3.3
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van voorzieningen zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.4
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat tussen hem en [gedaagde] een mondelinge verbruikleenovereenkomst voor een bedrag van € 1.765,11 tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om op de gemotiveerde stellingen van [eiser] te reageren, zodat in rechte vooralsnog wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] .
3.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom ten bedrage van in totaal € 1.765,11 wordt toegewezen.
3.6
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet is gebleken dat in de door [eiser] aan [gedaagde] verzonden aanmaning 12 februari 2020 aan [gedaagde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst van die aanmaning, zoals vereist is op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
3.7
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiser] , die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 236,00 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] . Nu [eiser] op basis van een toevoeging procedeert, blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.
4. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na de datum van dit vonnis aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.765,11;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,00 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde moet worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485