Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vordering
3..De beoordeling
4..De beslissing
- € 601,96 aan verschotten;
- € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en een gedaagde die niet in het geding is verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat tussen Woonstad en de gedaagde, waarbij de gedaagde verplicht was om het gehuurde te bewonen. Woonstad heeft gesteld dat de gedaagde zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft gehad gedurende een periode van langer dan zes maanden, wat in strijd is met de huurovereenkomst. Daarnaast heeft de gedaagde een huurachterstand laten ontstaan van € 2.156,75 tot en met april 2020.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Woonstad een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming van het gehuurde, gezien de grote vraag naar sociale huurwoningen. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, waardoor de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om het gehuurde binnen acht dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten, en heeft Woonstad tevens in het gelijk gesteld wat betreft de gevorderde gebruikersvergoeding van € 411,79 per maand.
De rechter heeft ook de buitengerechtelijke kosten van Woonstad toegewezen, omdat de gedaagde geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om deze kosten te betwisten. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde.