In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die een samenwerkingsovereenkomst hadden gesloten. De eiser, handelend onder de naam [handelsnaam 1], vorderde betaling van een totaalbedrag van € 21.500,00 aan hoofdsom, inclusief contractuele boetes en schadevergoeding, van de gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam 2]. De eiser stelde dat de gedaagde de samenwerkingsovereenkomst voortijdig had opgezegd en in strijd had gehandeld met de bepalingen van de overeenkomst door een samenwerking aan te gaan met een hoofdleverancier, Roobol, voordat de overeenkomst met de eiser was beëindigd. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat er een betalingsregeling was getroffen voor de boete van € 5.500,00, die pas in augustus 2020 voldaan zou worden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de overeenkomst inderdaad voortijdig had opgezegd, maar dat de vordering tot betaling van de boete van € 5.500,00 nog niet opeisbaar was. Daarnaast oordeelde de rechter dat de gedaagde niet in strijd had gehandeld met de overeenkomst door een samenwerking met Roobol aan te gaan, omdat deze samenwerking pas na de beëindiging van de overeenkomst met de eiser was aangegaan. De kantonrechter matigde de boete van € 15.000,00 tot nihil, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden. De vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 werd eveneens afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij dit bedrag aan Roobol had betaald. Uiteindelijk werden alle vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.