Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, ontvangen op 24 januari 2020, met producties;
- het verweerschrift, ontvangen op 2 april 2020, met producties;
- de brief zijdens [verzoeker] van 6 mei 2020, met producties;
- de pleitnotitie aan de kant van [verzoeker] ;
- de aantekeningen aan de kant van [verweerster] .
2..De feiten
3..Het verzoek van [verzoeker] en de grondslag daarvan
- een billijke vergoeding van € 10.000,00;
- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 10.192,20 netto;
- de wettelijke rente vanaf 25 november 2019;
- de proceskosten.
- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 10.192,20 netto;
- een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto. [verzoeker] heeft geen aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering en is over de periode 25 november 2019 tot 2 januari 2020 een bedrag aan loon (inclusief vakantiegeld en vrije dagen) van € 2.618,00 misgelopen. Indien de arbeidsovereenkomst niet onregelmatig was opgezegd had [verzoeker] aanspraak kunnen maken op de transitievergoeding van € 1.223,04 bruto.
5..De beoordeling
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Met andere woorden: [verweerster] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door [verzoeker] ten onrechte ontslag op staande voet te geven. Dit maakt dat toekenning van een billijke vergoeding op zijn plaats is. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van haar oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (zie HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle).