In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaak tussen Famed B.V. en een gedaagde. Famed vorderde betaling van een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een onbetaalde nota van € 6,42 voor een tandartsbehandeling. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat er geen rechtsgeldige cessie had plaatsgevonden en dat zij de veertiendagenbrief pas later had ontvangen, waardoor zij geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat Famed niet had aangetoond dat de veertiendagenbrief op de juiste datum was ontvangen door de gedaagde. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de gedaagde niet binnen de termijn had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de hoofdsom van € 6,42 al had voldaan en dat de vordering van Famed moest worden afgewezen. Tevens werd Famed veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in strijd had gehandeld met de waarheids- en substantiëringsplicht.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procesvoering en de noodzaak voor eiser om voldoende bewijs te leveren voor zijn vorderingen. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde, als gevolg van de onnodige kosten die door de wijze van procederen van Famed waren ontstaan.