Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 17 maart 2020;
- het verweerschrift met producties, ter griffie ontvangen op 15 mei 2020;
- de brief van mr. Brökling met aanvullende producties, ter griffie ontvangen op 18 mei 2020;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota
2..De feiten
(…)
Cliënte heeft van diverse collega’s vernomen dat u zeer negatieve uitlatingen heeft gedaan over een aantal collega’s behorend tot het management team (hierna ‘MT’) van cliënte. Deze collega’s hebben verklaard dat u de volgende uitspraken heeft gedaan over deze personen: ze zouden niet betrouwbaar en niet geschikt zijn; zich schuldig maken aan diefstal van de school en de school kapot willen maken. Deze uitspraken zijn zeer belastend voor cliënte en zorgen voor een negatieve sfeer binnen de school. Bovendien kunnen deze uitspraken gezien worden als smaad en/of laster, hetgeen een strafbaar feit is. U heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan de aanranding van de eer en goede naam van collega’s (MT-leden). U heeft hierbij duidelijk het doel gehad ruchtbaarheid te geven aan deze uitspraken.
Cliënte accepteert dit gedrag niet. Uw gedrag zorgt ervoor dat cliënte geen vertrouwen meer in u heeft en er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Cliënte ziet door uw uitspraken namelijk geen mogelijkheid meer voor een vruchtbare samenwerking met u in de toekomst.
Voornoemde situatie staat geheel los van uw arbeidsongeschiktheid en uw lidmaatschap van de MR en vormt voor cliënte een redelijke grond om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Cliënte verneemt daarom graag of u bereid bent met haar in gesprek te gaan over de voorwaarden waaronder deze beëindiging met wederzijds goedvinden zal kunnen geschieden. (…)”