ECLI:NL:RBROT:2020:5232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
8273713 CV EXPL 20-2166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van bonus door werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, Rubaflex Rubber en Plastics B.V. [eiser] vorderde betaling van een vaste bonus en een variabele bonus die hij meende recht op te hebben na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst op 1 juni 2019. De werknemer was sinds 15 oktober 2007 in dienst bij Rubaflex en had in de loop der jaren verschillende bonussen ontvangen, waaronder een vaste bonus die gelijk was aan zijn bruto maandsalaris, uitbetaald in juni. De werkgever betwistte dat deze bonus een vast onderdeel van het salaris was en stelde dat de bonus afhankelijk was van de bedrijfsresultaten.

De kantonrechter oordeelde dat Rubaflex de werknemer in de jaren 2015 tot en met 2018 een vaste bonus had toegekend, en dat de werknemer er gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat deze bonus onderdeel van zijn arbeidsvoorwaarden was geworden. De rechter wees de vordering van de werknemer tot betaling van de juni-bonus van € 3.171,60 bruto toe, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. De vordering met betrekking tot de december-bonus werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat deze bonus variabel was en afhankelijk van de bedrijfsresultaten. Daarnaast werd Rubaflex veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de gedragslijn van de werkgever en de verwachtingen die een werknemer daaruit kan afleiden met betrekking tot zijn arbeidsvoorwaarden. De rechter concludeerde dat de werknemer recht had op de juni-bonus, maar niet op de december-bonus, en dat de werkgever in dit geval onvoldoende had onderbouwd dat de december-bonus niet als vast onderdeel van het salaris gold.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8273713 CV EXPL 20-2166
Uitspraak: 19 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser], hierna: ‘ [eiser] ’,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 14 januari 2020,
gemachtigde: mr. M.A.F.J. Hupkes-van den Brink (DAS) te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUBAFLEX RUBBER EN PLASTICS B.V., hierna: ‘Rubaflex’,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.L. Latten te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
[eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] , is met ingang van 15 oktober 2007 in de functie van ‘Verkoper Binnendienst’ in dienst getreden van Rubaflex, aanvankelijk voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is na een jaar voor onbepaalde tijd verlengd.
2.2
Op 25 juni 2015 heeft Rubaflex aan [eiser] een werkgeversverklaring verstrekt (productie 4 bij dagvaarding). Daarop heeft zij verklaard dat zijn functie die van ‘Hoofd Inkoop’ is en dat tot zijn vaste inkomen een vaste bonus behoort, die gelijk is aan een bruto maandsalaris en uitbetaald wordt in de maand juni. Onderaan dit formulier staat vermeld dat van werkgeverszijde wordt verklaard dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
2.3
Op de door Rubaflex aan [eiser] verstrekte loonstroken over de periode juni 2015 tot en met december 2018 (productie 6 bij dagvaarding) staat telkens vermeld dat de functie van [eiser] die van ‘Hoofd Inkoop’ is.
2.4
In de jaren 2015 tot en met 2018 heeft Rubaflex [eiser] in de maand juni van elk jaar een bonus ter hoogte van zijn op dat moment geldende bruto maandsalaris uitgekeerd. Op de loonstrook van de maand juni 2015 staat daarbij vermeld ‘vaste bonus’ en op de loonstroken van de maand juni van de jaren daarna enkel ‘bonus’.
2.5
Voorts heeft Rubaflex [eiser] in de maand december van de jaren 2015 tot en met 2017 een bonus van € 5.000,- bruto uitgekeerd en in de maand december 2018 een bonus van € 2.000,- bruto, waarbij telkens op de loonstrook is vermeld ‘bonus’.
2.6
Het laatstelijk verdiende loon van [eiser] bij Rubaflex was € 3.459,97 bruto per maand exclusief emolumenten waaronder vakantietoeslag, een dertiende maand en een leaseauto uit het hogere segment, op basis van een 40-urige werkweek.
2.7
De arbeidsovereenkomst is als gevolg van opzegging door [eiser] geëindigd met ingang van 1 juni 2019.

3..Het geschil

3.1
[eiser] heeft gevorderd Rubaflex bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 3.171,60 bruto ter zake van de vaste bonus en een bedrag van € 1.770,83 bruto ter zake van de variabele bonus, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW, dit alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, en voorts een bedrag van € 619,27 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Rubaflex in de kosten van de procedure.
3.2
Ter toelichting daarop heeft [eiser] naast de onder 2 genoemde feiten -samengevat en voor zover nu van belang weergegeven- aangevoerd dat hij vanaf juni 2015 recht heeft op de onder 2.4 bedoelde ‘juni-bonus’, die niet afhankelijk is gesteld van een bepaalde prestatie of inspanning. Rubaflex heeft echter geweigerd een pro rato (11/12e) deel daarvan, zijnde € 3.171,60 bruto, uit te keren bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Datzelfde geldt voor de door hem vanaf 2015 ontvangen ‘december-bonus’ (zie 2.5). Met betrekking tot die bonus heeft Rubaflex [eiser] destijds medegedeeld: “
dan heb jij er wat bij en doen we het zo, dan is het voor ons goedkoper”, waaruit [eiser] begrepen heeft dat deze uitkering hem werd gedaan om een marktconform salaris te bewerkstelligen. Omdat hij deze bonus jaarlijks ontving, heeft [eiser] deze aangemerkt als een verkapte loonsverhoging en vertrouwde hij erop dat dit een vast onderdeel van zijn inkomen als Hoofd Inkoper was. Aan toekenning van deze bonus heeft Rubaflex ook geen voorwaarden gesteld, terwijl [eiser] tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst uitstekend heeft gefunctioneerd. Eerst toen [eiser] in december 2018 bij Rubaflex navraag deed waarom zijn december-bonus dat jaar lager was dan de jaren ervoor (€ 2.000,- bruto in plaats van € 5.000,- bruto), heeft zij kenbaar gemaakt dat deze bonus variabel en afhankelijk van het bedrijfsresultaat was.
Nu hij de eerste vijf maanden van 2019 nog in dienst van Rubaflex was, stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij recht heeft op 5/12e deel van de gemiddelde december-bonus over de jaren 2015-2018, derhalve (5/12e van € 4.250,-, zijnde) € 1.770,83 bruto.
Naast deze bedragen maakt [eiser] jegens Rubaflex aanspraak op wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW en wettelijke rente, alsook op een bedrag van € 619,27 als vergoeding voor de van zijn zijde verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden.
3.3
Rubaflex heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en in de nakosten, al deze kosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.4
Op hetgeen zij in dat verband naar voren heeft gebracht alsook op hetgeen [eiser] (mede in reactie daarop) overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat de door [eiser] als productie 2 bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst uit 2007 niet voorziet in enige bonusregeling, terwijl ook overigens gesteld noch gebleken is dat partijen nadien daarover schriftelijk afspraken hebben gemaakt.
4.2
Feit is evenwel dat Rubaflex [eiser] vanaf 2015 een ‘juni-bonus’ en een ‘december-bonus’ heeft toegekend, waarbij zij overigens heeft opgemerkt dat zij in de jaren vóór 2015 hem ook van zijn functioneren en de bedrijfsresultaten afhankelijke (lagere) bonusbedragen heeft toegekend. Voorligt nu de vraag of dit alles in de gegeven omstandigheden met zich brengt dat [eiser] recht heeft op een pro-rato deel van de juni-bonus en de december-bonus omdat die bonussen tot een vast onderdeel van zijn salaris zijn gaan behoren.
4.3
Bij de beantwoording daarvan is uitgangspunt dat de vraag wanneer uit een door de werkgever jegens de werknemer gedurende een bepaalde tijd gevolgde gedragslijn voortvloeit dat sprake is van een tussen partijen geldende (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde, zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Het komt naar vaste jurisprudentie (
ECLI:NL:HR:2018:976) aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. In dit verband komt betekenis toe aan gezichtspunten als de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen, de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard, de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien, en de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd.
4.4
Rubaflex heeft in reactie op de stelling van [eiser] dat hij de bonustoekenning heeft opgevat als een uitkering om een marktconform salaris te bewerkstelligen, aangevoerd dat [eiser] sinds 2013 bij haar de niet-leidinggevende functie van inkoper heeft vervuld en dat hij daarvoor al een meer dan marktconform salaris ontving, waartoe zij heeft verwezen naar de door haar overgelegde uitkomst van het ‘Salariskompas’ van www.intermediair.nl. Ook heeft zij toegelicht dat zij [eiser] in 2015 de werkgeversverklaring (zie 2.2) met daarop vermeld dat hij een vaste bonus van een maandsalaris ontving (zie 2.2), slechts op zijn verzoek heeft doen toekomen om zijn hypotheek rond te krijgen. Hetzelfde geldt voor de op zijn verzoek gedane aanpassing van zijn loonstrook van die maand, in die zin dat daarop werd vermeld dat het een vaste bonus betrof. Ook heeft zij op beide documenten op verzoek van [eiser] vermeld dat hij ‘Hoofd Inkoop’ was, terwijl hij toen en ook nadien ‘gewoon’ inkoper was. Volgens Rubaflex is dit te vergelijken met het verstrekken van een intentieverklaring. Tot slot heeft zij nog toegelicht dat de omstandigheid dat [eiser] extern werd aangeduid als ‘Hoofd Inkoper’, zijn eigen idee was om zo meer autoriteit richting leveranciers te hebben, terwijl er in werkelijkheid (intern) geen sprake was van een promotie naar een hogere functie met meer verantwoordelijkheden.
4.5
Volgens [eiser] heeft hij in de loop der tijd vanwege zijn uitstekende functioneren meer verantwoordelijkheden gekregen en heeft Rubaflex daarom, althans zo heeft hij dat begrepen, zijn functie aangepast in die van ‘Hoofd Inkoop’ en hem ten tijde van de koop van zijn woning een vaste bonus ter hoogte van een maandsalaris toegekend. Hij had dit niet nodig om de door hem toen al gekochte woning te financieren en heeft Rubaflex ook nooit gevraagd valsheid in geschrifte te plegen. Hij heeft Rubaflex wel verzocht de toegekende vaste bonus, die hij ook de jaren erna heeft ontvangen, als zodanig op de loonstrook van juni 2015 en de werkgeversverklaring te vermelden, waarin is bewilligd. Aldus [eiser] .
4.6
Met betrekking tot de (totstandkoming van de) juni-bonus heeft Rubaflex gesteld dat zij telkens in of rond die maand een inschatting maakte van haar resultaat dat (lopende) jaar en op basis daarvan bepaalde of het verantwoord was alvast een bonusuitkering te doen aan haar werknemers, die zij dan nog konden aanwenden voor de zomervakantie, waarna zij, mits het resultaat dat toestond, aan het eind van het jaar nog een december-bonus toekende. Gesteld noch gebleken is echter dat zij dit, voor wat betreft de hier relevante periode: vanaf juni 2015, jegens [eiser] heeft gecommuniceerd, in die zin dat hem duidelijk was dat de juni-bonus geen vaste bonus zou zijn maar een variabele, resultaatsafhankelijke bonus.
4.7
Wat wel is gebleken, is dat Rubaflex in juni 2015 een (werkgevers)verklaring aan [eiser] heeft verstrekt, waarop onomwonden staat vermeld dat tot zijn vaste inkomen een “vaste bonus” behoort die gelijk is aan een bruto maandsalaris en uitbetaald wordt in de maand juni. Dit staat ook op zijn loonstrook van die maand, terwijl zij bovendien de (vier) jaren 2015 tot en met 2018 heeft gehandeld alsof er een vaste bonus ter grootte van een bruto maandsalaris was toegekend, doordat zij [eiser] in de maand juni van die jaren telkens die bonus heeft uitgekeerd. De toekenning van die bonus aan [eiser] kan goed worden verklaard vanuit de door hem gestelde -door Rubaflex betwiste- wijziging van taken en verantwoordelijkheden, welke er ook toe hebben geleid dat, zoals blijkt uit de door [eiser] overgelegde stukken, zowel zijn loonstroken als zijn visitekaartje als zijn zakelijke e-mailhandtekening vermelden dat hij bij Rubaflex de functie van Hoofd Inkoop bekleedt. Voorts is niet in geschil dat bij een dergelijke (zwaardere) functie een hoger loon behoort dan dat van een inkoper dat uit het door Rubaflex geraadpleegde ‘Salariskompas’ is gerold.
4.8
Daarbij komt dat Rubaflex de -volgens haar niet juiste- functie van Hoofd Inkoop ook op de door haar afgegeven werkgeversverklaring heeft vermeld, terwijl het de kantonrechter bepaald onduidelijk is waarom het vermelden van een hogere functie daarop, anders dan de financiële arbeidsvoorwaarden, van belang zou zijn voor de beoordeling van de door [eiser] ingediende hypotheekaanvraag en waarom Rubaflex daaraan heeft willen meewerken als [eiser] in werkelijkheid een andere (lagere) functie bekleedde. Ook heeft Rubaflex niet verklaard waarom de volgens haar onjuiste functiebenaming op de loonstroken na die van juni 2015 is blijven staan, als [eiser] vanaf 2013 onveranderd als inkoper werkte.
4.9
Nu Rubaflex ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd waaruit blijkt dat, in weerwil van dit alles, voor [eiser] duidelijk was of had moeten zijn dat het hier (toch) niet ging om een vaste bonus ter hoogte van het op dat moment geldende bruto maandsalaris maar om een telkens jaarlijks opnieuw vast te stellen, resultaatsafhankelijke bonus, komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] er in gerechtvaardigd vertrouwen vanuit heeft mogen gaan dat een vaste bonus ter hoogte van een bruto maandsalaris, uit te keren in de maand juni van ieder jaar, tot onderdeel van zijn arbeidsvoorwaarden is verworden. Het andersluidende verweer wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.1
Nu voorts gesteld noch gebleken is dat aan het recht op die bonus de voorwaarde is verbonden dat de werknemer in de betreffende maand nog in dienst moet zijn noch van enige andere beperkende voorwaarde is gebleken, voorts vaststaat dat [eiser] sinds de bonusuitkering van juni 2018 nog elf maanden voor Rubaflex werkzaam is geweest, totdat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2019 door zijn opzegging eindigde, en dat hij, gezien het hiervoor overwogene, recht zou hebben gehad op een bonus ter hoogte van een bruto maandsalaris door slechts een maand langer in dienst te blijven, komt het de kantonrechter hier billijk voor hem 11/12e deel daarvan toe te wijzen, zoals door hem ook is gevorderd. Voor de door Rubaflex (subsidiair) naar voren gebrachte zienswijze dat [eiser] dan slechts recht zou hebben op 5/12e deel van de bonus omdat gekeken zou moeten worden naar het boekjaar waarop de bonus betrekking heeft, ziet de kantonrechter hier geen aanknopingspunten. Het door [eiser] ter zake van de juni-bonus gevorderde bedrag van € 3.171,60 bruto wordt hierna dan ook toegewezen.
4.11
Met betrekking tot de (totstandkoming van) december-bonus heeft Rubaflex gesteld dat als haar winstgevendheid (ook) in de maand december van het betreffende jaar goed was, zij kon besluiten in die maand (nog) een extraatje aan haar werknemers uit te keren. Omdat zij in de jaren 2015 tot en met 2017 financieel uitstekend had gepresteerd, heeft zij in die jaren een riante december-bonus uitgekeerd (steeds € 5.000,- bruto voor [eiser] ). Omdat het resultaat over het jaar 2018 uiteindelijk tegenviel, heeft Rubaflex in december van dat jaar een lagere bonus uitgekeerd (€ 2.000,- bruto voor [eiser] ) terwijl het resultaat over het jaar 2019 in het geheel geen uitkering van een december-bonus toeliet. [eiser] heeft per e-mail van 21 december 2018 (productie 2 bij conclusie van antwoord) ook navraag gedaan bij Rubaflex naar de lagere december-bonus (van € 2.000,- bruto) en daarop heeft Rubaflex hem diezelfde dag nog geantwoord dat deze bonus geen zekerheid of recht is maar dat het een variabele bonus betreft waarvan de hoogte, ook in de jaren voor 2015, afhankelijk is van de bedrijfsresultaten, die werknemers als [eiser] ook bekend waren. Daarop heeft [eiser] genoegen genomen met de lagere bonus en heeft er geen correspondentie daaromtrent meer plaatsgevonden. Aldus Rubaflex.
4.12
De kantonrechter stelt voorop dat Rubaflex onweersproken heeft gesteld dat [eiser] (en zijn collega’s) in de jaren voor 2015 met wisselende regelmaat bonusuitkeringen ontving waarvan de hoogte lager was dan het in de jaren 2015-2017 jaarlijks uitgekeerde bedrag van € 5.000,- bruto. Hoewel partijen zich niet concreet hebben uitgelaten over de hoogte van de in die (eerdere) jaren uitgekeerde (december)bonus, is voor de beoordeling van dit deel van de vordering van belang vast te stellen dat de hoogte van de door Rubaflex voor 2015 uitgekeerde (december)bonus fluctueerde, hetgeen immers een belangrijke aanwijzing vormt voor de juistheid van de door Rubaflex betrokken stelling dat het hier ging om een resultaatafhankelijke bonus, een door haar zo genoemd ‘extraatje’ dat zij slechts uitkeerde indien het bedrijfsresultaat naar haar oordeel die ruimte bood.
4.13
[eiser] heeft voorts niet bestreden dat het bedrijfsresultaat van Rubaflex over de jaren 2015 tot en met 2017 beduidend beter was dan dat over 2018, waarmee ook verklaard is dat hem in de jaren 2015 tot en met 2017 een decemberbonus van € 5.000,- bruto werd uitgekeerd en in het jaar 2018 een beduidend lagere decemberbonus van € 2.000,- bruto. In dat verband heeft [eiser] bij conclusie van repliek overigens nog gesteld dat hij naar aanleiding van die lagere bonus bij Rubaflex nog om opheldering heeft verzocht hoeveel van zijn collega’s ook zijn gekort op de decemberbonus en dat hij daar nooit antwoord op heeft ontvangen. Hiervan heeft Rubaflex bij conclusie van dupliek gesteld dat zij [eiser] naar aanleiding van dat verzoek mondeling nogmaals heeft uitgelegd dat deze bonus was verlaagd vanwege de mindere resultaten en dat dit absoluut niet alleen voor hem gold.
4.14
Wat daarvan verder ook zij, in het licht van het door Rubaflex gevoerde verweer heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht en onderbouwd om de conclusie te kunnen wettigen dat (hij erop heeft mogen vertrouwen dat) een vaste decemberbonus van € 5.000,- bruto is gaan behoren tot zijn arbeidsvoorwaarden. De enkele omstandigheid dat hij drie jaar op rij die bonus heeft ontvangen, is daarvoor, in het licht van de qua hoogte fluctuerende bonussen voordien, niet toereikend. In dat verband merkt de kantonrechter nog op dat niet gebleken dat (met [eiser] vergelijkbare) ex-collega’s in de jaren na 2017 steevast (wel) een decemberbonus van € 5.000,- bruto hebben ontvangen en dat [eiser] ook niet heeft aangevoerd dat Rubaflex in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om, gegeven haar bedrijfsresultaten, eind 2018 en eind 2019 een lagere bonus respectievelijk in het geheel geen bonus uit te keren.
4.15
Aldus heeft [eiser] het door Rubaflex opgeworpen verweer dat het hier een (variabele) bonus betrof die zij enkel uitkeerde indien en voor zover het bedrijfsresultaat dat naar haar oordeel toeliet, onvoldoende weersproken. Dit deel van de vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.
4.16
De over de juni-bonus gevorderde wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW en wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) zijn, als op de wet gegrond, toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet de gevorderde wettelijke verhoging in redelijkheid te matigen tot 20%
4.17
[eiser] maakt aanspraak op een bedrag van € 619,27 als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Nu uit de processtukken blijkt dat van de zijde van [eiser] daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het door hem gevorderde bedrag de ter zake geldende wettelijke tarieven niet overstijgt, wordt dit onderdeel van de vordering toegewezen.
4.18
Rubaflex wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op de hierna in het dictum genoemde bedragen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt Rubaflex om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.171,60 bruto ter zake van de vaste (juni)bonus, te vermeerderen met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW van 20%, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 1 juni 2019 tot de dag van algehele voldoening, en voorts een bedrag van € 619,27 aan buitenrechtelijke incassokosten;
- veroordeelt Rubaflex in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 106,47 aan explootkosten en € 480,- aan salaris voor zijn gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654