ECLI:NL:RBROT:2020:5217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
14 juni 2020
Zaaknummer
8363300 CV EXPL 20-7200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonstad, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 1.922,24, die was opgebouwd tot en met april 2020. De gedaagde heeft de vordering erkend, maar kon geen betalingsbewijzen overleggen en gaf aan in financiële problemen te verkeren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand niet betwist is en dat deze een omvang heeft van drie maanden huur, wat volgens de geldende rechtspraak niet als een geringe tekortkoming wordt beschouwd. De rechter oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat tijdige betaling van huur een essentiële verplichting is voor de huurder.

De rechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten aan de zijde van Woonstad. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8363300 CV EXPL 20-7200
uitspraak: 29 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 26 februari 2020, met één productie;
  • het faxbericht van 10 maart 2020 aan de zijde van Woonstad;
  • de aantekeningen van 10 maart 2020 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het tussenvonnis van 10 maart 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2
Bij brief van 2 april 2020 heeft de kantonrechter partijen bericht dat de geplande mondelinge behandeling geen doorgang kan vinden vanwege de door de overheid getroffen maatregelen rondom het COVID-19 virus. Woonstad heeft vervolgens bij akte van 30 april 2020 een recente specificatie van de huurachterstand overgelegd.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis daarna bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonstad als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde.)
2.2
Uit hoofde van deze huurovereenkomst is [gedaagde] bij vooruitbetaling huurpenningen verschuldigd aan Woonstad, laatstelijk bedragend € 642,78 per maand.

3..De vordering

3.1
Woonstad heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Woonstad van € 1.922,24 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2020 en € 0,14 aan vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening over een bedrag van € 2.572,68, en een bedrag per maand met ingang van 1 mei 2020 tot de maand van ontruiming ter hoogte van de huurbedragen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar gewijzigde vordering heeft Woonstad, naast de vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] , is ondanks aanmaning, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen en heeft berekend tot en met de maand april 2020 een huurachterstand van € 1.922,24 laten ontstaan. De hoogte van de huurachterstand, zowel ten tijde van de dagvaarding als daarna, rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
3.2.2
Verder maakt Woonstad aanspraak op wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 0,14 aan vervallen rente berekend tot 26 februari 2020.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering erkend. [gedaagde] heeft de afgelopen twee maanden betaald, maar kan daarvan geen betalingsbewijzen overleggen. [gedaagde] heeft op dit moment meer schulden en moet rondkomen van een bijstandsuitkering.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
[gedaagde] heeft de hoogte en de verschuldigdheid van de door Woonstad gestelde huurachterstand van € 1.922,24 berekend tot en met de maand april 2020 niet betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Dat leidt tot de conclusie dat de door Woonstad gevorderde hoofdsom wordt toegewezen.
5.2
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Gebleken is dat de huurachterstand op de dag van de dagvaarding een omvang had van € 2.572,68 en op dit moment € 1922,24, in totaal drie maanden huur, bedraagt. Het (tijdig) betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen van de huurder voortvloeiende uit de huurovereenkomst. Een huurachterstand van drie maanden is, volgens vaste rechtspraak, in beginsel geen tekortkoming van geringe betekenis. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat de toewijzing van de gevorderde ontbinding, ondanks de huurachterstand, toch niet is gerechtvaardigd. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
5.3
De vordering jegens [gedaagde] ter zake de ontruiming en oplevering van het gehuurde zal worden toegewezen, met dien verstande dat de huurovereenkomst wordt ontbonden per 1 juni 2020. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op 14 dagen na betekening van de uitspraak van dit vonnis.
5.3
De wettelijke rente wordt als onweersproken en als op de wet gegrond toegewezen zoals onder het dictum staat vermeld.
5.4
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Woonstad veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.922,38 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2020 en verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over het saldo dat vanaf de dagvaarding aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke debet- en credit mutatie heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen per 1 juni 2020 en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan Woonbron te betalen € 642,78 per maand, of zoveel hoger als bij een wettelijke verhoging zou zijn toegelaten, per maand met ingang van de maand mei 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 315,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485