In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonstad, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 1.922,24, die was opgebouwd tot en met april 2020. De gedaagde heeft de vordering erkend, maar kon geen betalingsbewijzen overleggen en gaf aan in financiële problemen te verkeren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand niet betwist is en dat deze een omvang heeft van drie maanden huur, wat volgens de geldende rechtspraak niet als een geringe tekortkoming wordt beschouwd. De rechter oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat tijdige betaling van huur een essentiële verplichting is voor de huurder.
De rechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten aan de zijde van Woonstad. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.