ECLI:NL:RBROT:2020:4880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
8436792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en nakoming in kort geding tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser 1, vertegenwoordigd door mr. C.C.M. Welten, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.J. Verweij, met als doel nakoming van een huurovereenkomst. Eiser 1 stelt dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen per 1 maart 2020, terwijl gedaagde betwist dat deze overeenkomst bestaat. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de kantonrechter waarin eiser 1 was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning. Eiser 1 heeft betoogd dat hij de volledige huurachterstand heeft voldaan en dat er afspraken zijn gemaakt over een nieuwe huurovereenkomst. Gedaagde heeft echter aangevoerd dat de woning al aan een derde was verhuurd, waardoor hij niet kan voldoen aan de verzoeken van eiser 1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat gedaagde niet in staat is deze na te komen. De vordering van eiser 1 tot nakoming is afgewezen, maar de kantonrechter heeft wel geoordeeld dat gedaagde een bedrag van € 887,24 aan eiser 1 moet terugbetalen, omdat deze betaling onverschuldigd was. De vordering in reconventie van eiser 2 is afgewezen, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8436792 \ VV EXPL 20-130
uitspraak: 29 mei 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R.J. Verweij, advocaat te Nijmegen.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiser 1]” en “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 8 mei 2020, met producties;
  • de brief van de zijde van [eiser 1] van 14 mei 2020, met één productie;
  • de akte van de zijde van [gedaagde], bij welke gelegenheid [gedaagde] producties in het geding brengt, tevens eis in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020. [eiser 1] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. C.C.M. Welten. [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, tezamen met zijn gemachtigde de heer mr. R.J. Verweij. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht, waarbij [eiser 1] zich heeft bediend van de door zijn gemachtigde overgelegde pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[eiser 1] heeft vanaf 1 augustus 2018 van [gedaagde] gehuurd de woning gelegen te [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Bij vonnis van 21 juni 2019 van de kantonrechter te Rotterdam (zaaknummer 7688433 \ CV EXPL 19-16991) is [eiser 1] veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.456,19 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand maart 2019, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.127,00 vanaf 29 maart 2019. Tevens is [eiser 1] in de proceskosten ad in totaal € 514,06 veroordeeld. Daarnaast is bepaald dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en [eiser 1] de woning dient te ontruimen, indien en voorzover [eiser 1] de tussen partijen getroffen betalingsregeling niet behoorlijk nakomt.
2.3.
Per exploot van 9 juli 2019 is het vonnis van 21 juni 2019 aan [eiser 1] betekend en is aan [eiser 1] bevel gedaan om binnen twee weken na betekening van het exploot de woning te ontruimen, alsmede binnen twee dagen na betekening van het exploot een totaalbedrag van € 5.305,91 aan de deurwaarder te voldoen.
2.4.
Op 31 juli 2019 heeft de gerechtelijke ontruiming van de woning plaatsgevonden. Per laatstgenoemde datum was [eiser 1] aan [gedaagde] een totaalbedrag verschuldigd van € 5.633,76, welk bedrag inclusief vervallen huurtermijnen tot en met de maand juli 2019 en de kosten in het kader van de gerechtelijke ontruiming is.
2.5.
Op of omstreeks 28 augustus 2019 heeft het Fonds Bijzondere Noden een bedrag van
€ 2.100,00 aan [gedaagde] voldaan, zulks ter aflossing van hetgeen [eiser 1] aan [gedaagde] verschuldigd is.
2.6.
Op 13 oktober 2019 heeft [gedaagde] een e-mail aan [eiser 1] gezonden met - voor zover thans relevant – de volgende inhoud:
“(…) Wij hebben met elkaar afgesproken dat jij op [adres] gaat wonen zodra je de volledige huurachterstand van 3700 euro hebt betaald.
(…)
Als het aan mij ligt hoef jij niet uitgeschreven te worden van [adres], omdat wij met elkaar hebben afgesproken dat jij daar kan wonen. (…)”
2.7.
[eiser 1] heeft vervolgens de volgende betalingen aan [gedaagde] - in totaal bedragende
€ 2.700,00 - verricht:
  • 12 oktober 2019 € 900,00
  • 17 oktober 2019 € 500,00
  • 20 november 2019 € 600,00
  • 24 januari 2020 € 700,00
2.8.
Op 30 januari 2020 heeft [eiser 1] een e-mail aan [gedaagde] gezonden met de volgende inhoud:
“(…) kunt u het volgende aub bevestigen;
-Dat we een afspraak hebben voor een betaling van €1000 in de maand februari voor de verhuur van [adres] vanaf 1 Maart 2020
-Dat wij een afspraak hebben om samen naar de gemeente Feijenoord Rotterdam te gaan voor een vergunning.
-er komt een nieuw contract en ik ontvang de sleutels op 28 februari (…)”
2.9.
[gedaagde] heeft per e-mail, eveneens op 30 januari 2020, als volgt aan [eiser 1] gereageerd:
“(…) We hebben inderdaad afgesproken dat je vandaag €1000 betaald zodat je de sleutels van de woning krijgt en daarvoor gaan wij samen naar de gemeente. Je krijgt contract en bij ondertekening van onze handtekeningen krijg je de sleutels. Wij zullen 14 en/of 28 februari naar de gemeente gaan. (…)”
2.10.
[eiser 1] heeft op 2 februari 2020 een bedrag van € 850,00 en op 4 februari 2020 een bedrag van € 150,00 aan [gedaagde] overgemaakt.
2.11.
[eiser 1] heeft een WhatsApp-conversatie in het geding gebracht, waarvan hij stelt dat deze met [gedaagde] is gevoerd. Om die reden - en omwille van de overzichtelijkheid - zal in de hierna geciteerde gesprekken [gedaagde] als gesprekspartner worden aangeduid.
2.12.
Op 2 februari 2020 heeft [eiser 1] het volgende bericht via WhatsApp ontvangen:
2 februari 2020, 6:19 PM:
[gedaagde]:
“The New rent can be 721 like I told you because of that is the New huurtoeslag maximum price”
2.13.
[eiser 1] heeft een afspraak met de gemeente Rotterdam gemaakt op 28 februari 2020, teneinde een huisvestingsvergunning aan te vragen. In dat kader is via WhatsApp het volgende besproken:
2 februari 2020, 6:33 PM:
[eiser 1]:
“When can I receive the contract to sign? Maybe we can do it via email before we meet. Just
so my mind can be at ease”
2 februari 2020, 6:35 PM:
[gedaagde]:
“I bring it to our afspraak with the gemeente”
2.14.
Aangezien de gemeente Rotterdam een adresonderzoek is gestart naar de inschrijving van [eiser 1] op het adres van de woning, heeft de gemeente Rotterdam aan [eiser 1] medegedeeld dat er een verhuurdersverklaring noodzakelijk is, inhoudende dat [eiser 1] woonachtig is op het adres [adres]. In dat kader is het volgende via WhatsApp besproken:
2 februari 2020, 12:49 PM:
[gedaagde]:
“Gemeente Rotterdam Burgerzaken & Belastingen t.a.v. Team Kwaliteit, Antwoordnummer
1790, 3000 VB Rotterdam”
[eiser 1]:
“What is that”
[gedaagde]:
“The adres I am going to send it to”
2 februari 2020, 12:50 PM:
[eiser 1]:
“So your sending a brief”
2.15.
Nadien hebben - voor zover thans van belang - de volgende gesprekken via WhatsApp plaatsgevonden:
8 februari 2020, 10:15 AM:
[gedaagde]:
“We agreed 28th februari we will meet. And hand over things”
18 februari 2020, 5:45 PM:
[eiser 1]:
“How much was the new rent amount again”
18 februari 2020, 5:46 PM:
[gedaagde]:
“I thaught 719 or so”
18 februari 2020, 5:48 PM:
[eiser 1]:
“I will make a transfer to you on Friday”
2.16.
[eiser 1] heeft op 21 februari 2020 een bedrag van € 721,00 aan [gedaagde] overgemaakt.
2.17.
Op 26 februari 2020 is het volgende WhatsApp-bericht aan [eiser 1] gezonden:
26 februari 2020, 10:03 PM:
[gedaagde]:
“My boss want me to work because a collega is sick for 1 month already I told him I really
cant but I already told to many times I can’t so maybe I have to work Friday but that will
be no problem in worst case you go afspraak and zaterdag you can have the keys and
everything I help you even with moving”
2.18.
[gedaagde] is niet verschenen bij de afspraak bij de gemeente Rotterdam op 28 februari 2020. [eiser 1] heeft na 28 februari 2020 geen contact meer met [gedaagde] kunnen krijgen.

3..Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser 1] heeft in kort geding primair gevorderd [gedaagde] bij vonnis te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst door hem toegang te verschaffen tot de woning aan de [adres], zulks op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag tot een maximum van € 100.000,00. Subsidiair heeft [eiser 1] gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van een onverschuldigd door [eiser 1] betaald bedrag van € 1.587,24, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft [eiser 1] gevorderd [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser 1] aangegeven het subsidiair gevorderde te willen uitbreiden. In dat kader heeft [eiser 1] verzocht - voor het geval het voor [gedaagde] feitelijk onmogelijk is het primair gevorderde na te komen - [gedaagde] te veroordelen een andere, vergelijkbare woning aan [eiser 1] ter beschikking te stellen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, alsmede [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten aanzien van door [eiser 1] te maken hotelkosten totdat [eiser 1] de beschikking heeft gekregen over een nieuwe woning, welke vergoeding wordt gesteld op
€ 100,00 per dag.
3.3.
Aan zijn vordering legt [eiser 1] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen per 1 maart 2020. [eiser 1] heeft de volledige vordering, voortvloeiende uit het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 21 juni 2019, voldaan en heeft in dat kader zelfs een bedrag van € 166,24 te veel voldaan. Partijen hebben diverse malen met elkaar gesproken over een nieuwe huurovereenkomst met ingang van 1 maart 2020. Partijen zijn daarbij reeds de belangrijkste punten overeengekomen, zoals de ingangsdatum van de huur, de datum voor het tekenen van het huurcontract en de sleuteloverdracht en het onderhoud c.q. vervangen van de inboedel. [eiser 1] heeft de huur van de maand maart 2020 ook reeds aan [gedaagde] voldaan.
3.4.
Subsidiair stelt [eiser 1] zich op het standpunt dat [gedaagde] het uit hoofde van het vonnis van 21 juni 2019 te veel betaalde bedrag van € 166,24 terug dient te betalen alsmede de reeds betaalde huur van de maand maart 2020 ad € 721,00 en een bedrag van € 700,00 aan borg.
3.5.
[eiser 1] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering tot nakoming van de huurovereenkomst, nu hij thans niet over een eigen woning beschikt en hij op korte termijn geen ander logeeradres heeft.
3.6.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat er geen huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. [eiser 1] heeft niet aan de voorwaarden voldaan voor het tot stand komen van de huurovereenkomst. [eiser 1] heeft in dat kader verzuimd op 30 januari 2020 een bedrag van
€ 1.000,00 te voldoen. Alle door [eiser 1] verrichte betalingen zien bovendien op de nog openstaande kosten. Dat geldt ook voor de betaling van 21 februari 2020 van € 721,00. Die betaling zag niet op de huur van de maand maart 2020. De door [eiser 1] overgelegde WhatsApp-berichten zijn voorts niet van [gedaagde] afkomstig. [gedaagde] beschikt over een geheim telefoonnummer, dat niet bekend is bij [eiser 1]. Het gehuurde is bovendien reeds per
1 februari 2020 verhuurd aan een derde, genaamd Reva [naam].
In reconventie
3.7.
[eiser 2] heeft in reconventie gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.090,21, te vermeerderen met de wettelijke rente, proceskosten, de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
3.8.
Aan zijn vordering legt [eiser 2] een factuur van 7 oktober 2019 van [bedrijf] ten bedrage van € 1.090,21 ten grondslag. Deze factuur ziet op herstelwerkzaamheden, die in de woning zijn uitgevoerd na de gerechtelijke ontruiming van 31 juli 2019. Deze kosten komen voor rekening van [verweerder].
3.9.
[verweerder] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – kort samengevat - aangevoerd dat [eiser 2] nooit met hem gesproken heeft over uit te voeren herstelwerkzaamheden in de woning. Ook in het contact over de aflossing van het nog openstaande bedrag uit hoofde van het vonnis van 21 juni 2019 is nooit gesproken over een factuur betreffende herstelwerkzaamheden. [verweerder] heeft de woning correct opgeleverd. Als er al sprake was van eventuele gebreken in de woning, heeft [verweerder] niet de gelegenheid gekregen deze zelf te herstellen.
3.10.
Op hetgeen partijen verder in conventie en reconventie hebben aangevoerd, zal - voor zover relevant - hierna nader worden ingegaan.

4..De beoordeling van de zaak

In conventie
4.1.
In de eerste plaats staat ter beantwoording de vraag of de kantonrechter bevoegd is van onderhavige zaak kennis te nemen. Artikel 93, aanhef en sub c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat zaken betreffende een huurovereenkomst door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Aan zijn vordering heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat er tussen [eiser 1] en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] uit dien hoofde verplicht is [eiser 1] toegang te verschaffen tot de woning. De vordering heeft derhalve betrekking op een huurovereenkomst en is daarmee een aardvordering als bedoeld in artikel 93, aanhef en sub c, Rv. De kantonrechter is aldus bevoegd om van onderhavige zaak kennis te nemen.
4.2.
[eiser 1] heeft gesteld niet over een eigen woning te beschikken en op korte termijn geen logeeradres meer te zullen hebben. Hieruit blijkt voldoende dat [eiser 1] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening.
4.3.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser 1] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of er met ingang van 1 maart 2020 een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Vast staat dat er geen sprake is van een schriftelijke, door partijen getekende huurovereenkomst tussen partijen. Dat staat echter niet in de weg aan de totstandkoming van een huurovereenkomst. Vastgesteld moet worden of in onderhavig geval door aanbod en aanvaarding een voldoende bepaalbare overeenkomst tot stand is gekomen. In dat verband is van belang dat, indien over alle essentiële elementen, die van belang zijn voor een huurrelatie, overeenstemming bestaat tussen partijen, het bestaan van een huurovereenkomst kan worden aangenomen.
4.5.
Niet ter discussie staat dat [eiser 1] en [gedaagde] na de gerechtelijke ontruiming van de woning op 31 juli 2019 in overleg zijn getreden over de aflossing van de op dat moment openstaande vordering door [eiser 1] en dat in dat kader op 13 oktober 2019 en 30 januari 2020 een tweetal e-mails door [gedaagde] aan [eiser 1] zijn gezonden. Uit de e-mail van [gedaagde] van 13 oktober 2019 volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser 1] weer in de woning zal gaan wonen, zodra [eiser 1] de volledige huurachterstand heeft voldaan. Op 30 januari 2020 heeft [gedaagde] per e-mail aan [eiser 1] bevestigd dat, indien [eiser 1] een bedrag van € 1.000,00 voldoet, [gedaagde] met [eiser 1] naar de gemeente Rotterdam zal gaan, [eiser 1] een huurovereenkomst zal verstrekken en de sleutels aan hem zal overdragen.
4.6.
Vast staat dat [eiser 1] op 2 februari 2020 een bedrag van € 850,00 en op 4 februari 2020 een bedrag van € 150,00 heeft voldaan. Anders dan [gedaagde] stelt, volgt uit diens e-mail van 30 januari 2020 niet dat, indien [eiser 1] het bedrag van € 1.000,00 niet op laatstgenoemde datum heeft voldaan, er geen huurovereenkomst tussen partijen tot stand komt. Ook in de overige stukken is geen steun te vinden voor deze stelling. Van een fatale betalingstermijn is dan ook geen sprake. Bovendien is [eiser 1] slechts enkele dagen later tot betaling overgegaan en blijkt uit de WhatsApp-gesprekken van 2 februari 2020 dat [gedaagde] akkoord is gegaan met deze wijze van betaling door [eiser 1]. De stelling van [gedaagde], dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen, doordat [eiser 1] te laat tot betaling zou zijn overgegaan, wordt dan ook verworpen.
4.7.
[eiser 1] heeft een groot aantal WhatsApp-gesprekken, welke gevoerd zijn in de periode van 2 februari 2020 tot en met 28 februari 2020, in het geding gebracht. [gedaagde] heeft gesteld dat de overgelegde berichten niet van hem afkomstig zijn. [eiser 1] heeft in dat kader toegelicht dat de WhatsApp-berichten zijn verzonden vanaf een toestel met telefoonnummer
[telefoonnummer]. Gebleken is dat dit telefoonnummer correspondeert met het door [gedaagde] op de door hem overgelegde huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [naam] vermelde telefoonnummer, welk nummer aan [gedaagde] toebehoort. Gelet hierop, alsmede op de inhoud van de WhatsApp-berichten, ziet de kantonrechter vooralsnog geen reden te twijfelen aan het feit dat de berichten van [gedaagde] afkomstig zijn.
4.8.
Uit de gevoerde correspondentie via e-mail en de WhatsApp-gesprekken volgt dat partijen langdurig hebben gesproken over het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst. [gedaagde] heeft in dat verband meerdere malen aan [eiser 1] bevestigd dat, indien de volledige achterstand zou worden voldaan, [eiser 1] weer in de woning zou kunnen gaan wonen. Voldoende gebleken is dat de achterstand door [eiser 1] volledig is voldaan. Voorts heeft [gedaagde] aan [eiser 1] bevestigd dat de nieuwe maandelijkse huurprijs € 721,00 zal bedragen. Dit bedrag is bovendien ook op 21 februari 2020 door [eiser 1] aan [gedaagde] voldaan, waarbij het voldoende aannemelijk is geworden dat dit bedoeld was voor de huur van de maand maart 2020, temeer daar er van een andere betalingsachterstand op dat moment geen sprake meer was. [gedaagde] heeft bovendien meerdere malen toegezegd, [eiser 1] op 28 februari 2020 te zullen vergezellen naar de gemeente Rotterdam en aldaar aan [eiser 1] de schriftelijke huurovereenkomst te zullen verstrekken en de sleutels te zullen overhandigen. Uit de gesprekken blijkt ook dat [gedaagde] aan [eiser 1] heeft toegezegd contact op te zullen nemen met de gemeente Rotterdam in het kader van de inschrijving van [eiser 1] op het adres van de woning. Uit het verloop van de gesprekken kan voorts worden afgeleid dat [eiser 1] zich geregeld zorgen heeft gemaakt over de totstandkoming van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft [eiser 1] daaromtrent steeds gerustgesteld en heeft aangegeven ‘dat iedereen een tweede kans verdient’. Daarnaast heeft [gedaagde] zelfs aangeboden [eiser 1] te helpen met verhuizen.
4.9.
Uit met name de verzonden e-mails alsmede de gevoerde WhatsApp-gesprekken volgt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de meest essentiële elementen van een huurovereenkomst. Zo hebben zij overeenstemming bereikt over de te huren woning, de ingangsdatum van de huur, de hoogte van de maandelijkse huur en de datum van sleuteloverdracht. [eiser 1] heeft, onder de gegeven omstandigheden, op gerechtvaardigde gronden uit de verklaringen en gedragingen van [gedaagde] mogen afleiden dat hij per 1 maart 2020 de woning weer kon huren. Al hetgeen [gedaagde] in dit verband heeft verklaard, is erop gericht geweest een (nieuwe) huurrelatie tussen partijen tot stand te brengen.
4.10.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het, uit de gedragingen en verklaringen van partijen alsmede alle overige feiten en omstandigheden, voldoende aannemelijk is geworden dat er, per 1 maart 2020, een huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
Door [gedaagde] is echter voldoende aannemelijk gemaakt - en door [eiser 1] niet weersproken - dat de woning reeds per 1 februari 2020 door [gedaagde] is verhuurd aan een derde - [naam] - op basis van een rechtsgeldige huurovereenkomst. Om die reden is het voor [gedaagde] feitelijk niet meer mogelijk de huurovereenkomst met [eiser 1] na te komen en hem toegang tot de woning te verschaffen. Het is derhalve aannemelijk dat in een bodemprocedure nakoming van de huurovereenkomst met [eiser 1] niet zal worden toegewezen.Dit deel van de vordering wordt thans dan ook afgewezen.
4.11.
Voorshands is wel voldoende aannemelijk dat [gedaagde] hierdoor toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de met [eiser 1] gesloten huurovereenkomst, aangezien hij hem het huurgenot over het gehuurde niet kan verschaffen. [eiser 1] heeft in dat kader zijn subsidiaire vordering ter mondelinge behandeling uitgebreid door tevens een schadevergoeding te eisen in verband met gemaakte hotelkosten alsmede door te verzoeken [gedaagde] te veroordelen tot het ter beschikking stellen van een vergelijkbare woning. Conform artikel 11.1 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton dient een eisvermeerdering zo spoedig mogelijk te worden ingediend en dient deze op schrift gesteld te worden. Nog afgezien van het feit dat niet aan de schriftelijkheidseis is voldaan, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser 1] zijn eisvermeerdering te laat heeft ingediend. Aangezien [gedaagde] reeds bij akte van 14 mei 2020 kenbaar had gemaakt dat de woning al aan een derde was verhuurd, had het op de weg van [eiser 1] gelegen zijn eisvermeerdering onverwijld en schriftelijk aan de kantonrechter en wederpartij mede te delen en deze niet eerst ter mondelinge behandeling kenbaar te maken,
De kantonrechter is van oordeel dat deze vermeerdering van eis derhalve in strijd is met een goede procesorde, zodat hieraan voorbij zal worden gegaan. In hoeverre [eiser 1] als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] recht heeft op enige schadevergoeding, is aan de bodemrechter om te beoordelen.
4.12.
De subsidiair gevorderde terugbetaling van het bedrag van € 721,00 zal worden toegewezen, nu voldoende aannemelijk is geworden dat deze betaling bedoeld was voor de huur van de maand maart 2020. Nu aan [eiser 1] in voornoemde maand geen woongenot is verschaft, heeft [eiser 1] deze betaling onverschuldigd verricht en dient [gedaagde] dit bedrag aan [eiser 1] terug te betalen.
4.13.
Voorts volgt uit het exploot van betekening en bevel van 9 juli 2019 dat [eiser 1], uit kracht van het vonnis van 21 juni 2019, een totaalbedrag van € 5.305,91 verschuldigd was. Vermeerderd met de kosten van het proces-verbaal van ontruiming van 31 juli 2019 ad
€ 327,85 betekent dit dat per laatstgenoemde datum een totaalbedrag van 5.633,76 aan [eiser 1] in rekening is gebracht. Aangezien [eiser 1] - berekend tot en met 4 februari 2020 - een totaalbedrag van € 5.800,00 aan [eiser 1] heeft voldaan, impliceert dit dat [eiser 1] een bedrag van
€ 166,24 te veel heeft betaald. Gelet op de penibele financiële positie van [eiser 1] bestaat er ten aanzien van de terugbetaling van dit bedrag voldoende spoedeisend belang, zodat dit bedrag eveneens zal worden toegewezen.
4.14.
Het door [eiser 1] eveneens gevorderde bedrag van € 700,00 aan borg komt niet voor toewijzing in aanmerking. Uit de stukken kan vooralsnog niet worden opgemaakt dat [eiser 1], met de door hem verrichte betalingen, tevens een bedrag aan borg aan [gedaagde] zou hebben voldaan. Nu in het kader van een kort geding geen nadere bewijsvoering mogelijk is, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
4.15.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er in totaal een bedrag van € 887,24 zal worden toegewezen. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente zal, als op de wet gegrond en niet weersproken, eveneens worden toegewezen.
4.16.
Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. Nu [eiser 1] procedeert op basis van een toevoeging, blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.
In reconventie
4.17.
[eiser 2] heeft in reconventie gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van de factuur d.d. 7 oktober 2019 van € 1.090,21, welke factuur zou zien op uitgevoerde herstelwerkzaamheden in de woning. Naast het feit dat [verweerder] deze vordering heeft betwist en de rechtmatigheid van de vordering thans niet eenvoudig kan worden vastgesteld, ontbreekt ten aanzien van deze vordering een spoedeisend belang. Reeds om die reden ligt de vordering van [eiser 2] voor afwijzing gereed.
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [eiser 2] verwezen te worden in de kosten van het geding in reconventie.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
in conventie:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 887,24, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op € 83,00 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering van [eiser 2] af;
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487