ECLI:NL:RBROT:2020:4735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
8374128 \ VZ VERZ 20-3775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond met betrekking tot een verstoorde arbeidsverhouding en de toekenning van een transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en haar werknemer, [verweerster]. Het verzoek is ingediend door de werkgever op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. De werknemer, die sinds 2005 in dienst was, had zich ziekgemeld en er waren verschillende mediationtrajecten doorlopen die niet succesvol waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing niet mogelijk was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juli 2020 en de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 20.253,69. De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding zijn afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8374128 \ VZ VERZ 20-3775
uitspraak: 29 mei 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [naam gemeente 1] ,
kantoorhoudende te [plaats] , gemeente [naam gemeente 2] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.M.Y. Sørensen te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] , gemeente [naam gemeente 1] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Roosendaal.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoekster] ’ respectievelijk ‘ [verweerster] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende (proces)stukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW met producties 1 tot en met 10, ontvangen op 10 maart 2020;
  • de brief van 12 maart 2020 van de gemachtigde van [verzoekster] ;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 9, ontvangen op 8 mei 2020;
  • de brief van 13 mei 2020 zijdens [verzoekster] met producties 11 tot en met 15;
  • de brief van 15 mei 2020 zijdens [verzoekster] met productie 16;
  • de brief van 18 mei 2020 zijdens [verweerster] , met producties 10 tot en met 15;
  • de e-mail van 18 mei 2020 van de kantonrechter aan de beide gemachtigden;
  • de e-mail van 19 mei 2020 van de gemachtigde van [verzoekster] , met pleitnotitie;
  • de e-mail van 19 mei 2020 van de gemachtigde van [verweerster] , met pleitnotitie en productie 16.
1.2.
De gemachtigden hebben desgevraagd de respectieve pleitnotities voorafgaand aan de digitale mondelinge behandeling per e-mail aan de kantonrechter en aan elkaar verzonden. Die pleitnotities zijn onderdeel van het procesdossier.
1.3.
Bij e-mail van 20 mei 2020 heeft de gemachtigde van [verzoekster] een reactie op de pleitnotitie zijdens [verweerster] ingestuurd. Dat stuk maakt geen onderdeel uit van het procesdossier, omdat noch de kantonrechter, noch de gemachtigde van de wederpartij voorafgaand aan de mondelinge behandeling kennis heeft kunnen nemen van dat stuk.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2020 digitaal plaatsgevonden via Skype for Business in verband met de coronacrisis. Namens [verzoekster] is in de digitale zittingszaal verschenen de heer [naam persoon] (directeur-grootaandeelhouder), bijgestaan door mr. E.M.Y. Sørensen en mr. K. Kapel, gemachtigden. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Breewel-Witteveen. Partijen hebben de respectieve standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Die aantekeningen zijn onderdeel van het procesdossier.
1.5.
De kantonrechter heeft de beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het onderhavige geschil wordt – voor zover van belang – van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1.
[verweerster] is gehuwd met de heer [naam persoon] (hierna: [naam persoon] ), de directeur-grootaandeelhouder van [verzoekster] . Zij zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden met een gemeenschap van inboedel en uitsluiting van elke andere gemeenschap. Zij hebben samen vier kinderen. [verweerster] en [naam persoon] zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld en zijn feitelijk al ruim vijf jaar uit elkaar. De echtscheidingsprocedure is tot op heden nog niet afgerond.
2.2.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 juli 2005 voor onbepaalde tijd in dienst bij [verzoekster] in de functie van ‘(financieel) directeur’. Het salaris van [verweerster] bedraagt € 3.750,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 32 uur per week.
2.3.
[naam persoon] heeft in een e-mail van 24 april 2009 met als onderwerp ‘Arbeidscontract’ aan [verweerster] het volgende geschreven:
“Of het zo goed is?”
2.4.
In een document gedateerd 27 april 2009 met opschrift ‘arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ waarin [verzoekster] als werkgever en [verweerster] als werknemer worden aangeduid, is, voor zover nu relevant, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 6: Salaris
Werknemer ontvangt een brutosalaris van EUR 3.750,-- per maand op basis van het in artikel 5 genoemde aantal uren. (…)
Artikel 9: Pensioen
1. Op werknemer is een pensioenregeling van toepassing. (…)
Artikel 11: Ziekte of arbeidsongeschiktheid
3. Gedurende de ziekte of arbeidsongeschiktheid van de werknemer, zal de werkgever aan de werknemer maximaal 104 weken een percentage van het bruto loon doorbetalen. Tijdens de eerste 52 weken bedraagt de loondoorbetaling 100%, met als minimum het voor de werknemer geldende wettelijk bruto minimum (jeugd)loon. Aansluitend bedraagt de loondoorbetaling 100% van het bruto loon. (…)
(…)”
2.5.
In 2011 heeft [verweerster] een ernstig ski-ongeval gehad in Oostenrijk.
Naar aanleiding van dat ski-ongeval is een letselschadeprocedure gevoerd in Oostenrijk tegen degene die verantwoordelijk was voor dat ongeval.
2.6.
In een e-mail van 17 december 2013 aan de salarisadministrateur van [verzoekster] , heeft [verweerster] , voor zover nu relevant, het volgende geschreven:
“(…)
In het kader van de afhandeling van de letselschade van het ongeluk van 2011 heb ik een arbeidscontract nodig, waarin staat dat ik bij ziekte recht heb op 100% loondoorbetaling van mijn salaris door de werkgever. En dat mijn pensioen 100% door mij mijn werkgever wordt betaald. Middelloonregeling.
(…)”
2.7.
In januari 2014 hebben [verweerster] en de salarisadministrateur van [verzoekster] veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd per e-mail omtrent aanpassingen in de arbeidsovereenkomst, waaronder de functiebenaming, pensioen, loondoorbetaling bij ziekte, reiskostenvergoeding, bedrijfsmiddelen, relatiebeding en geheimhoudingsbeding.
2.8.
In een e-mail van 9 juli 2014 schrijft de salarisadministrateur aan [verzoekster] , voor zover relevant, het volgende:
“(…)
In januari jl. hebben we voor [voornaam verweerster] [ [verweerster] – toevoeging kantonrechter] een arbeidsovereenkomst gemaakt. Kun je mij een ondertekende versie mailen?
(…)”
2.9.
Op 19 maart 2018 heeft [verweerster] zich ziekgemeld vanwege griep.
2.10.
Op 28 mei 2018 is een probleemanalyse en advies opgesteld door de bedrijfsarts, waarin, voor zover nu relevant, het volgende is vermeld:
“(…)
Gedeeltelijke hervatting zal opgestart worden vanaf deze week vanuit huis waarbij 3 keer ongeveer 4 uur geprobeerd zal worden.
(…)”
2.11.
In juli 2018 hebben partijen ten behoeve van de re-integratie van [verweerster] een plan van aanpak opgesteld. Op het door hen ingevulde formulier is onder punt 5.1 de visie van [verweerster] , voor zover relevant, als volgt weergegeven:
“Er is sprake van een ernstig verstoorde werkverhouding. (…).”
Onder punt 5.2 van dat formulier is de visie van [verzoekster] , voor zover relevant, als volgt weergegeven:
“Er is sprake van ernstig verstoorde werkverhouding. (…)”
Voorts is, voor zover relevant, het volgende vermeld op het formulier:
“(…)
Medatiation is opgestart via Keerpunt
3 x 2 uur per week van huis uit werken als dat lukt
Werkneemster blijft proberen wat mogelijk is
(…)”
2.12.
Op 12 juli 2018 hebben [verweerster] en [naam persoon] per e-mail gecorrespondeerd over het verrichten van werkzaamheden. [verweerster] heeft aan [naam persoon] , voor zover nu relevant, het volgende geschreven:
“(…)
Ik heb je Whatsapp bericht van gisteren einde middag ontvangen en gelezen.
Ongeveer 5 minuten nadat ik het had gelezen kreeg ik van jou een telefoontje met de vraag of ik wilde bevestigen dat ik de door jouw gevraagde werkzaamheden zou uitvoeren binnen de door jou gestelde termijn.
Ik heb aangegeven dat dit de derde keer is binnen mijn ziekte periode dat je me vraagt met spoed werkzaamheden te verrichten en dat ik in het gesprek bij de mediator heb aangegeven dat ik het erg vervelend vond. Dit omdat de eerste keer al eerder bekend was wat nodig was en ik pas op het laatste moment ingeseind werd en bij de tweede keer de deadline al een week verstreken was en pas na het laatste moment werd ingeseind en dat je daarbij hebt aangegeven dat je de vertragende werking op mijn herstel geen probleem vond.
Ik heb voorts aangegeven dat de door jou gevraagde werkzaamheden mijns inziens betrekking hadden op een interne verrekening/controle en heb je gevraagd waarom het zoveel haast had. En dat ik, gezien de huidige situatie, hoogstwaarschijnlijk niet alles aan zou kunnen leveren binnen het gestelde tijdspad.
Ik heb de kans niet gekregen om te overleggen of er wellicht mogelijkheden waren voor een iets gewijzigd tijdspad, want er is mij direct duidelijk te verstaan gegeven dat jij mijn werkgever bent, die mij mag verzoeken werkzaamheden te verrichten en dat hij daar verder geen enkele uitleg over verschuldigd is.
Je hebt aangegeven dat je zou uitzoeken in hoeverre ik een vraag van mijn werkgever mag weigeren en of je dit mag aanmerken als obstructie.
(…)
Ik heb vandaag een mail gestuurd naar Arboned en het Keerpunt en ze de kwestie voorgelegd.
Ik heb daarin voorts aangegeven dat ik vorige week niet heb kunnen werken omdat ik me weer heel beroerd voelde.
(…)
Ik heb naar Arboned en Keerpunt echter aangegeven dat ik toch vanmiddag nog andere werkzaamheden probeer te doen, omdat ik van mening ben dat er van me verwacht mag worden dat ik probeer te werken als dat enigszins gaat.
(…)”
In reactie daarop heeft [naam persoon] aan [verweerster] , voor zover nu relevant, het volgende geantwoord:
“(…)
Wat ik aan je vroeg was een simpel opzoek klusje van berekeningen die ten grondslag liggen aan de management fees die diverse BV’s hier over en weer elkaar in rekening brengen. Jij hebt die berekeningen altijd gemaakt en ze nooit met mij of iemand anders in deze firma gedeeld. Het gaat om forse bedragen dus het is relevant voor de controle op de jaarcijfers om er naar te vragen. Ik vraag je niet om berekeningen te maken. Ik vraag je om reeds gemaakte berekeningen te overleggen. (…) Ik kan geen begrip opbrengen voor je weigering omdat het een normale vraag betreft en niet iets waar een flinke werkbelasting bij komt kijken. Het is iets wat je altijd al had behoren te delen en ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom je dat nooit hebt gedaan. Daarom de hoogste tijd om het alsnog te doen. De haast zit hem daarin dat we zonder dit geen goedgekeurde jaarcijfers van ALLE BV’s kunnen krijgen. Die hebben we wel nodig.
(…)”
[verweerster] heeft vervolgens de verzochte stukken aan [naam persoon] verstuurd en daarbij, voor zover nu relevant, het volgende geschreven:
“(…)
Morgenochtend heb ik een afspraak ivm ziektebegeleiding, maar in de middag zou ik in het kader van bovenstaande wellicht nog wat werkzaamheden kunnen verrichten, mits ik me goed voel.
Mocht je dat willen dan hoor ik dat graag.
(…)”
[naam persoon] heeft daarop als volgt gereageerd, voor zover nu relevant:
“(…)
Dank voor de ontvangen berekeningen. (…) Het kan echter zijn dat daar nog vragen uit komen. In dat geval wil ik je vriendelijk verzoeken deze voor zover mogelijk binnen de mogelijkheden en beperkingen van het re-integratie traject, zo goed mogelijk te beantwoorden.
(…)”
2.13.
In juli 2018 is een mediationtraject gestart. Op 17 september 2018 is dat traject zonder succes afgesloten.
2.14.
Op 13 september 2018 heeft de bedrijfsarts een periodieke evaluatie opgesteld. Daarin is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Stand van zaken
De mediation is niet met succes afgesloten en er volgt nu een poging via de jurist om eruit te komen.
Dit alles heeft geen positief effect gehad op haar medische gesteldheid en een verwijzing naar verdere hulp is gedaan.
Advies
De arbeidssituatie verbeteren waardoor er herstel kan gaan optreden en ze uit de vicieuze cirkel situatie kan komen.
Het verwachte doel
Geen hervatting voor eigen wer , over enkele maanden wel voor ander werk.
(…)”
2.15.
Op 15 april 2019 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat de arbeidsgerelateerde situatie nog niet is verbeterd of opgelost en dat de belastbaarheid hetzelfde blijft.
2.16.
Vanaf 16 april 2019 is een tweede spoor traject gestart. In de eerste voortgangsrapportage van 30 juli 2019 is het volgende vermeld:
“Er zijn volgens kandidaat geen mogelijkheden om terug te keren bij haar eigen werkgever.”
2.17.
In december 2019 is een tweede mediationtraject gestart. Medio februari 2020 is ook dat traject zonder succes afgesloten.
2.18.
Tussen partijen is een loonvorderingsprocedure aanhangig bij deze rechtbank, locatie Dordrecht, team kanton, bekend onder zaaknummer 8252822 CV EXPL 20-59. In die procedure is [verweerster] voor repliek aan het woord.
2.19.
[verweerster] heeft op 23 februari 2020 per e-mail aan [verzoekster] verklaard dat zij per 1 maart 2020 hersteld zal zijn en bereid en beschikbaar is haar werkzaamheden op eerste afroep te hervatten.
2.20.
De bedrijfsarts heeft [verweerster] per 1 maart 2020 arbeidsgeschikt verklaard.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
Het verzoek van [verzoekster] strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op kortst mogelijke termijn op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar verzoek heeft [verzoekster] – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1.
Partijen hebben ten behoeve van de re-integratie van [verweerster] een plan van aanpak opgesteld. Uit dat plan van aanpak volgt dat beide partijen van mening zijn dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Partijen hebben vervolgens twee mediationtrajecten doorlopen; beide zonder succes. Er is dan ook sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.2.
De verstoorde arbeidsverhouding is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . [verweerster] komt daarom geen billijke vergoeding toe.
3.2.3.
Herplaatsing in een andere passende functie is niet mogelijk binnen een redelijke termijn. Bovendien kan herplaatsing niet van [verzoekster] worden gevergd gezien de omstandigheden. Bij [verzoekster] is slechts één persoon in dienst, namelijk [verweerster] .

4..Het verweer

4.1.
Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair, ingeval van toewijzing van de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst, is verzocht rekening te houden met een resterende opzegtermijn van één maand na de datum van de beschikking en is verzocht aan [verweerster] toe te kennen een transitievergoeding ten bedrage van € 20.478,70 alsmede een billijke vergoeding ten bedrage van € 150.000,00, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
4.2.
[verweerster] heeft daartoe – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
4.2.1.
Ondanks het feit dat [verweerster] van mening is dat de verstoorde arbeidsverhouding niet had behoeven te ontstaan en aan het begin van de ziekteperiode de geschillen besproken had kunnen worden zodat de arbeidsverhouding genormaliseerd had kunnen worden en zij zich uitdrukkelijk verweert tegen het verzoek, is zij thans bereid om aan te nemen dat er sprake is van een (ernstig) verstoorde arbeidsverhouding.
Die verstoorde arbeidsverhouding is te wijten aan [verzoekster] . Er is sprake van laakbaar gedrag aan de zijde van [verzoekster] door de ziekmelding van [verweerster] aan te grijpen om de arbeidsrelatie met haar te beëindigen, door tijdens de ziekteperiode [verweerster] reeds van de onderneming los te weken (inleveren sleutels, beëindigen toegang tot computersystemen en daarmee de bestanden die [verweerster] nodig heeft voor het verrichten van haar werkzaamheden), alsook het schenden van re-integratieverplichtingen door niet actief mee te werken aan terugkeer in de eigen functie, doch nagenoeg van aanvang af aan te sturen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het starten van het 2e spoortraject, alsook een grove veronachtzaming van de norm van goed werkgeverschap, hetgeen ook gekleurd wordt door voornoemde gedragingen en nalaten van [verzoekster] .
4.2.2.
Hoewel sprake is van een grotere ondernemingsstructuur dan in het verzoekschrift is aangegeven, acht [verweerster] succesvolle herplaatsing in een passende functie binnen de organisatie van [verzoekster] niet haalbaar, gezien de verhoudingen tussen partijen.
4.2.3.
[verweerster] acht ontbinding van de arbeidsovereenkomst onafwendbaar, gezien de omstandigheden. Zij refereert zich dienaangaande aan het oordeel van de kantonrechter.
4.2.4.
[verweerster] maakt op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW aanspraak op een transitievergoeding ten bedrage van € 20.478,70 uitgaande van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2020.
4.2.5.
Daarnaast maakt [verweerster] aanspraak op een billijke vergoeding op grond van artikel 7:673 lid 9 BW respectievelijk 7:671b lid 9 sub c BW wegens verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verzoekster] . Indien [verzoekster] zich (zeker) tijdens het (eerste) mediationtraject had opengesteld om tot normalisering van de arbeidsverhouding tussen partijen te komen, had de ziekteperiode van [verweerster] mogelijk minder lang geduurd en minder verstrekkende gevolgen gehad. Er had dan tot re-integratie in de eigen functie bij [verzoekster] gekomen kunnen worden, waarna partijen zeker nog jaren met elkaar de arbeidsrelatie hadden kunnen voortzetten. Ervan uitgaande dat [verweerster] nog zeker drie jaar (en mogelijk nog langer) bij [verzoekster] had kunnen blijven werken, stelt [verweerster] dat een billijke vergoeding van drie jaarsalarissen op z’n plaats is, zijnde (3x (€ 3.750,00 + 8%) x 12)) € 145.800,00, afgerond € 150.000 bruto.

5..De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en of, in het geval van ontbinding, aanleiding bestaat voor toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan [verweerster] .
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat er geen sprake is van een opzegverbod.
Redelijke grond
5.3.
De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder a BW in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW de arbeidsovereenkomst ontbinden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De wetgever heeft een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangemerkt. Dat is bepaald in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW.
5.4.
[verzoekster] heeft haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond). Als uitgangspunt dient te worden genomen dat sprake moet zijn van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, kan er geen andere conclusie worden getrokken dan dat voortzetting van de arbeidsrelatie volgens partijen niet tot de mogelijkheden behoort. [verweerster] heeft niet betwist dat er, gelet op de omstandigheden, geen herplaatsingsmogelijkheden zijn. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden op de g-grond, met ingang van 1 juli 2020, zijnde de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van de onderhavige procedure, waarbij een termijn van ten minste een maand resteert.
Transitievergoeding
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding, maar volgens [verzoekster] bedraagt de transitievergoeding € 20.250,00 bruto, terwijl die vergoeding volgens [verweerster] € 20.478,70 bruto bedraagt. Uit de stukken kan worden afgeleid dat het verschil in hoogte het gevolg is van een andere einddatum van de arbeidsovereenkomst als uitgangpunt voor de respectieve berekeningen. [verzoekster] is in haar berekening uitgegaan van 1 juli 2020 als einddatum en [verweerster] van 1 september 2020.
5.6.
Aangezien de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 juli 2020, dient bij de berekening van de wettelijke transitievergoeding van die einddatum te worden uitgegaan. De wettelijke transitievergoeding bedraagt in dat geval € 20.253,69 bruto. [verzoekster] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van voormeld bedrag.
Billijke vergoeding
5.7.
[verweerster] heeft verzocht haar een billijke vergoeding toe te kennen ten bedrage van € 150.000,00 wegens (ernstig) verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verzoekster] . [verzoekster] heeft betwist dat sprake is van verwijtbaar handelen en – indien er wel sprake zou zijn van verwijtbaar handelen – dat het dan gaat om
ernstigverwijtbaar handelen.
5.8.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub c BW een billijke vergoeding alleen kan worden toegekend, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
5.9.
Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. Daarbij heeft de kantonrechter het volgende in aanmerking genomen.
5.10.
Volgens [verweerster] is het
ernstigverwijtbaar handelen en/of nalaten van [verzoekster] gelegen in het geschil omtrent de arbeidsovereenkomst uit 2009, het terugbrengen van de loondoorbetaling van 100% naar 70% tijdens het tweede ziektejaar en in het opdragen van werkzaamheden tijdens ziekteperiode. Die punten worden hierna besproken.
Arbeidsovereenkomst 2009 en loondoorbetaling tijdens tweede ziektejaar
5.11.
[verweerster] heeft aangevoerd dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door tijdens de ziekteperiode het loon van [verweerster] terug te brengen van 100% naar 70%, ondanks het feit dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst is overeengekomen, gedateerd 27 april 2009, waarin is opgenomen dat [verweerster] recht heeft op 100% loon gedurende de eerste 104 weken van ziekte. Partijen hebben daadwerkelijk uitvoering gegeven aan die arbeidsovereenkomst, gelet op de aangevraagde offertes voor een pensioenregeling door de accountant van [verzoekster] en het feit dat [verweerster] na haar ski-ongeval in 2011 100% loon kreeg doorbetaald in het tweede ziektejaar, aldus [verweerster] . Volgens [verweerster] volgt uit de e-mailwisseling uit 2014 tussen de accountant en [verweerster] , waarin [verzoekster] in de cc werd vermeld, dat de werkgever op de hoogte was van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] acht het laakbaar dat [verzoekster] het bestaan daarvan aanvankelijk heeft ontkend en betwist en [verweerster] (indirect) heeft beschuldigd van valsheid in geschrifte, maar later het standpunt heeft ingenomen dat die arbeidsovereenkomst is “gekunsteld” ten behoeve van de letselschadeprocedure in Oostenrijk.
5.12.
[verzoekster] heeft betwist dat de gestelde arbeidsovereenkomst uit 2009 tussen partijen geldt. Volgens [verzoekster] was de bedoeling van die in 2014 opgestelde arbeidsovereenkomst uitsluitend om voor [verweerster] een gunstiger positie te verkrijgen in de letselschadeprocedure die in Oostenrijk werd gevoerd naar aanleiding van haar ski-ongeval. Daarom is de arbeidsovereenkomst hetzelfde als de geldende arbeidsovereenkomst, behalve wat betreft loondoorbetaling bij ziekte en pensioen. [naam persoon] heeft aan deze constructie meegewerkt om [verweerster] , zijn echtgenote, in privé te ondersteunen. Volgens [verzoekster] hebben partijen nooit de bedoeling gehad om feitelijk uitvoering te geven aan die arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft zich niet bemoeid met de details van de constructie ten behoeve van de letselschadeprocedure, aangezien [verweerster] het een en ander naar zich had toegetrokken, aldus [verzoekster] .
5.13.
Overwogen wordt dat voorshands niet kan worden aangenomen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, omdat partijen twisten over de rechtsgeldigheid van de gestelde arbeidsovereenkomst uit 2009, welk aspect onderwerp van debat is in de loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter te Dordrecht. [verzoekster] heeft gemotiveerd betwist dat er overeenstemming is bereikt over die arbeidsovereenkomst. Op de uitkomst van de loonvorderingsprocedure in Dordrecht kan in dit geding niet vooruit worden gelopen, temeer niet nu [verzoekster] er bewust voor gekozen heeft om de onderhavige procedure bij de kantonrechter te Rotterdam aan te brengen en zij er bewust voor heeft gekozen om beide zaken afzonderlijk door twee verschillende locaties van de rechtbank te laten behandelen.
5.14.
Op grond van het voorgaande kan thans dan ook niet worden geconcludeerd dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Opgedragen werkzaamheden tijdens ziekteperiode
5.15.
Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] laakbaar gehandeld door [verweerster] daags na haar ziekmelding en tijdens de periode van haar arbeidsongeschiktheid telkenmale te vragen werkzaamheden te verrichten vanuit huis en haar te beschuldigen van werkweigering, indien zij niet (gelijk) aan die vraag kon voldoen. [verzoekster] heeft dat betwist en gesteld dat [verweerster] (eigenlijk) de enige persoon is die de verzochte werkzaamheden kon verrichten en dat [verweerster] haar werkzaamheden niet wilde overdragen aan iemand anders binnen het bedrijf. Daarnaast heeft [verzoekster] gesteld dat de verzochte werkzaamheden noodzakelijk waren ten behoeve van de jaarrekening. Overwogen wordt als volgt.
5.16.
Uit de overgelegde e-mailwisseling van 12 juli 2018 volgt als onbetwist dat [verzoekster] [verweerster] tijdens de periode van haar arbeidsongeschiktheid heeft gevraagd om bepaalde werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de jaarcijfers, bestaande uit het sturen van berekeningen en het beantwoorden van vragen daarover. Gelet op de afspraken die waren gemaakt ten aanzien van de re-integratie (vanaf eind mei 2018 driemaal vier uur per week indien mogelijk en vanaf juli 2018 driemaal twee uur per week indien mogelijk, zie r.o. 2.10 en 2.11), was het niet onredelijk om in juli 2018 enige werkzaamheden van [verweerster] te vragen. Daarnaast staat als onbetwist vast dat de verzochte werkzaamheden in maart 2018 uitsluitend bestonden uit het versturen van stukken, die de werkgever op zeer korte termijn nodig had en over welke stukken alleen [verweerster] de beschikking had.
5.17.
Hoewel [verweerster] heeft gesteld dat zij zich door [verzoekster] onder druk gezet voelde om de verzochte werkzaamheden te verrichten, hetgeen door [verzoekster] wordt betwist, blijkt uit niets dat [verweerster] door de werkgever onder druk is gezet. Dit volgt niet uit de overgelegde e-mailwisseling van 12 juli 2018, waarin [verweerster] kennelijk aanbiedt om nog wat werkzaamheden te verrichten en [naam persoon] aan haar vraagt om eventuele onduidelijkheden over haar berekeningen te beantwoorden indien en voor zover het een en ander mogelijk is binnen het re-integratietraject. Daarbij komt dat [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat zij de verzoeken had kunnen weigeren, maar dat niet heeft gedaan omdat zij zich verantwoordelijk voelde voor de werkzaamheden en de werkzaamheden daarom toch heeft uitgevoerd.
5.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het vorenstaande niet tot de conclusie leiden dat de werkgever in de gegeven omstandigheden ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verweerster] tijdens haar ziekteperiode te vragen bepaalde werkzaamheden uit te voeren.
Re-integratietraject
5.19.
[verweerster] heeft voorts aangevoerd dat [verzoekster] tijdens de ziekteperiode op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan het herstellen van de arbeidsrelatie, maar dat herstel juist heeft bemoeilijkt door kort na de ziekmelding van [verweerster] haar te vragen de sleutels van het bedrijf in te leveren en haar actief de toegang tot de computersystemen te ontzeggen. [verzoekster] heeft het op deze manier onmogelijk gemaakt voor [verweerster] om werkzaamheden te verrichten en terug te keren in haar functie, aldus [verweerster] . Daarnaast was er volgens [verweerster] geen sprake van een reëel re-integratietraject, gelet op de minimale inspanningen en het voornoemde handelen van [verzoekster] .
5.20.
[verzoekster] heeft toegelicht dat [naam persoon] zijn sleutel kwijt was en daarom de sleutels van [verweerster] had geleend, aangezien zij de sleutels tijdens de ziekteperiode niet nodig had. Dat [verweerster] niet meer in de computersystemen kon komen, had te maken met het verlopen van een wachtwoord. Pas op het moment dat duidelijk werd dat [verweerster] geen werkzaamheden meer kon verrichten, heeft [verzoekster] haar de toegang tot de systemen ontzegd. [verzoekster] heeft betwist dat de werkgever de re-integratie heeft bemoeilijkt en heeft gesteld dat niet alleen het eerste mediationtraject, zoals [verweerster] stelt, maar ook het tweede traject gericht was op normalisering van de arbeidsrelatie.
5.21.
Voor zover er, gelet op de gemotiveerde toelichting van [verzoekster] , al gesproken kan worden van verwijtbaar handelen, is de kantonrechter van oordeel dat niet gesproken kan worden van
ernstigverwijtbaar handelen door de werkgever. Daarbij is tevens van belang dat [naam persoon] en [verweerster] al jarenlang in een moeizame echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn en aannemelijk is dat die procedure ook van invloed is geweest op de arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en [verweerster] .
5.22.
De slotsom is dan ook dat er geen sprake is van
ernstigverwijtbaar handelen en/of nalaten van [verzoekster] , zodat mede gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub c BW voor toekenning van een billijke vergoeding geen aanleiding bestaat.
Proceskosten
5.23.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2020;
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] te betalen de wettelijke transitievergoeding ten bedrage van € 20.253,69 bruto binnen één maand na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het méér of anders verzochte door [verzoekster] ;
wijst af het méér of anders verzochte door [verweerster] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286