ECLI:NL:RBROT:2020:4732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
31 mei 2020
Zaaknummer
8116442 / CV EXPL 19-45393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in de levering van bitcoins en ontbinding van koopovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2020, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde, die hen bitcoins had verkocht maar tekortschiet in de levering. De eisers hebben een koopovereenkomst gesloten met gedaagde, waarbij zij in totaal € 26.600,00 hebben betaald voor de aankoop van bitcoins. Gedaagde heeft echter nagelaten de bitcoins te leveren, ondanks herhaalde verzoeken en ingebrekestellingen. De eisers hebben de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vorderen nu terugbetaling van de koopsommen, schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen en heeft de vorderingen van eisers toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot terugbetaling van de koopsommen, schadevergoeding en incassokosten, evenals de proceskosten. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de tekortkomingen en dat zijn beroep op overmacht niet kan slagen, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van hulppersonen bij de uitvoering van de overeenkomst. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen bij koopovereenkomsten en de gevolgen van wanprestatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8116442 / CV EXPL 19-45393
uitspraak: 29 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers,
gemachtigde: mr. N. Mahyou te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eisers] respectievelijk [gedaagde] genoemd.
[eisers] zullen afzonderlijk worden aangeduid als [eiser 1] en [eiser 2] .

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 10 oktober 2019, met 2 bijlagen, 36 producties en een USB-stick met 5 spraakbestanden;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, met 4 bijlagen;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op 2 november 2017 heeft [eiser 2] een bedrag van € 3.000,00 contant aan [gedaagde] gegeven. Afgesproken is dat [gedaagde] daarvoor een halve bitcoin voor [eiser 2] koopt en deze voor hem beheert.
2.2
Op 22 december 2017 heeft [eiser 2] nogmaals op die manier een halve bitcoin gekocht van [gedaagde] tegen betaling van een bedrag van € 3.000,00.
2.3
Op 13 februari 2018 heeft [eiser 2] één bitcoin bij [gedaagde] gekocht tegen betaling van een bedrag van (uiteindelijk) € 7.000,00. Op dezelfde dag heeft [eiser 1] één bitcoin bij [gedaagde] gekocht tegen betaling van een bedrag van € 7.200,00.
2.4
Op 29 maart 2018 heeft [eiser 1] nogmaals één bitcoin bij [gedaagde] gekocht tegen betaling van € 6.400,00.
2.5
Tussen partijen heeft diverse Whatsapp-correspondentie plaatsgevonden over de status en de levering van de bitcoins.
2.6
Bij brieven van 5 november 2018 en 15 januari 2019 is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiser 1] in gebreke gesteld en is hij gesommeerd om de bitcoins ter waarde van € 13.600,00 te leveren aan [eiser 1] (door storting van de bitcoins in de digitale ‘wallet’ van [eiser 1] ). [gedaagde] heeft niet gereageerd. Bij brief en e-mailbericht van 26 april 2019 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] medegedeeld de overeenkomst met hem te ontbinden en hem gesommeerd het bedrag van € 13.600,00 vóór 3 mei 2019 terug te betalen.
2.7
Bij brief van 19 april 2019 is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiser 2] in gebreke gesteld en is hij gesommeerd om de bitcoins ter waarde van € 13.000,00 te leveren aan [eiser 2] (door storting van de bitcoins in de digitale ‘wallet’ van [eiser 2] ). [gedaagde] heeft niet gereageerd. Bij brief van 24 mei 2019 heeft [eiser 2] aan [gedaagde] medegedeeld de overeenkomst met hem buitengerechtelijk te ontbinden en hem gesommeerd het bedrag van € 13.000,00 vóór 31 mei 2019 terug te betalen.

3..De vordering en de stellingen van partijen

3.1
[eisers] hebben gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat:
[gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst, in het bijzonder tot het betalen van het bedrag BTC 2 aan [eiser 2] en BTC 2 aan [eiser 1] ;
de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] op 24 mei 2019 buitengerechtelijk is ontbonden;
de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 1] op 26 april 2019 buitengerechtelijk is ontbonden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.000,00 ter ongedaanmaking van de overeenkomst met [eiser 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.600,00 ter ongedaanmaking van de overeenkomst met [eiser 1] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 486,08 aan schadevergoeding als gevolg van de ontbinding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.095,05 aan [eiser 2] ;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.102,31 aan [eiser 1] ;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2
Aan hun vorderingen hebben [eisers] , naast de onder punt 2. vermelde vaststaande feiten en voor zover relevant, het volgende ten grondslag gelegd.
Conform artikel 6:217 lid 1 BW is tussen [eiser 1] en [gedaagde] en tussen [eiser 2] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand gekomen. [eisers] zijn hun verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomsten nagekomen. [gedaagde] is, ondanks aanmaningen daartoe, tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting om de bitcoins te leveren. Het verzuim van [gedaagde] is op grond van artikel 6:82 lid 1 BW met betrekking tot [eiser 1] ingetreden op 19 november 2018 en met betrekking tot [eiser 2] op 3 mei 2019. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de overeenkomsten vervolgens op grond van artikel 6:265 lid 1 BW buitengerechtelijk ontbonden en terugbetaling gevorderd. [gedaagde] heeft daar geen gehoor aan gegeven.
[gedaagde] is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is met terugbetaling van hetgeen [eiser 1] en [eiser 2] aan hem hebben betaald, zijnde vanaf 3 mei respectievelijk 31 mei 2019.
[eiser 2] heeft schade geleden ad € 486,08. Dit schadebedrag is gelijk aan het verschil tussen de waarde van een halve bitcoin op 24 mei 2019 (de ontbindingsdatum), zijnde € 3.514,45, en de waarde op 2 november 2017 (aanschafdatum), zijnde € 3.028,37.
[eisers] hebben zich moeten wenden tot hun gemachtigde om hun vordering voldaan te zien, nu er op hun berichten aan [gedaagde] niet werd gereageerd. [gedaagde] is derhalve buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3
[gedaagde] voert, voor zover relevant, het volgende verweer.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde] benaderd voor het aanschaffen van bitcoins c.q. cryptomunten via [gedaagde] . [gedaagde] heeft nog tegen hen gezegd dat zij zelf bitcoins konden aanschaffen met iDEAL of de Bitcoin Geldautomaat, maar om de een of andere reden kon dat niet en hadden [eisers] alleen contant geld bij zich. [gedaagde] verkoopt zelf geen bitcoins. Hij probeerde [eisers] alleen te helpen door voor te stellen de bitcoins via hem te kopen, niet van hem. Na aanschaf van de bitcoins voor [eiser 2] , moest [gedaagde] die in zijn eigen wallet beheren voor [eiser 2] . Dat was de eigen keuze van [eiser 2] . Hij kon toen op ieder moment zijn bitcoins krijgen, direct na aankoop via [gedaagde] .
Op een gegeven moment is de laptop van [gedaagde] gecrasht. Waarschijnlijk had dat te maken met een blockchain update van Exodus. Na die crash was [gedaagde] zijn “private keys” kwijtgeraakt, waardoor hij geen toegang meer had tot zijn wallet. Meer mensen zijn de dupe geworden van Exodus. [gedaagde] is derhalve door onmacht de bitcoins c.q. cryptomunten verloren. [eisers] dienen hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, hoe vervelend ook. [gedaagde] is hen niets verschuldigd.

4..De beoordeling

4.1
Vaststaat dat [eiser 2] in totaal een bedrag van € 13.000,00 en [eiser 1] in totaal een bedrag van € 13.600,00 hebben betaald aan [gedaagde] , opdat [gedaagde] voor hen (ieder) twee bitcoins zou aanschaffen. Daarmee is tussen partijen conform artikel 6:217 BW een overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan op [gedaagde] de verplichting lag om de bitcoins te leveren aan [eisers] Of [gedaagde] die bitcoins reeds in zijn bezit had dan wel nog zelf diende te kopen van een derde, doet niet af aan zijn leveringsverplichting jegens [eisers] Het door [gedaagde] gemaakte onderscheid dat de koop heeft plaatsgevonden via hem en niet van hem, is daarom niet relevant. Voor [eiser 2] geldt weliswaar dat de leveringsverplichting was uitgesteld, omdat was afgesproken dat [gedaagde] de bitcoins van [eiser 2] onder zich zou houden c.q. zou beheren, maar de leveringsverplichting van [gedaagde] is in ieder geval gaan herleven toen hij bij brief van 19 april 2019 door [eiser 2] werd gesommeerd om de bitcoins te leveren.
4.2
[gedaagde] is door [eiser 1] bij brief van 5 november 2018 in gebreke gesteld en door [eiser 2] bij brief van 19 april 2019. In beide brieven is aan [gedaagde] een termijn van 14 dagen gegeven voor de nakoming tot levering van de bitcoins. Omdat levering is uitgebleven, is [gedaagde] conform artikel 6:82 lid 1 BW met betrekking tot [eiser 1] vanaf 20 november 2018 in verzuim en met betrekking tot [eiser 2] vanaf 4 mei 2019 in verzuim. Aldus is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst jegens [eisers]
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de overeenkomst met [gedaagde] dan ook rechtsgeldig ontbonden bij brieven van 26 april 2019 respectievelijk 24 mei 2019. De brief van [eiser 1] van 26 april 2019 is tevens diezelfde dag per e-mail verzonden aan [gedaagde] , zodat aangenomen wordt dat de ontbindingsverklaring die dag [gedaagde] heeft bereikt. Ten aanzien van de ontbindingsverklaring van [eiser 2] van 24 mei 2019 is niet duidelijk wanneer dit bericht [gedaagde] heeft bereikt. [gedaagde] heeft de ontvangst van die brief in ieder geval niet betwist. Gezien de huidige betrouwbaarheid en snelheid van het postbedrijf wordt aangenomen dat de brief op 25 mei 2019 [gedaagde] heeft bereikt, zodat de overeenkomst per die datum is ontbonden. De onder I. gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.
4.3
De ontbinding brengt op grond van artikel 6:271 BW met zich dat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties ontstaat. Dat betekent in dit geval dat [gedaagde] gehouden is de door [eisers] aan hem betaalde bedragen terug te geven. [gedaagde] zal in dat kader worden veroordeeld tot betaling van € 13.000,00 aan [eiser 2] en € 13.600,00 aan [eiser 1] . De daarover gevorderde wettelijke rente is door [gedaagde] niet bestreden en ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.4
Ten aanzien van de door [eiser 2] gevorderde schadevergoeding van € 486,08 als gevolg van de ontbinding wordt het volgende overwogen.
4.5
Nu de tekortkoming van [gedaagde] ertoe heeft geleid dat [eiser 2] zijn overeenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft ontbonden, is [gedaagde] krachtens artikel 6:277 BW verplicht aan [eiser 2] de schade te vergoeden die deze heeft geleden doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat de tekortkoming toe te rekenen is aan [gedaagde] . In het verweer van [gedaagde] dat hij als gevolg van een update van Exodus en het crashen van zijn laptop niet meer bij zijn wallet met bitcoins kan komen, ziet de kantonrechter een beroep op overmacht. Dit beroep kan echter niet slagen. [gedaagde] heeft bij de uitvoering van zijn verbintenis jegens [eiser 2] gebruik gemaakt van de hulp van andere personen, doordat hij de door [eiser 2] bij hem bestelde bitcoins heeft aangeschaft bij een derde. Uit artikel 6:76 BW vloeit voort dat hij aansprakelijk is voor de gedragingen van die hulppersonen op gelijke wijze als voor eigen gedragingen. Voor zover die hulppersonen jegens hem zijn tekort geschoten in hun verplichtingen uit een overeenkomst met [gedaagde] , kan [gedaagde] dat niet tegenwerpen aan [eiser 2] .
4.6
Wat betreft de hoogte van de schade geldt als uitgangspunt dat de schade van het niet verder uitvoeren van de overeenkomst, waaronder het zogenaamde positief contractsbelang, wordt vergoed. De verschuldigde schadevergoeding wordt gevonden door vergelijking van twee denkbare vermogenssituaties: enerzijds die welke zou zijn voortgevloeid uit een in alle opzichten onberispelijke nakoming, anderzijds die welke zou resulteren in een ontbinding zonder schadevergoeding, na afwikkeling van de daaruit voortvloeiende restitutie-verplichtingen (HR 19 mei 1995, NJ 1995/531,
Diamant).
[eiser 2] heeft de door hem geleden schade, onder overlegging van stukken waarop het verloop van de bitcoinkoers is weergegeven, berekend op het verschil tussen de waarde van de gekochte halve bitcoin op de datum van aanschaf en die op de datum van ontbinding van de overeenkomst. Deze berekening komt de kantonrechter niet onbegrijpelijk voor en bovendien heeft [gedaagde] daar geen verweer op gevoerd, zodat wordt uitgegaan van de juistheid van zowel de berekeningswijze als de hoogte van de koersbedragen. Dat betekent dat het gevorderde bedrag ad € 486,08 aan schadevergoeding wordt toegewezen.
4.7
Bij een schadevergoedingsverbintenis op grond van wanprestatie treedt het verzuim op de voet van artikel 6:83 onderdeel b BW zonder ingebrekestelling in. De wettelijke rente over € 486,08 loopt vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is, derhalve vanaf de ontbindingsdatum van 25 mei 2019 zoals overwogen onder 4.2.
4.8
[eisers] maken aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht ter terugvordering van de aankoopbedragen voor de bitcoins. De gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten zijn evenwel hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de bedragen dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dat komt neer op een bedrag van € 905,00 aan [eiser 2] en € 911,00 aan [eiser 1] .
4.9
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn gevallen aan de zijde van [eisers]

5..De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst met [eiser 1] en [eiser 2] ;
- verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] op 25 mei 2019 buitengerechtelijk is ontbonden;
- verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 1] op 26 april 2019 buitengerechtelijk is ontbonden;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 13.000,00 aan [eiser 2] , vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 31 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 13.600,00 aan [eiser 1] , vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 486,08 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 905,00 aan [eiser 2] ;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 911,00 aan [eiser 1] ;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] vastgesteld op € 184,07 aan verschotten en € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
775