ECLI:NL:RBROT:2020:4520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
21 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1710
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid verzoek om voorlopige voorziening wegens verzuim griffierecht te voldoen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een veelprocedeerder. Verzoeker had op 23 maart 2020 digitaal een verzoek ingediend, maar verzuimde het verschuldigde griffierecht van € 48,- tijdig te voldoen. De griffier had verzoeker op 1 april 2020 per aangetekende brief op de hoogte gesteld van de betalingsverplichting en hem verzocht dit bedrag binnen twee weken te voldoen. Deze brief werd echter niet door verzoeker afgehaald, wat de rechtbank als een omstandigheid voor zijn rekening en risico beschouwde. Een tweede brief werd op 15 april 2020 per gewone post verzonden, maar ook hierop werd niet gereageerd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker in verzuim was, aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan. Op basis van artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1710
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2020 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te [plaats], verzoeker,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft digitaal op 23 maart 2020 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt door de griffier van de indiener van het verzoekschrift een griffierecht geheven.
2. Bij aangetekende brief (nota) van 1 april 2020 heeft de griffier verzoeker erop gewezen dat hij een griffierecht van € 48,- verschuldigd is en hem aangemaand dit bedrag uiterlijk twee weken na de datum van de nota te voldoen, of als de zitting eerder is, uiterlijk voorafgaande aan de zitting. Het vermelde bedrag is niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven of ter griffie gestort.
3. Deze brief is door PostNL aan de rechtbank geretourneerd met de mededeling dat deze niet is afgehaald. Nu deze brief naar het adres is verzonden waarop verzoeker in de basisregistratie van persoonsgegevens staat ingeschreven, mag de rechtbank er in beginsel van uitgaan dat verzoeker een afhaalbericht van deze aangetekende brief heeft ontvangen. Het niet op het postkantoor afhalen van een aan hem geadresseerd aangetekend verzonden poststuk is een omstandigheid die voor rekening en risico van verzoeker komt. Bij brief van 15 april 2020 is de nota, gelet op het bepaalde in artikel 8:38, eerste lid, van de Awb, nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop verzoeker in de basisregistratie van persoonsgegevens staat ingeschreven. Verzoeker is erop gewezen dat de in de brief van 13 februari 2020 vermelde termijn niet opnieuw aanvangt.
4. Op grond van artikel 8:82, derde lid, en 8:41, zesde lid, van de Awb wordt, indien het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzoekschrift in verzuim is geweest.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan redelijkerwijs worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A. Krecke-Mangroe, griffier. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.