Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam gedaagde 1] ,
2..[naam gedaagde 2] ,
3..[naam gedaagde 3] ,
4..[naam gedaagde 4] ,
7..[naam gedaagde 7] ,
8..[naam gedaagde 8] ,
1..De procedure
- de dagvaarding van Fagron met vier ordners, drie ordners met stukken uit beslagprocedures en één ordner met producties 1 t/m 70 bij de dagvaarding;
- de akte overlegging producties tevens akte wijziging van eis van Fagron met producties 71 t/m 93;
- de conclusie van antwoord/voorwaardelijke eis in reconventie van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] , met een productie 1;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 2] met een eis in voorwaardelijke reconventie), met een productie 1;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 3] , met producties 1 t/m 3;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 4] , met producties 1 t/m 6;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 7] ;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 8] , met producties 1 t/m 4;
- de conclusie van antwoord in reconventie van Fagron, met producties 94 t/m 105;
- de akte overlegging producties van Fagron, met producties 106 en 107;
- de brieven van de rechtbank van 14 augustus 2019, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de comparitie;
- de brieven van de rechtbank van 19 november 2019, met een zittingsagenda;
- de brief van mr. De Deugd van 20 november 2019, met een productie 5;
- de brief van mr. Vink van 10 december 2019, met producties 2 en 3 van [naam gedaagde 1] ;
- de brief van mr. Schuurink van 10 december 2019, met een productie 7;
- de brief van mr. Folgering van 12 december 2019, met producties 108 en 109;
- de brief van mr. Conradi-Vermeulen van 16 december 2019 met producties 1 en 2;
- de spreekaantekeningen van mr. Folgering;
- de pleitaantekeningen van mr. Vink;
- de pleitnotitie van mr. Schuurink;
- de pleitnota van mr. De Deugd;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2019, met aangehecht een door mr. Vink ter comparitie overgelegd schriftelijk stuk;
- de brief van mr. Folgering van 24 januari 2020 met opmerkingen over het proces-verbaal.
2..De feiten
c. gedurende een reeks van jaren facturen ten name van [handelsnaam 1] zijn betaald op een bankrekening van [naam gedaagde 5] voor leasekosten van twee - eerder door Fagron zelf gekochte en betaalde - Mercedes bestelbussen met de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] .
3..Het geschil
in conventie
I. te verklaren voor recht voor alle gedaagden afzonderlijk dat Fagron een aanspraak op hem of haar heeft die voortvloeit uit de in de dagvaarding genoemde feiten als ook uit de overige in deze procedure naar voren gebrachte feiten;
4..De beoordeling
[naam gedaagde 1]ten grondslag gelegd dat hij deze bedragen aan haar vermogen heeft onttrokken met gebruikmaking van valse facturen en boekhoudkundige kunstgrepen, dan wel als leidinggevende daartoe opdracht heeft gegeven aan zijn ondergeschikten. Tot bewijs van die stelling heeft zij toegelicht wat er vals is aan de facturen en voorbeelden daarvan overgelegd. Verder heeft zij toegelicht wat de door haar bedoelde boekhoudkundige kunstgrepen inhielden en ter adstructie daarvan uittreksels uit haar boekhoudprogramma Navision in het geding gebracht. De door haar gestelde omvang van de fraude heeft zij onderbouwd met aan de hand van Navision opgestelde overzichten van de betalingen. Ter onderbouwing van de betrouwbaarheid van het door haar uit Navision bijgebrachte bewijs heeft zij zich beroepen op de bevindingen van Grant Thornton en meer in het bijzonder de constatering dat de registraties in Navision naderhand niet kunnen worden gemanipuleerd.
[naam gedaagde 2]wordt verweten - kort gezegd - dat hij door de oprichting van en zijn 50% aandelenbelang in [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] heeft meegewerkt aan het opzetten en in stand houden van een frauduleuze constructie en actief aan de fraude heeft meegewerkt door het opstellen van valse facturen en het toesturen daarvan aan Fagron ter attentie van [naam gedaagde 1] . Verder wordt hem verweten dat hij verhaal door Fagron heeft gefrustreerd door zijn aandeel in het onroerend goed op Ibiza aan [naam gedaagde 7] over te dragen. Het verwijt aan [naam gedaagde 3] is - kort gezegd - dat hij ook heeft meegewerkt aan het opzetten en in stand houden van de frauduleuze constructie, actief daarbij betrokken is geweest door valse facturen op te stellen en van de fraude heeft meegeprofiteerd. De vordering tegen
[naam gedaagde 4]is gebaseerd op het verwijt dat zij - kort gezegd - van de fraude moet hebben geweten en daarvan heeft meegeprofiteerd.
[naam gedaagde 5]en
[naam gedaagde 6]wordt verweten dat zij facturen hebben vervalst, althans daaraan hebben meegewerkt door aan [naam gedaagde 1] de daarvoor relevante informatie te verschaffen en dat zij op die facturen betalingen van Fagron hebben ontvangen en behouden in de wetenschap dat zij daar geen recht op hadden.
[naam gedaagde 7]wordt verweten dat hij verhaal door Fagron heeft gefrustreerd door mee te werken aan de overdracht door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van hun aandelen in het onroerend goed op Ibiza aan hemzelf. Het verwijt aan
[naam gedaagde 8]ten slotte is dat hij actief en nauw heeft samengewerkt met [naam gedaagde 1] aan de fraude, daartoe zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld en de daarop ontvangen gelden onder zich heeft gehouden of voor privé-uitgaven van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] heeft aangewend.
dat hij wel wist waarom hij de vaststellingsovereenkomst kreeg.Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat [naam gedaagde 1] en Fagron van mening verschilden over zijn functioneren, zodat Fagron belang had bij een vertrekregeling met [naam gedaagde 1] . Dat zal dan ook de - bij hem bekend veronderstelde - reden zijn geweest voor zijn vergoeding met de kwijting in de vaststellingsovereenkomst. Verder valt, anders dan [naam gedaagde 1] zonder verdere onderbouwing stelt, niet in te zien dat een redelijk bekwaam en ijverig advocaat niet binnen een week een beslagrekest van 37 bladzijden zou kunnen opstellen. Het wordt dus heel wel mogelijk geacht dat Fagron op 19 december 2018 een beslagrekest heeft kunnen indienen terwijl zij, zoals zij stelt, pas op 12 december 2018 met de fraude bekend is geworden. Het ontbreekt ook overigens aan aanwijzingen dat Fagron bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met de fraude bekend was. Het wordt er dan ook voor gehouden dat zij toen niet met de fraude bekend was. Ook overigens ontbreekt het aan aanwijzingen voor de door [naam gedaagde 1] bepleite uitleg. Daarentegen is veel meer te zeggen voor de uitleg van Fagron dat - zoals het er staat - alleen aansprakelijkheid uit de arbeidsovereenkomst en wat daar mee samenhangt eronder valt. Met dit alles faalt het beroep van [naam gedaagde 1] op het kwijtingsbeding. Aan de door Fagron ingeroepen dwaling - en daarmee aan haar vernietigingsverklaring - wordt in dit verband niet toegekomen en aan het beroep van [naam gedaagde 1] op eigen schuld aan de dwaling en op de afstandsverklaring in artikel 17 van de vaststellingsovereenkomst dus evenmin.
[naam gedaagde 2]samen met [naam gedaagde 1] de vennootschappen [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] heeft opgericht en van deze vennootschappen steeds 50% aandeelhouder is geweest. Als niet gemotiveerd betwist kan gevoeglijk ervan worden uitgegaan dat deze vennootschappen geen ander doel hadden dan de aan het vermogen van Fagron onttrokken gelden te incasseren. Weliswaar heeft [naam gedaagde 2] ter comparitie verklaard dat [naam gedaagde 5] eigen klanten had aan wie zij reguliere diensten verleende,
“zoals de [naam 5] en verschillende bedrijven. Ik zou er een lijstje van kunnen opstellen”maar daar is niets van gebleken. Daarentegen is gebleken dat [naam gedaagde 2] zelf valse facturen heeft opgesteld en naar [naam gedaagde 1] bij Fagron heeft gestuurd (producties 104 en 105 van Fagron). Dit alles is voldoende voor de vaststelling dat [naam gedaagde 2] in die mate betrokken is geweest bij de fraude dat hij daarvoor jegens Fagron naast [naam gedaagde 1] en - zoals hier na zal blijken - [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] mede aansprakelijk moet worden geacht, althans voor zover het de betalingen aan [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] betreft. Met het ontvangen van gelden van Fagron op rekeningen van mede door hem opgerichte ondernemingen wist hij dan wel behoorde hij te weten dat dit groepsoptreden gevaar schiep voor de schade als uiteindelijk door Fagron geleden en had hij zich reeds vanwege dat gevaar van deze gedragingen moeten onthouden. Er zijn geen aanwijzingen dat hij ook betrokken is geweest bij de betalingen ten name van De Gouden Handjes B.V. en/of [naam gedaagde 8] . Het verwijt dat hij zijn aandeel in het appartement op Ibiza heeft overgedragen, wordt gelaten voor wat het is, omdat daarvoor geen concrete vordering aan de rechtbank is voorgelegd; de dientengevolge geleden schade vertaalt zich niet zonder meer in de schade als gevolg van de hier in geding zijnde betalingen. Daarmee is de vordering tegen [naam gedaagde 2] tot een bedrag van (€ 350.408,29 + € 944.244,53 + € 344.325,90 =) € 1.638.978,72 als na te melden toewijsbaar.
voert verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verweer faalt. Weliswaar kunnen de gevolgen voor [naam gedaagde 4] ingrijpend zijn, maar daar staat tegenover dat de woning met frauduleus verkregen geld is gefinancierd. Niet valt in te zien waarom Fagron zich daarop niet zo spoedig mogelijk zou mogen verhalen ter beperking van de schade die zij heeft geleden door het frauduleuze handelen van [naam gedaagde 1] .
11.568,00(3 punten × tarief € 3.856,00)