ECLI:NL:RBROT:2020:4487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
C/10/572318 / HA ZA 19-357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onrechtmatige daad en groepsaansprakelijkheid in fraudezaak Fagron Nederland B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Fagron Nederland B.V. en meerdere gedaagden, waaronder voormalige werknemers en vennootschappen die door hen zijn opgericht. Fagron vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen, groepsaansprakelijkheid en onverschuldigde betaling, als gevolg van een frauduleuze constructie waarbij aanzienlijke bedragen uit de onderneming zijn onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 5], en [naam gedaagde 6], betrokken waren bij het opstellen van valse facturen en het uitvoeren van boekhoudkundige kunstgrepen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Fagron heeft geleden, en dat de vorderingen van Fagron grotendeels toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft ook de vorderingen in reconventie van de gedaagden afgewezen, waarbij zij zich beroepen op een beëindigingsvergoeding en opheffing van beslag. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van frauduleus handelen binnen een onderneming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572318 / HA ZA 19-357
Vonnis van 25 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FAGRON NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. D.J.J. Folgering te 's-Hertogenbosch,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,

2..[naam gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,

3..[naam gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,

4..[naam gedaagde 4] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.S. Schuurink te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 6],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 6] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,

7..[naam gedaagde 7] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 7] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.H.H. Conradi-Vermeulen te Den Haag,

8..[naam gedaagde 8] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 8] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Partijen zullen hierna Fagron en [gedaagden] of ieder afzonderlijk [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 7] , [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 8] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Fagron met vier ordners, drie ordners met stukken uit beslagprocedures en één ordner met producties 1 t/m 70 bij de dagvaarding;
  • de akte overlegging producties tevens akte wijziging van eis van Fagron met producties 71 t/m 93;
  • de conclusie van antwoord/voorwaardelijke eis in reconventie van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] , met een productie 1;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 2] met een eis in voorwaardelijke reconventie), met een productie 1;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 3] , met producties 1 t/m 3;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 4] , met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 7] ;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 8] , met producties 1 t/m 4;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van Fagron, met producties 94 t/m 105;
  • de akte overlegging producties van Fagron, met producties 106 en 107;
  • de brieven van de rechtbank van 14 augustus 2019, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de comparitie;
  • de brieven van de rechtbank van 19 november 2019, met een zittingsagenda;
  • de brief van mr. De Deugd van 20 november 2019, met een productie 5;
  • de brief van mr. Vink van 10 december 2019, met producties 2 en 3 van [naam gedaagde 1] ;
  • de brief van mr. Schuurink van 10 december 2019, met een productie 7;
  • de brief van mr. Folgering van 12 december 2019, met producties 108 en 109;
  • de brief van mr. Conradi-Vermeulen van 16 december 2019 met producties 1 en 2;
  • de spreekaantekeningen van mr. Folgering;
  • de pleitaantekeningen van mr. Vink;
  • de pleitnotitie van mr. Schuurink;
  • de pleitnota van mr. De Deugd;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2019, met aangehecht een door mr. Vink ter comparitie overgelegd schriftelijk stuk;
  • de brief van mr. Folgering van 24 januari 2020 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Fagron houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van farmaceutische producten.
2.2.
[naam gedaagde 1] is vanaf 1 augustus 1998 tot 1 december 2018 in dienst geweest van Fagron, laatstelijk in de functie van business controller. [naam gedaagde 1] heeft daartoe ingeschreven gestaan bij de Kamer van Koophandel als procuratiehouder met een volmacht tot € 1 miljoen (productie 1 bij dagvaarding). [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 7] zijn broers van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 3] is een neef van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 4] was de (levens)partner van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 8] was tot zijn vertrek op 1 februari 2018 een collega van [naam gedaagde 1] bij Fagron.
[naam gedaagde 5] (tevens handelend onder de naam “ [handelsnaam 1] ”) en [naam gedaagde 6] (tevens handelend onder de namen [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] ) zijn vennootschappen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 2] is statutair bestuurder van [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 3] van [naam gedaagde 6] .
2.3.
Per 1 september 2018 is [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in dienst getreden van Fagron in de functie van financieel manager.
2.4.
Op 20 november 2018 zijn Fagron en [naam gedaagde 1] een vaststellingsovereenkomst aangegaan (productie 66 Fagron) ter beëindiging van het dienstverband per 1 december 2018. Artikel 3 van de overeenkomst houdt in dat Fagron aan [naam gedaagde 1] een beëindigingsvergoeding zal betalen van € 128.540,74 bruto, artikel 17 dat partijen afstand doen van het recht de overeenkomst in of buiten rechte te doen ontbinden dan wel de nietigheid of vernietigbaarheid daarvan in te roepen en artikel 19 dat partijen elkaar over en weer algehele en finale kwijting verlenen ter zake van de arbeidsovereenkomst en/of het einde daarvan en alles wat daar direct of indirect uit kan voortvloeien.
2.5.
Bij SMS-bericht van 12 december 2018 heeft [naam 1] aan de CFO van Fagron ( [naam 2] ) geschreven:
“(…)
Ik ben sinds het vertrek van [naam gedaagde 1] in detail door de boekhouding van Capelle aan het gaan (…) ik heb het vermoeden dat er gelden zijn onttrokken. Stel ik vanmiddag verder vast maar wil dit wel gelijk bij je melden.
(…)”
2.6.
Fagron heeft bij nader onderzoek in haar boekhouding vanaf eind 2018 vastgesteld dat vanaf haar bankrekening:
a. bedragen zijn overgeboekt naar bankrekeningen van [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] , [naam bedrijf] (een andere vennootschap van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ), De Gouden Handjes B.V. en [naam gedaagde 8] ;
b. Hoveniersbedrijf Tuinier is betaald voor werkzaamheden in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] ;
c. gedurende een reeks van jaren facturen ten name van [handelsnaam 1] zijn betaald op een bankrekening van [naam gedaagde 5] voor leasekosten van twee - eerder door Fagron zelf gekochte en betaalde - Mercedes bestelbussen met de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] .
2.7.
Fagron heeft haar bevindingen voorgelegd aan het forensisch accountantskantoor Grant Thornton Forensic & Investigation Services B.V. (hierna Grant Thornton). Bij brief van 14 januari 2019 (productie 70 Fagron) heeft Grant Thornton onder meer aan Fagron bericht:
“(…) Wij hebben vastgesteld dat u uw bevindingen zelf hebt gedaan (…) aan de hand van door derden opgemaakte en vastgelegde documenten in gerenommeerd boekhoudkundig systeem Navision, die niet naderhand gemanipuleerd kan worden, ter behoud van de authenticiteit en integriteit van die vastleggingen. Anderzijds heeft u uw informatie kunnen verifiëren aan de hand van externe bronnen (…) Wij hebben uw vastleggingen bestudeerd en vastgesteld dat uw vastleggingen overeenkomen met de werkelijke vastleggingen in het administratieve systeem van Fagron Nederland B.V. (…)”
2.8.
Bij brief aan [naam gedaagde 1] van 27 december 2018 (productie 67 Fagron) heeft Fagron de artikelen 3 en 19 van de vaststellingsovereenkomst vernietigd (onder meer) op grond van dwaling. [naam gedaagde 1] heeft daartegen geprotesteerd en aanspraak gemaakt op betaling van de beëindigingsvergoeding van artikel 3 (onderdeel productie 68 Fagron).
2.9.
Vanaf 19 december 2018 heeft Fagron ten laste van gedaagden conservatoire beslagen laten leggen. De beslagen hebben in ieder geval doel getroffen wat betreft:
[naam gedaagde 1]op/onder: i) zijn onverdeelde helft in [adres 1] ; ii) zijn onverdeelde helft in [adres 2] ; iii) ING-Bank (€ 121.238,- en € 9.924,28); en iv) Rabobank (€ 17.989,80 en € 54,67);
[naam gedaagde 2]op/onder: i) zijn onverdeelde helft in [adres 3] ; en ii) ING-Bank (€ 89.326,49);
[naam gedaagde 3]op/onder: i) zijn onverdeelde helft in [adres 4] ; ii) zijn onverdeelde helft in [adres 5] en bijbehorende parkeergelegenheid; en iii) ING-Bank (€ 44.690,93);
[naam gedaagde 4]op/onder: i) haar onverdeelde helft in [adres 2] ; en ii) ING-Bank (€ 74.482,48);
[naam gedaagde 5]: onder ING-Bank (€ 321.738,57);
[naam gedaagde 6]: onder ING-Bank (€ 169.769,78);
[naam gedaagde 7]: op een appartement aan de [adres 6] (Spanje).
2.10.
De [adres 2] was ten tijde hier van belang de gemeenschappelijke woning van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] en is tot een bedrag van € 620.000 gefinancierd met een geldlening van [naam gedaagde 5] . De akte van geldlening van 4 augustus 2016 vermeldt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] zich tot zekerheid voor de nakoming van hun (eigen persoonlijke) verplichtingen onder de geldlening persoonlijk borg stellen en een pandrecht verlenen op de woning. [naam gedaagde 4] heeft ter comparitie verklaard dat maandelijks op die lening wordt afgelost op een Aegon-rekening. Blijkens een e-mail van mr. Schuurink aan mr. Folgering van 31 mei 2019 (bijlage 5 bij productie 106 van Fagron) gaat het daarbij om een bedrag van € 1.659 per maand op een (eigen) rekening van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] bij Aegon Bank. Bij de beslagstukken bevinden zich twee beslagexploten ten laste van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] onder de Aegon Bank, maar geen verklaringen van Aegon Bank als bedoeld in artikel 476a Rv, zodat niet kan worden vastgesteld of deze beslagen doel hebben getroffen en zo ja tot welk bedrag.
2.11.
Het appartement op Ibiza was aanvankelijk gemeenschappelijk eigendom van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 7] , ieder voor 1/3 deel. Op 8 januari 2019 hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hun aandelen overgedragen aan [naam gedaagde 7] . [naam gedaagde 7] heeft daar niets voor betaald en is geen rente over een koopprijs verschuldigd geworden.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Fagron vordert na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht voor alle gedaagden afzonderlijk dat Fagron een aanspraak op hem of haar heeft die voortvloeit uit de in de dagvaarding genoemde feiten als ook uit de overige in deze procedure naar voren gebrachte feiten;
II) hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan Fagron van € 1.914.427,05, met rente telkens vanaf de dag van de onttrekkingen;
III) hoofdelijke veroordeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] tot betaling aan Fagron van € 46.325, met rente telkens vanaf de dag van de ontrekkingen;
IV) veroordeling van [naam gedaagde 5] om de bestelbussen met de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] op naam van Fagron over te (laten) schrijven op straffe van dwangommen;
V) hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding, met inbegrip van de beslagkosten, met nakosten en rente over de kosten en nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer, elk met conclusie tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[naam eiser 1] vordert veroordeling van Fagron tot betaling van de beëindigingsvergoeding van € 128.540,74, met rente vanaf 7 januari 2019, en vordert met [naam eiser 2] , [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] opheffing van de ten laste van ieder van hen gelegde beslagen op straffe van dwangsommen;
3.5.
Fagron voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

In conventie
4.0.
Krachtens het bepaalde in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan eiser, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, zijn eis veranderen of vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van goede procesorde. De wijziging van eis betreft voor enkele gedaagden een vermeerdering van eis. Nu daar geen bezwaren tegen zijn ingediend en de rechtbank deze ook ambtshalve niet strijdig met de eisen van goede procesorde acht, zal op de gewijzigde eis (hiervoor onder 3.1. weergegeven) worden rechtgedaan.
de vordering onder I)
4.1.
De gevorderde verklaring voor recht mist zelfstandige betekenis en is bovendien te vaag om te kunnen worden toegewezen. Deze zal dus worden afgewezen.
de vordering onder II)
4.2.
Niet is in geschil dat terzake het door Fagron gevorderde bedrag van € 1.914.427,05 de volgende bedragen zijn overgemaakt naar de bankrekeningen van respectievelijk [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] , naar rekeningnummer [bankrekeningnummer] en naar de bankrekening van [naam gedaagde 8] , als hieronder vermeld en ten name van de bij die bedragen vermelde crediteur / leverancier:
[naam gedaagde 5]:
€ 302.068,79 [handelsnaam 1] /Quarden;
€ 48.339,50+ Colorcon Limited;
€ 350.408,29
[naam gedaagde 6] :
€ 198.618,16 [handelsnaam 2] ;
€ 343.846,75 HDI/FSDG;
€ 126.098,02 [naam gedaagde 6] ;
€ 93.068,03 E.ON Benelux Leveringen B.V.;
€ 29.314,80 Laboratoires Serb;
€ 39.483,20 Stedin Infradiensten;
€ 66.183,07 Saltrans B.V.;
€ 1.815,00 [naam 3] ;
€ 12.795,00 DEC;
€ 33.022,50+ Pieters Bouwtechniek Delft B.V.;
€ 944.244,53
[naam bedrijf]:
€ 215.863,84 [naam bedrijf] ;
€ 128.462,06+ Leverancier 2566 (ASS.DUBB);
€ 344.325,90
rekeningnummer [bankrekeningnummer]
€ 70.738,82 De Gouden Handjes B.V.;
[naam gedaagde 8]
€ 204.709,51;
totaal het bedrag van € 1.914.427,05.
4.3.
Fagron heeft aan de vordering tegen
[naam gedaagde 1]ten grondslag gelegd dat hij deze bedragen aan haar vermogen heeft onttrokken met gebruikmaking van valse facturen en boekhoudkundige kunstgrepen, dan wel als leidinggevende daartoe opdracht heeft gegeven aan zijn ondergeschikten. Tot bewijs van die stelling heeft zij toegelicht wat er vals is aan de facturen en voorbeelden daarvan overgelegd. Verder heeft zij toegelicht wat de door haar bedoelde boekhoudkundige kunstgrepen inhielden en ter adstructie daarvan uittreksels uit haar boekhoudprogramma Navision in het geding gebracht. De door haar gestelde omvang van de fraude heeft zij onderbouwd met aan de hand van Navision opgestelde overzichten van de betalingen. Ter onderbouwing van de betrouwbaarheid van het door haar uit Navision bijgebrachte bewijs heeft zij zich beroepen op de bevindingen van Grant Thornton en meer in het bijzonder de constatering dat de registraties in Navision naderhand niet kunnen worden gemanipuleerd.
[naam gedaagde 2]wordt verweten - kort gezegd - dat hij door de oprichting van en zijn 50% aandelenbelang in [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] heeft meegewerkt aan het opzetten en in stand houden van een frauduleuze constructie en actief aan de fraude heeft meegewerkt door het opstellen van valse facturen en het toesturen daarvan aan Fagron ter attentie van [naam gedaagde 1] . Verder wordt hem verweten dat hij verhaal door Fagron heeft gefrustreerd door zijn aandeel in het onroerend goed op Ibiza aan [naam gedaagde 7] over te dragen. Het verwijt aan [naam gedaagde 3] is - kort gezegd - dat hij ook heeft meegewerkt aan het opzetten en in stand houden van de frauduleuze constructie, actief daarbij betrokken is geweest door valse facturen op te stellen en van de fraude heeft meegeprofiteerd. De vordering tegen
[naam gedaagde 4]is gebaseerd op het verwijt dat zij - kort gezegd - van de fraude moet hebben geweten en daarvan heeft meegeprofiteerd.
[naam gedaagde 5]en
[naam gedaagde 6]wordt verweten dat zij facturen hebben vervalst, althans daaraan hebben meegewerkt door aan [naam gedaagde 1] de daarvoor relevante informatie te verschaffen en dat zij op die facturen betalingen van Fagron hebben ontvangen en behouden in de wetenschap dat zij daar geen recht op hadden.
[naam gedaagde 7]wordt verweten dat hij verhaal door Fagron heeft gefrustreerd door mee te werken aan de overdracht door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van hun aandelen in het onroerend goed op Ibiza aan hemzelf. Het verwijt aan
[naam gedaagde 8]ten slotte is dat hij actief en nauw heeft samengewerkt met [naam gedaagde 1] aan de fraude, daartoe zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld en de daarop ontvangen gelden onder zich heeft gehouden of voor privé-uitgaven van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] heeft aangewend.
4.4.
De vordering strekt tot schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW), al dan niet in groepsverband (artikel 6:166 BW), althans ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), althans tot terugbetaling als onverschuldigd betaald (artikel 6:203 BW).
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 1] voorts
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat Fagron haar stelling dat de hier bedoelde betalingen zonder rechtsgrond (minst genomen: mede) ten gunste van [naam gedaagde 1] hebben plaatsgevonden, heeft gespecificeerd en onderbouwd aan de hand van haar boekhoudsysteem. Mede gelet op de functie van [naam gedaagde 1] als business controller binnen dit bedrijf en de vermelding van zijn ID “ [naam id 1] ” bij diverse boekhoudkundige kunstgrepen aangaande de hiervoor bedoelde betalingen, kon [naam gedaagde 1] hier tegenover niet volstaan met een algemene betwisting. Indien en voor zover [naam gedaagde 1] dit heeft gedaan, verbindt de rechtbank hieraan de conclusie die zij als na te melden geraden acht.
4.6.
[naam gedaagde 1] heeft de stelling van Fagron dat de betalingen geen rechtsgrond hadden betwist met een beroep op afspraken met Fagron om taken uit te besteden aan zijn vennootschappen, ter onderbouwing waarvan hij ter comparitie een stuk heeft overgelegd met een overeenkomst tussen Fagron en [naam bedrijf] . Ter comparitie is dat stuk nauwgezet bekeken, maar de rechtbank kan niet anders dan met Fagron concluderen dat het stuk getuigt van knip- en plakwerk en dus als vals moet worden beschouwd. Het kan dus niet dienen ter onderbouwing van de hier bedoelde betwisting van [naam gedaagde 1] . Integendeel, waar ook dit stuk vals blijkt, draagt het juist bij aan het bewijs van de door Fagron gestelde fraude. Het ontbreekt ook overigens aan concrete aanwijzingen voor de gestelde afspraken. Dat klemt temeer waar ter comparitie bij monde van mr. Vink is bevestigd dat [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] over een eigen administratie beschikken; de gestelde onderliggende afspraken zouden - als zij daadwerkelijk bestaan - daaruit kenbaar moeten zijn. De rechtbank gaat aan dit verweer (een beroep op afspraken met Fagron) dan ook voorbij. Dit geldt ook voor betalingen aan [handelsnaam 1] . Een verklaring van [naam gedaagde 1] (als enerzijds businesscontroller en anderzijds indirect begunstigde - via [naam gedaagde 5] - van deze betalingen) voor de omstandigheid dat op de facturen van [handelsnaam 1] soms het KvK nummer is vermeld van [naam gedaagde 6] en soms dat van een bij Fagron onbekend adviesbureau “Q-trans” en voor de omstandigheid dat de facturen van [handelsnaam 1] in 2010-2012 bij Fagron zijn ingeboekt als afkomstig van “Quarden”, had voor de hand gelegen, doch ontbreekt.
4.7.
Bij de verdere beoordeling dient dan ook tot uitgangspunt dat voor de betalingen geen rechtsgrond was en dat de betalingen dus onverschuldigd zijn. Dat is op zichzelf reeds een sterke aanwijzing dat voor het bewerkstelligen van die betalingen gebruik is gemaakt van valse facturen en boekhoudkundige kunstgrepen. Daarbij komt dat geen adequaat verweer is gevoerd tegen de door Fagron gegeven toelichting op de gestelde valsheid van facturen en de tot bewijs daarvan als productie overgelegde voorbeelden en evenmin tegen de door Fagron gegeven toelichting op de gestelde kunstgrepen in de boekhouding en de tot bewijs daarvan overgelegde uittreksels uit Navision. Dat bij de betalingen gebruik is gemaakt van valse facturen en boekhoudkundige kunstgrepen is daarmee eveneens genoegzaam komen vast te staan.
4.8.
Op het voorgaande strandt het verweer dat facturen werden gecontroleerd en betalingen in teamverband werden gedaan. Dat moge zo zijn, maar dat zal juist de reden zijn geweest om gebruik te maken van valse facturen en kunstgrepen in de boekhouding; om de controles te omzeilen, kennelijk gedurende een reeks van jaren met succes. Daarbij komt dat [naam gedaagde 1] zelf verantwoordelijk was voor de (controles op) financiële zaken en daartoe kennelijk een groot vertrouwen genoot van Fagron, gezien zijn volmacht tot € 1 miljoen. Dat grote vertrouwen in hem op die positie zal ongetwijfeld hebben geholpen bij het omzeilen van de controles en het aansturen van ondergeschikten met wie hij een team vormde bij het doen van de betalingen.
4.9.
Dit alles brengt de rechtbank op het beroep van [naam gedaagde 1] op het kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst. Kennelijk moet dat beding volgens [naam gedaagde 1] aldus worden uitgelegd, dat ook zijn aansprakelijkheid wegens de in geding zijnde fraude onder de reikwijdte van dat beding valt. Hij voert aan als omstandigheid waaruit hij dat redelijkerwijs mocht begrijpen (Haviltex) dat Fagron bij het aangaan van dat beding met de fraude bekend was. Die bekendheid volgt echter niet noodzakelijk uit de opmerking van [naam 4]
dat hij wel wist waarom hij de vaststellingsovereenkomst kreeg.Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat [naam gedaagde 1] en Fagron van mening verschilden over zijn functioneren, zodat Fagron belang had bij een vertrekregeling met [naam gedaagde 1] . Dat zal dan ook de - bij hem bekend veronderstelde - reden zijn geweest voor zijn vergoeding met de kwijting in de vaststellingsovereenkomst. Verder valt, anders dan [naam gedaagde 1] zonder verdere onderbouwing stelt, niet in te zien dat een redelijk bekwaam en ijverig advocaat niet binnen een week een beslagrekest van 37 bladzijden zou kunnen opstellen. Het wordt dus heel wel mogelijk geacht dat Fagron op 19 december 2018 een beslagrekest heeft kunnen indienen terwijl zij, zoals zij stelt, pas op 12 december 2018 met de fraude bekend is geworden. Het ontbreekt ook overigens aan aanwijzingen dat Fagron bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met de fraude bekend was. Het wordt er dan ook voor gehouden dat zij toen niet met de fraude bekend was. Ook overigens ontbreekt het aan aanwijzingen voor de door [naam gedaagde 1] bepleite uitleg. Daarentegen is veel meer te zeggen voor de uitleg van Fagron dat - zoals het er staat - alleen aansprakelijkheid uit de arbeidsovereenkomst en wat daar mee samenhangt eronder valt. Met dit alles faalt het beroep van [naam gedaagde 1] op het kwijtingsbeding. Aan de door Fagron ingeroepen dwaling - en daarmee aan haar vernietigingsverklaring - wordt in dit verband niet toegekomen en aan het beroep van [naam gedaagde 1] op eigen schuld aan de dwaling en op de afstandsverklaring in artikel 17 van de vaststellingsovereenkomst dus evenmin.
4.10.
Met het voorgaande is de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] op grond van onrechtmatig handelen gegeven en ligt vervolgens de omvang van die aansprakelijkheid ter beoordeling voor.
4.11.
Van het merendeel van de in 4.1 genoemde betalingen is alleen - maar dus tevergeefs - de onverschuldigdheid betwist. Dat is anders voor de betalingen ten name van i) De Gouden Handjes B.V. (conclusie van antwoord, hierna:“cva”, onder 59); ii) LEVERANCIER 2566 (ASS.DUBB) (cva onder 75); iii) Pieters Bouwtechniek Delft B.V. (cva onder 70); en iv) [naam gedaagde 8] (cva onder 71 en 72).
i) De Gouden Handjes B.V.;
4.12.
Hierbij gaat het om een betwisting bij gebrek aan wetenschap van wie de bankrekening is (cva onder 59). De betwisting laat onverlet dat als gesteld en niet gemotiveerd betwist als vaststaand moet worden beschouwd dat bij deze betalingen dezelfde boekhoudkundige kunstgrepen zijn toegepast als bij de betalingen ten name van Colorcon, E.ON Benelux Leveringen B.V., Laboratoires Serb, Stedin Infradiensten en [handelsnaam 2] (dgv onder 59 e.v.). Kort gezegd werd daartoe voor de betaling aan “De Gouden Handjes B.V.” - tijdelijk - een ander rekeningnummer ingevoerd, de rekening geblokkeerd en de blokkade weer opgeheven. Deze boekhoudkundige kunstgrepen in samenhang met de vermelding van zijn gebruikers ID ( [naam id 1] ) bij diverse van deze handelingen leveren voldoende bewijs op voor de betrokkenheid van [naam gedaagde 1] bij de betalingen ten name van De Gouden Handjes B.V. en dus voor zijn aansprakelijkheid dienaangaande op grond van onrechtmatig handelen.
ii) LEVERANCIER 2566 (ASS.DUBB);
4.13.
Waar het deze betalingen aangaat, is het verweer dat het zonder facturen niet mogelijk is om inhoudelijk verweer te voeren en overigens dat [naam bedrijf] (wier bankrekening met de betaling is gecrediteerd) in rechte zou moeten worden betrokken (cva onder 75). Ook dit verweer - nog daargelaten dat hij geacht moet worden als feitelijk bestuurder van [naam bedrijf] over die facturen te beschikken - kan [naam gedaagde 1] niet baten; het laat onverlet dat als niet gemotiveerd betwist als vaststaand moet worden beschouwd dat deze leverancier in de boekhouding van Fagron met het ID van [naam gedaagde 1] is aangemaakt en dat de betalingen ten name van deze leverancier zijn verricht op een bankrekening van de aan hem en zijn broer [naam gedaagde 2] toebehorende vennootschap [naam bedrijf] en dus kennelijk de tenaamstelling van de facturen niet correspondeerde met die van de bankrekening op de facturen. Dit is op zichzelf al voldoende grond om de betalingen op die facturen aan te merken als frauduleus. Uit het patroon van handelen blijkt voorts de betrokkenheid van [naam gedaagde 1] . Daarmee is ook wat betreft deze betalingen de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] uit onrechtmatige daad gegeven. Het beloop van de betalingen is in het licht van het daartoe overgelegde overzicht (productie 49) evenmin voldoende gemotiveerd betwist. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het overzicht uit Navision afkomstig is, waarvan - als overwogen - Grant Thornton de authenticiteit heeft bevestigd.
iii) Pieters Bouwtechniek Delft B.V.;
4.14.
Het verweer inzake deze betalingen is onnavolgbaar en in ieder geval inadequaat in het licht van de niet betwiste stelling van Fagron dat de betaling heeft plaatsgehad op een bankrekening van [naam gedaagde 6] en de niet bestreden onderbouwing van die stelling met een uittreksel uit Navision (productie 53 Fagron).
iv) [naam gedaagde 8] ;
4.15.
Hierbij zou het gaan - aldus [naam gedaagde 1] - om betalingen ter uitvoering van een afspraak tussen [naam 4] en [naam gedaagde 8] . Het bestaan van een dergelijke afspraak is echter niet aannemelijk en mist overigens iedere steun in de feiten. Het dossier bevat daarentegen voldoende aanwijzingen dat [naam gedaagde 1] als diens leidinggevende nauw heeft samengewerkt met [naam gedaagde 8] bij het bewerkstelligen van de betalingen op diens bankrekening en het verheimelijken daarvan voor Fagron middels valse facturen en boekhoudkundige kunstgrepen en dat bovendien het merendeel van die betalingen terecht is gekomen bij hemzelf en zijn (ex-)partner [naam gedaagde 4] .
4.16.
De rechtbank concludeert dat alle verweren van [naam gedaagde 1] falen en mitsdien het gevorderde bedrag integraal toewijsbaar is met - als verder niet betwist - rente zoals gevorderd. Voor een halvering van dat bedrag op grond van eigen schuld - bestaande in een gebrek aan controle - is geen plaats reeds omdat het beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op aard, ernst en omvang van de fraude en [naam gedaagde 1] zelf dienaangaande gedurende een reeks van jaren zijn mededelingsplicht jegens Fagron heeft geschonden. Daarbij komt dat [naam gedaagde 1] in zijn functie van business controller zelf was belast met een controlerende taak.
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 2] voorts
4.17.
Niet is in geschil dat
[naam gedaagde 2]samen met [naam gedaagde 1] de vennootschappen [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] heeft opgericht en van deze vennootschappen steeds 50% aandeelhouder is geweest. Als niet gemotiveerd betwist kan gevoeglijk ervan worden uitgegaan dat deze vennootschappen geen ander doel hadden dan de aan het vermogen van Fagron onttrokken gelden te incasseren. Weliswaar heeft [naam gedaagde 2] ter comparitie verklaard dat [naam gedaagde 5] eigen klanten had aan wie zij reguliere diensten verleende,
“zoals de [naam 5] en verschillende bedrijven. Ik zou er een lijstje van kunnen opstellen”maar daar is niets van gebleken. Daarentegen is gebleken dat [naam gedaagde 2] zelf valse facturen heeft opgesteld en naar [naam gedaagde 1] bij Fagron heeft gestuurd (producties 104 en 105 van Fagron). Dit alles is voldoende voor de vaststelling dat [naam gedaagde 2] in die mate betrokken is geweest bij de fraude dat hij daarvoor jegens Fagron naast [naam gedaagde 1] en - zoals hier na zal blijken - [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] mede aansprakelijk moet worden geacht, althans voor zover het de betalingen aan [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam bedrijf] betreft. Met het ontvangen van gelden van Fagron op rekeningen van mede door hem opgerichte ondernemingen wist hij dan wel behoorde hij te weten dat dit groepsoptreden gevaar schiep voor de schade als uiteindelijk door Fagron geleden en had hij zich reeds vanwege dat gevaar van deze gedragingen moeten onthouden. Er zijn geen aanwijzingen dat hij ook betrokken is geweest bij de betalingen ten name van De Gouden Handjes B.V. en/of [naam gedaagde 8] . Het verwijt dat hij zijn aandeel in het appartement op Ibiza heeft overgedragen, wordt gelaten voor wat het is, omdat daarvoor geen concrete vordering aan de rechtbank is voorgelegd; de dientengevolge geleden schade vertaalt zich niet zonder meer in de schade als gevolg van de hier in geding zijnde betalingen. Daarmee is de vordering tegen [naam gedaagde 2] tot een bedrag van (€ 350.408,29 + € 944.244,53 + € 344.325,90 =) € 1.638.978,72 als na te melden toewijsbaar.
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 3] voorts
4.18.
[naam gedaagde 3] heeft gemotiveerd betwist dat hij naast zijn registratie als statutair bestuurder bij de oprichting van [naam gedaagde 6] op 19 augustus 2009 enige bemoeienis met [naam gedaagde 6] en/of de fraude heeft gehad. Hij heeft ter comparitie voor die registratie ook een verklaring gegeven, namelijk dat hij een bepaalde opleiding zou gaan volgen, waarmee hij voor [naam gedaagde 6] voor beheer en onderhoud van onroerend goed aan de slag kon; toen dat niet doorging, is hij vergeten zich uit te schrijven. In het licht van deze betwisting is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat [naam gedaagde 3] concrete betrokkenheid heeft gehad bij de fraude. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niets erop wijst dat [naam gedaagde 3] daadwerkelijk heeft meegewerkt aan het opzetten en in standhouden van de frauduleuze constructie, actief daarbij betrokken is geweest door valse facturen op te stellen en van de fraude heeft meegeprofiteerd. De vordering tegen [naam gedaagde 3] zal dus worden afgewezen.
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 4] voorts
4.19.
Fagron heeft - als overwogen - voor de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 4] op grond van onrechtmatig handelen niet meer aangevoerd dan dat zij wetenschap had van het onrechtmatig handelen, oftewel de fraude van [naam gedaagde 1] en daarvan heeft geprofiteerd. Het enkel wetenschap hebben en profiteren van onrechtmatig handelen van een ander is echter onvoldoende om onrechtmatig handelen van de profiterende partij aan te nemen; daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist (ECLI:NL:HR:2007:AZ1084). [naam gedaagde 4] is wel door de fraude ten koste van Fagron verrijkt. Gedoeld wordt op haar op de helft te stellen aandeel in de geldlening van [naam gedaagde 5] waarmee haar helft in de woning te Capelle aan den IJssel is gefinancierd. Dat geld moet uit de in geding zijnde betalingen aan [naam gedaagde 5] afkomstig zijn; er zijn immers geen aanwijzingen dat [naam gedaagde 5] naast de betalingen van Fagron reguliere inkomsten heeft genoten. Gedoeld wordt voorts op het bedrag van € 14.000 waarmee [naam gedaagde 8] de Mini Cooper Countryman van [naam gedaagde 4] heeft betaald met geld van Fagron. Fagron wordt geacht navenant te zijn verarmd, althans indien en voor zover de na te noemen gedaagden ter zake geen verhaal bieden; de redelijkheid gebiedt dat [naam gedaagde 4] de schade tot het beloop van de verarming van Fagron vergoedt. Dat [naam gedaagde 4] daarnaast zou zijn verrijkt doordat voor haar kinderopvang, internet- en telefoonabonnementen en premie autoverzekering etc. uit het vermogen van Fagron zijn bekostigd, wordt gelaten voor wat het is omdat daarvoor geen concrete vordering aan de rechtbank is voorgelegd. Daarmee is de vordering tegen [naam gedaagde 4] toewijsbaar tot een bedrag van (1/2 x € 620.000 + € 14.000 =) € 324.000, met - als verder niet betwist - rente als gevorderd. Indien en voor zover [naam gedaagde 4] dit bedrag aan Fagron betaalt, wordt de schade van Fagron en daarmee de verplichting tot vergoeding van die schade uit onrechtmatige daad van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] respectievelijk [naam gedaagde 8] met dat bedrag verminderd. Het omgekeerde geldt ook: indien en voor zover [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] respectievelijk [naam gedaagde 8] betalen, wordt de verplichting van [naam gedaagde 4] om te betalen met dat bedrag verminderd.
voert verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verweer faalt. Weliswaar kunnen de gevolgen voor [naam gedaagde 4] ingrijpend zijn, maar daar staat tegenover dat de woning met frauduleus verkregen geld is gefinancierd. Niet valt in te zien waarom Fagron zich daarop niet zo spoedig mogelijk zou mogen verhalen ter beperking van de schade die zij heeft geleden door het frauduleuze handelen van [naam gedaagde 1] .
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] voorts
4.20.
Voor [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] geldt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] deze vennootschappen - evenals [naam bedrijf] - hebben gebruikt voor de fraude jegens Fagron. Nu niets is gesteld over of anderszins is gebleken van andere betrokkenen bij deze vennootschappen, dient de bij beiden als feitelijk leidinggevenden aanwezige opzet ook aan de vennootschappen te worden toegerekend. Hiermee is het voor groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW noodzakelijke weten of behoren te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals concreet is geleden, gegeven. Zij worden met [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk geacht tot het bedrag van € 1.638.978,72.
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 7] voorts
4.21.
Het verwijt aan [naam gedaagde 7] kan onbesproken blijven omdat hem alleen is verweten dat hij verhaal door Fagron op het appartement in Spanje heeft gefrustreerd en daarvoor geen concrete vordering aan de rechtbank is voorgelegd. De vordering tegen [naam gedaagde 7] zal daarom worden afgewezen.
de vordering onder II) tegen [naam gedaagde 8] voorts
4.22.
[naam gedaagde 8] heeft erkend dat hij zijn bankrekening voor meerdere van de in geding zijnde betalingen ter beschikking heeft gesteld en daarop € 234.709,51 aan betalingen heeft ontvangen. Daarvan is echter naar zijn zeggen een bedrag van € 26.041,57 aangewend voor de aankoop van relatiegeschenken voor klanten van Fagron en een bedrag van € 32.366,23 voor de aankoop van de Mercedes bestelbus met kenteken [kentekennummer 1] . Verder heeft hij een bedrag van € 30.000 aan Fagron terugbetaald, waarna hij een bedrag van € 146.301,71 heeft erkend nog aan Fagron schuldig te zijn. Wat betreft het meerdere is dus zijn verweer dat Fagron in zoverre is gebaat. Subsidiair doet hij voor dat meerdere een beroep op een kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst die hij met Fagron bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 februari 2018 is aangegaan.
4.23.
Fagron heeft niet gemotiveerd betwist dat de Mercedes bestelbus € 32.366,23 heeft gekost en dat dit bedrag door [naam gedaagde 8] is voldaan. Nu Fagron in dit geding terecht pretendeert steeds eigenaar van die bus te zijn geweest, wordt zij geacht inderdaad in zoverre te zijn gebaat. Dit bedrag zal daarom op het ten laste van [naam gedaagde 8] toe te wijzen bedrag in mindering worden gebracht. Dat is anders voor het bedrag van € 26.041,57. Fagron heeft gemotiveerd betwist dat zij door de gestelde relatiegeschenken (kortingsbonnen en vrijkaartjes voor attractieparken) is gebaat. Weliswaar heeft [naam gedaagde 8] ter zake een bewijsaanbod gedaan, maar naar de rechtbank begrijpt, ziet dat aanbod op de stelling dát de bonnen en kaartjes zijn gekocht, wat de rechtbank best wil aannemen. Waar het om gaat, is echter of Fagron door de bonnen en kaartjes is gebaat, hetgeen wat niet voor de hand ligt, nu het om kaartjes voor attractieparken gaat. Het wordt er dan ook voor gehouden dat Fagron niet voor een bedrag van € 26.041,57 is gebaat en dat [naam gedaagde 8] dus onverminderd aansprakelijk is jegens Fagron voor het totaal van het door hem - onrechtmatig - op zijn rekening van Fagron ontvangen bedrag. Bij de beoordeling van het beroep op het kwijtingsbeding komt het aan op hetgeen partijen dienaangaande jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden (Haviltex). Gesteld noch is gebleken welke verklaringen en/of gedragingen over en weer de door [naam gedaagde 8] bepleite uitleg rechtvaardigen. Dat klemt te meer waar het kwijtingsbeding zal dateren van op of omstreeks 1 februari 2018 en Fagron pas eind 2018 met de fraude bekend is geworden. Het wordt er dan ook voor gehouden dat het kwijtingsbeding niet ziet op de fraude, zodat het beroep van [naam gedaagde 8] op dat beding faalt. Daarmee is de conclusie dat de vordering tegen [naam gedaagde 8] tot een bedrag van (€ 234.709,51 - € 32.366,23 =) € 202.343,28 toewijsbaar is met - als verder niet bestreden - rente zoals gevorderd.
4.24.
Voor een verdergaande aansprakelijkheid van [naam gedaagde 8] is geen althans onvoldoende grond. In overgelegde uitdraaien van de boekhouding van frauduleuze kunstgrepen staat weliswaar met regelmaat de gebruikers ID van [naam gedaagde 8] ( [naam id 2] ) vermeld, maar Fagron heeft geen voldoende concrete stellingen betrokken waaruit een weten of behoren te weten van [naam gedaagde 8] met de fraude verder heeft gereikt dan de betalingen op diens eigen bankrekening.
de vordering onder III)
4.25.
Deze vordering ziet op facturen van Hoveniersbedrijf Tuinier. Fagron stelt dat de facturen tot het gevorderde bedrag van € 46.325 zien op werkzaamheden in de tuin van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] . Fagron stelt dat [naam gedaagde 1] zonder haar toestemming aan Tuinier opdracht heeft gegeven om die werkzaamheden voor haar rekening uit te voeren. Zij vordert de veroordeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] tot betaling van dat bedrag ten titel van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.26.
Ook deze vordering ligt voor toewijzing gereed. Dat Tuinier de werkzaamheden eigenstandig - en niet in opdracht van [naam gedaagde 1] - bij Fagron in rekening heeft gebracht, is niet aannemelijk, te minder waar Tuinier kennelijk de desbetreffende offertes aan het adres van Fagron (ter attentie van [naam gedaagde 1] ) heeft uitgebracht (productie 85 akte wijziging eis van Fagron). Verder is er geen enkele aanwijzing dat [naam gedaagde 1] zich om betaling van de facturen uit zijn eigen vermogen of dat van [naam gedaagde 4] heeft bekommerd, terwijl het werk toch in zijn tuin en die van [naam gedaagde 4] is uitgevoerd. Het wordt dan ook ervoor gehouden dat [naam gedaagde 1] wel degelijk opdracht heeft gegeven om het werk voor rekening van Fagron uit te voeren. Dat is onrechtmatig jegens Fagron en betekent dat hij uit dien hoofde aansprakelijkheid is voor de dientengevolge geleden schade. Dat [naam gedaagde 4] stelt geen betrokkenheid te hebben gehad bij de opdracht aan Tuinier, kan juist zijn maar laat onverlet dat zij ten koste van Fagron door de werkzaamheden is verrijkt, waarmee in zoverre ook haar aansprakelijkheid is gegeven.
4.27.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 4] hebben voor dat geval de omvang van de vordering betwist. Volgens [naam gedaagde 1] kunnen de in geding zijnde facturen van Tuinier maar tot een bedrag van circa € 23.000 met zijn tuin in verband worden gebracht en [naam gedaagde 4] vindt het gevorderde bedrag buitensporig hoog, gelet op het werk dat is uitgevoerd. Vastgesteld wordt dat waar [naam gedaagde 1] geacht moet worden de opdracht te hebben gegeven het werk voor rekening van Fagron uit te voeren, hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Fagron en aansprakelijk is voor het totaal van de daaruit aan Fagron toegebrachte schade. Die schade wordt op het bedrag van de desbetreffende factuur van Tuinier gesteld. Dat de factuur naar de opvatting van [naam gedaagde 1] onvoldoende inzicht biedt, mag niet voor rekening van Fagron worden gebracht. Voor [naam gedaagde 4] geldt een ander criterium nu haar aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag waarvoor zij als 50% mede-eigenaar van de tuin door de werkzaamheden is verrijkt. Nu de vordering inderdaad wel heel summier is toegelicht en niet controleerbaar is omdat niet alle facturen en onderliggende offertes zijn overgelegd, krijgt zij het voordeel van de twijfel in dier voege dat zij geacht wordt te zijn verrijkt tot de helft van het door [naam gedaagde 1] aan werkzaamheden erkende bedrag van € 23.000, zijnde € 11.500 en wordt de vordering in zoverre toewijsbaar geoordeeld, met - als verder niet betwist - rente zoals gevorderd. Dit leidt tot na te melden veroordeling, met dien verstande dat voor zover [naam gedaagde 4] betaalt, de schade voor Fagron met dat bedrag afneemt en [naam gedaagde 1] daarmee in zoverre zal zijn bevrijd, en omgekeerd indien en voor zover [naam gedaagde 1] betaalt [naam gedaagde 4] in zoverre zal zijn bevrijd, een en ander zoals hierna in het dictum vermeld.
de vordering onder IV)
4.28.
Fagron heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de bestelbussen in kwestie haar eigendom zijn. Zij stelt dat daarom de kentekens van de bussen ten onrechte op naam van [naam gedaagde 5] staan en vordert dat [naam gedaagde 5] wordt veroordeeld om de kentekens binnen twee weken op haar naam te laten registreren, althans daaraan mee te werken op straffe van dwangsommen.
4.29.
Het verweer van [naam gedaagde 5] komt er kort samengevat op neer dat Fagron de bussen aan haar heeft verkocht om ze vervolgens van haar ( [naam gedaagde 5] ) te kunnen leasen. Het ontbreekt echter aan authentieke documenten waaruit deze verkopen zouden kunnen blijken, terwijl de zich wel in het dossier bevindende facturen waarbij aan Fagron leasekosten in rekening zijn gebracht vals zijn. Het verweer mist ook overigens steun in de feiten en wordt daarom verworpen. De conclusie is dat Fagron steeds eigenaar van de bussen is geweest, zodat de kentekens ten onrechte op naam van [naam gedaagde 5] zijn gesteld. De vordering zal daarom als na te melden worden toegewezen op straffe van - als verder niet bestreden - dwangsommen zoals gevorderd.
in (voorwaardelijke) reconventie:
4.30.
De vordering van [naam eiser 1] tot betaling van de beëindigingsvergoeding van € 128.540,74 brengt de rechtbank alsnog op de vernietigingsverklaring van Fagron. De rechtbank kan daar kort over zijn. Het beroep van Fagron op dwaling wordt gehonoreerd. Het spreekt voor zich dat Fagron bij zelfs maar een geringste vermoeden van fraude - laat staan bij een juiste voorstelling van zaken daaromtrent - geen beëindigingsvergoeding met [naam eiser 1] zou hebben afgesproken. Haar vernietigingsverklaring heeft dus doel getroffen. De afstandsverklaring van artikel 17 in de vaststellingsovereenkomst staat daaraan niet in de weg, al is het maar omdat Fagron als vanzelfsprekend niet kan hebben bedoeld om ook voor het hier in geding zijnde geval van fraude haar bevoegdheid om de overeenkomst partieel te vernietigen uit te sluiten en daarenboven omdat het beroep van [naam eiser 1] op dat beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. De vordering wordt dus afgewezen.
4.31.
De vorderingen van [naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] tot opheffing van de ten laste van hen gelegde beslagen zullen zijn ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen van Fagron worden afgewezen. Die voorwaarde is niet vervuld, zodat aan een beoordeling van deze vorderingen niet wordt toegekomen en dus ook niet aan de daartegenover door Fagron gevorderde proceskostenveroordeling. Voor een proceskostenveroordeling ter zake de voorwaardelijk ingestelde vorderingen in reconventie bestaat te minder aanleiding nu aan die vorderingen (tot opheffing beslag) in feite geen zelfstandige betekenis toekomt.
in conventie voorts:
4.32.
De slotsom is dat de vorderingen van Fagron als na te melden zullen worden toegewezen. [gedaagden] - uitgezonderd [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 7] - zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld, om praktische redenen ieder voor gelijke delen. De kosten aan de zijde van Fagron worden begroot op:
- dagvaarding € 91,97
- griffierecht 2.113,00
- salaris advocaat
11.568,00(3 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 13.772,97
4.33.
Fagron vordert tevens een veroordeling in de beslagkosten. Deze vordering zal ten laste van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] worden toegewezen, eveneens om praktische redenen ieder voor gelijke delen. De beslagkosten worden conform opgaaf van Fagron (dagvaarding onder punt 228 en akte overlegging producties tevens akte wijziging van eis onder 62) begroot op € 13.222,28 voor verschotten en € 11.568 voor salaris advocaat (3 rekest x € 3.856,00) = € 24.790,28.
4.34.
De vorderingen tegen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 7] zullen worden afgewezen. Fagron zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 7] , met dien verstande dat de kosten aan de zijde van [naam gedaagde 3] op nihil worden gesteld omdat hij is verschenen bij dezelfde advocaat als [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] en de kosten die alleen op [naam gedaagde 3] betrekking hebben verwaarloosbaar worden geacht. De kosten van [naam gedaagde 7] worden begroot op € 1.599 aan griffierecht en 2 x € 543 per punt op basis van tarief II = € 1.086.
4.35.
De gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.
in reconventie voorts:
4.36.
De vordering van [naam eiser 1] tegen Fagron wordt afgewezen en [naam eiser 1] zal als na te melden in de kosten van Fagron worden veroordeeld, begroot op 2 x ½ punt á € 1.707 = € 1.707.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] hoofdelijk - zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd - om aan Fagron te betalen een bedrag van € 1.638.978,72, met dien verstande dat indien en voor zover [naam gedaagde 4] het bedrag van € 310.000 van haar daaruit verkregen verrijking heeft betaald de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag telkens vanaf de dag waarop de gelden zijn onttrokken tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan Fagron te betalen een bedrag van € 70.738,82, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag telkens vanaf de dag waarop de gelden zijn onttrokken tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 4] om aan Fagron te betalen een bedrag van € 324.000, met dien verstande dat indien en voor zover [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 5] en/of [naam gedaagde 6] € 310.000 respectievelijk [naam gedaagde 8] € 14.000 hebben betaald [naam gedaagde 4] in zoverre zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag telkens vanaf de dag van de verrijking tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 8] hoofdelijk - zodat indien en voor zover de één heeft betaald de ander in zoverre zal zijn bevrijd - om aan Fagron te betalen een bedrag van € 202.343,28, met dien verstande dat indien en voor zover [naam gedaagde 4] het bedrag van € 14.000 van haar daaruit verkregen verrijking heeft betaald de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag telkens vanaf de dag waarop de gelden zijn onttrokken tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan Fagron te betalen een bedrag van € 46.325, met dien verstande dat indien en voor zover [naam gedaagde 4] betaalt [naam gedaagde 1] in zoverre zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag telkens vanaf de dag waarop de gelden zijn onttrokken tot aan de dag van algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde 4] om aan Fagron te betalen een bedrag van € 11.500, met dien verstande dat indien en voor zover [naam gedaagde 1] betaalt [naam gedaagde 4] in zoverre zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de verrijking tot aan de dag van algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [naam gedaagde 5] om binnen twee weken na de datum van dit vonnis de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] op naam van Fagron te (laten) registreren dan wel alle medewerking daaraan te verlenen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat [naam gedaagde 5] nalaat aan deze veroordeling te voldoen tot een maximum van € 50.000;
5.8.
veroordeelt [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 8] in de kosten van het geding, aan de zijde van Fagron tot op heden begroot op € 13.772,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] in de kosten van het beslag, aan de zijde van Fagron tot op heden begroot op € 24.790,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.10.
veroordeelt [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , [naam gedaagde 4] , [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 8] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.11.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst de vorderingen tegen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 7] af;
5.13.
veroordeelt Fagron in de kosten aan de zijde van [naam gedaagde 3] , tot op heden begroot op nihil;
5.14.
veroordeelt Fagron in de kosten aan de zijde van [naam gedaagde 7] , tot op heden begroot op € 1.599 aan griffiegeld en € 1.086 voor salaris advocaat;
5.15.
wijst al het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.16.
wijst de vordering van [naam eiser 1] af;
5.17.
veroordeelt [naam eiser 1] in de kosten van het geding aan de zijde van Fagron, tot op heden begroot op € 1.707 voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.18.
veroordeelt [naam eiser 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 89,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.19.
verklaart de kostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Arnold, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. B. van Velzen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter op 25 maart 2020.
3179/3194/39