In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst en voeging in een aanhangige procedure. De eiser in het incident, aangeduid als [eiser in incident], heeft verzocht om als tussenkomende partij toe te worden gelaten aan de zijde van de gedaagde, [gedaagde], in een geschil met de besloten vennootschap The Two Automatiseringsdiensten B.V. (T2). T2 heeft de vorderingen in het incident betwist en aangevoerd dat [eiser in incident] geen voldoende belang heeft bij de tussenkomst, omdat zijn situatie niet identiek is aan die van [gedaagde]. De kantonrechter heeft de vordering tot tussenkomst afgewezen, omdat [eiser in incident] niet heeft aangetoond dat hij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure tussen T2 en [gedaagde].
Daarnaast heeft [eiser in incident] ook een subsidiaire vordering tot voeging ingediend, maar ook deze is afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de uitkomst van de procedure tussen T2 en [gedaagde] geen gevolgen zal hebben voor [eiser in incident] en dat hij onvoldoende belang heeft bij de voeging. De rechter heeft de kosten van het incident toegewezen aan [eiser in incident].
De hoofdzaak is doorverwezen naar de rolzitting, waarbij [gedaagde] de gelegenheid krijgt om schriftelijk te reageren. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij een verzoek tot tussenkomst of voeging in civiele procedures, vooral in arbeidsrechtelijke geschillen met concurrentiebedingen.