In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft eiseres op 20 april 2020 tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de procedure te willen intrekken. Dit verzoek werd per e-mail bevestigd. Gedaagde was echter niet akkoord met de intrekking en verzocht om eiseres te veroordelen in de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 246 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doorhaling van de procedure alleen kan plaatsvinden op verzoek van beide partijen. Aangezien eiseres haar vordering niet langer handhaaft, werd de vordering afgewezen. Eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die tot aan deze uitspraak zijn vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten werd ook toegewezen. De kantonrechter heeft de beslissing genomen dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat gedaagde de kosten kan vorderen, ook al is er nog geen definitieve uitspraak over de zaak zelf gedaan.