ECLI:NL:RBROT:2020:4284

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
ROT 19/2813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving rookverbod in servicegang van winkelcentrum en bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vastgoedbeheerder en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De vastgoedbeheerder, eiseres, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij een bestuurlijke boete van € 600,- was opgelegd wegens het niet handhaven van een rookverbod in de servicegang van een winkelcentrum. De boete was opgelegd op basis van de Tabaks- en rookwarenwet, die vereist dat degene die het beheer heeft over een overdekt winkelcentrum een rookverbod instelt, aanduidt en handhaaft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres als vastgoedbeheerder verantwoordelijk was voor het beheer van het winkelcomplex en dus ook voor het handhaven van het rookverbod. Tijdens een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit werd geconstateerd dat er in de servicegang tabaksrook aanwezig was en dat er een asbak met peuken was aangetroffen. Eiseres betoogde dat alleen de eigenaar van het winkelcentrum verantwoordelijk was voor het rookverbod, maar de rechtbank oordeelde dat de vastgoedbeheerder ook als beheerder kan worden aangemerkt, afhankelijk van de feitelijke omstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat eiseres artikel 10 van de Tabaks- en rookwarenwet had overtreden en dat de Staatssecretaris bevoegd was om de boete op te leggen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2020 in de zaak tussen

[Naam vennootschap] , te [Plaats] , eiseres,

gemachtigde: ing. J.A. Vooijs,
en

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.D. Klein-Pietersen.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 april 2019 (het primaire besluit), waarbij aan eiseres een bestuurlijke boete van € 600,- is opgelegd op grond van de Tabaks- en rookwarenwet ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben op 12 mei 2020 toestemming verleend voor het achterwege laten van een hoorzitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is vastgoedbeheerder van Winkelcomplex [Naam] te Rhoon (hierna: het winkelcomplex).
1.2.
Op 17 januari 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een inspectie uitgevoerd bij het winkelcomplex. Vanuit de inpandige laad- en losplaats met een dak van open metalen roosters, dat volgens de toezichthouder kwalificeerde als open lucht, was een toegang tot een inpandige servicegang die slechts voor de medewerkers en leveranciers van de aangrenzende winkels toegankelijk was. De toezichthouder heeft deze servicegang vervolgens via de achterdeur van de winkels met huisnummers 6, 8 en 10 betreden. Tijdens dit betreden rook de toezichthouder de penetrante geur van tabaksrook. Een medewerkster van de bloemen- en plantenwinkel op huisnummer 8 verklaarde dat de in de servicegang aanwezige bloempotten, decoratiemateriaal en andere zaken daar op voorraad werden gehouden. Ook de gebruikers van de andere twee winkels bevestigden dat zij de servicegang gebruikten. De toezichthouder zag in de servicegang een grote asbak op een schap staan met in het midden daarvan ongeveer 20 peuken van filtersigaretten en een ruime hoeveelheid as. Naast de asbak lagen twee aanstekers. Voor het schap met de asbak stonden een stoel en een kruk. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd.
2. Uit artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Tabaks- en rookwarenwet (Trw) volgt dat degene die het beheer heeft over bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gebouwen of inrichtingen of delen daarvan verplicht is tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod. In artikel 6.1 van het Tabaks- en rookwarenbesluit (Trb) is – voor zover hier van belang – bepaald dat degene die het beheer heeft over een overdekt winkelcentrum verplicht is daarin een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Uit artikel 11b volgt dat bij overtreding van artikel 10 een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. In de bijlage bij de Trw is bepaald dat de boete € 600,- bedraagt, welk bedrag wordt verhoogd bij herhaalde soortgelijke overtredingen.
3.1.
Eiseres betoogt dat de bestuurlijke ten onrechte aan haar is opgelegd omdat alleen de eigenaar van het winkelcentrum bevoegd en gehouden is een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Volgens eiseres moet onder degenen die het beheer heeft over het gebouw of die inrichting of delen daarvan niet de vastgoedbeheerder worden begrepen. Eiseres wijst op de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2013/14, 33 791, nr. 3) waaruit volgt dat bij centrale delen van een verzamelgebouw (centraal trappenhuis, lift e.d.) op de eigenaar de resultaatsverplichting rust een rookverbod in te stellen en te handhaven.
3.2.
In de nota van toelichting bij het Trb is niets te vinden over wie geldt als degene die het beheer voert over bijvoorbeeld een overdekt winkelcentrum. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Verduidelijking van de rookverboden in de Tabakswet, met inbegrip van een algemeen rookverbod in de horeca, is het volgende overwogen (Kamerstukken II 2013/14, 33 791, nr. 3, blz. 11):
“De resultaatverplichting een rookverbod in te stellen en te handhaven en daarmee blootstelling aan tabaksrook te voorkomen rust als het gaat om gebouwen op de beheerder van het gebouw. Wie dat in concreto is, hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Het gaat immers in theorie om alle mogelijke soorten van gebouwen met een grote diversiteit aan casusposities. Is de eigenaar van een gebouw zelf de enige gebruiker dan is aanstonds duidelijk op wie de resultaatverplichting rust. Wordt een bepaalde ruimte gehuurd van een eigenaar van het bewuste gebouw, dan is de exploitant of de gebruiker van de gehuurde ruimte degene op wie de resultaatverplichting rust. Het meest extreme voorbeeld is vermoedelijk het «verzamelgebouw» waarvan kleinere en grotere delen als kantoorruimte of winkelruimte door de eigenaar worden verhuurd aan zowel particulieren als overheidsinstanties. Als het gaat om de gemeenschappelijke delen (centraal trappenhuis, liften, e.d.) is de eigenaar degene op wie de verplichting rust. Voor het overige is iedere huurder gehouden zijn individuele deel van het gebouw te vrijwaren van tabaksrook. Het gaat met andere woorden steeds om degene die de zeggenschap heeft over wat zich feitelijk afspeelt in de betrokken ruimte, het betrokken deel van het gebouw. In die zin is «beheerder» een functioneel «verzamelbegrip», waarmee de eindeloze variëteit aan casusposities het hoofd kan worden geboden.”
3.3.
Uit de geciteerde wetsgeschiedenis komt naar voren dat wie als beheerder kan worden aangemerkt afhangt van de omstandigheden van het geval. In het voorbeeld dat in de wetsgeschiedenis is gegeven van het verzamelgebouw, is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de eigenaar van het verzamelgebouw het beheer heeft opgedragen aan een vastgoedbeheerder. Dat betekent echter niet dat de vastgoedbeheerder nooit beheerder in de zin van de Trw kan zijn. De wetgever acht bepalend wie de zeggenschap heeft over wat zich feitelijk afspeelt in de betrokken ruimte. De rechtbank sluit zich daarbij aan omdat degene die de zeggenschap heeft over wat zich feitelijk afspeelt in de betrokken ruimte, degene is die het in zijn of haar macht heeft om een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dat zal in gevallen waarin een vastgoedbeheerder het beheer over een verzamelgebouw heeft, in beginsel die vastgoedbeheerder zijn.
3.4.
Niet in geschil is dat de servicegang fungeerde als gemeenschappelijke ruimte en dus niet is verhuurd aan de drie daarop aangesloten winkels. Evenmin in geschil is dat eiseres als vastgoedbeheerder belast is met het beheer over het winkelcomplex. Eiseres is ook degene die de zeggenschap heeft over wat zich feitelijk afspeelt in de servicegang. Verweerder heeft in dit verband gewezen op een overgelegd emailbericht van eiseres van
29 april 2019 waaruit volgt dat zij na de inspectie de huurders heeft bericht dat zij een rookverbod heeft ingesteld en zal aanduiden in de servicegang. Gelet op een en ander is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres als beheerder in de zin van artikel 6.1 van het Trb moet worden aangemerkt.
4.1.
Eiseres betoogt voorts dat de overtreding niet is aangetoond. Het feit dat peuken zijn aangetroffen vormt geen bewijs dat ter plekke is gerookt, terwijl evenmin is vermeld dat er een rooklucht hing.
4.2.
Dit betoog faalt, omdat het enerzijds uitgaat van een onjuiste uitleg van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Trw in verbinding met artikel 6.1. van het Trb, en anderzijds gaat het uit van een verkeerde lezing van het verslag van bevindingen. Om met het laatste te beginnen volgt uit het relaas van bevindingen (onderaan blz. 1) dat de inspecteur bij het binnenlopen in de servicegang de penetrante geur van tabaksrook rook.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verslag van bevindingen op dit punt niet voor waar aan te nemen. Naar vaste rechtspraak mag het bestuursorgaan immers in beginsel uitgaan afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen (bijv. ECLI:NL:CBB:2018:165). Daar komt bij dat de constatering van een asbak vol met peuken in een provisorische zithoek ook op zichzelf met zich brengt dat eiseres geen rookverbod had ingesteld, aangeduid en gehandhaafd.
5. Op grond van het voorgaande staat vast dat eiseres artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Trw in verbinding met artikel 6.1. van het Trb heeft overtreden. Verweerder was daarom bevoegd eiseres een bestuurlijke boete op te leggen in overeenstemming met de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet. De beroepsgronden geven geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is gedaan op 14 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Voorts zal openbaarmaking van de uitspraak plaatshebben door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.