ECLI:NL:RBROT:2020:4110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
8281234 / CV EXPL 20-2619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur voor netwerkwerkzaamheden met betrekking tot een offerte die niet door gedaagde is ondertekend maar waar beide partijen naar hebben gehandeld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam van een handelsbedrijf, en een gedaagde, een besloten vennootschap. De eiser vorderde betaling van een factuur voor werkzaamheden die hij had verricht in opdracht van de gedaagde. De gedaagde had een offerte ontvangen, maar deze niet ondertekend. Desondanks voerde de eiser aan dat er een overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de gedaagde de werkzaamheden had laten uitvoeren en de factuur niet had betaald. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen overeenkomst was, omdat zij enkel een offerte had ontvangen en geen diensten had afgenomen.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de gedaagde de offerte niet had ondertekend, zij wel alle stappen had doorlopen die nodig waren om de offerte te accepteren. De rechter concludeerde dat de gedaagde had moeten begrijpen dat zij voor de verrichte werkzaamheden diende te betalen. De hoofdsom van de vordering werd vastgesteld op € 465,85, en de gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 69,88. De rechter wees de gedaagde in de proceskosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Het eerdere verstekvonnis werd vernietigd, en de rechter deed opnieuw recht in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8281234 / CV EXPL 20-2619
uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] , m.h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser, gedaagde in verzet,
gemachtigde: Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde, eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. H. Halfers.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het inleidend exploot van dagvaarding d.d. 2 september 2019, met producties;
  • het verstekvonnis d.d. 9 oktober 2019;
  • het verzetexploot d.d. 9 januari 2020, met producties;
  • het tussenvonnis d.d. 3 februari 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte d.d. 12 februari 2020 zijdens [eiser] , met producties;
  • de aantekeningen van de de op 21 februari 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Bij onder zaaknummer 5080980 / CV EXPL 19-40585 gewezen verstekvonnis van 9 oktober 2019 is [gedaagde] overeenkomstig de eis van [eiser] veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 549,90, te vermeerderen met rente en kosten.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 549,90, waarvan € 470,51 aan hoofdsom, € 8,81 aan verschenen rente tot en met 30 augustus 2019 en € 70,58 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 470,51 vanaf 31 augustus 2019, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan de vordering heeft hij -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden ten behoeve van het netwerk, de server, cliënten en mailboxen verricht en de bevindingen daarvan uitgewerkt. In verband daarmee heeft hij bij factuur van 8 oktober 2018 een bedrag van € 470,51 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] in gebreke gebleven met betaling van deze factuur. [eiser] zag zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en heeft daarom buitengerechtelijke incassokosten moeten maken die, evenals de wettelijke handelsrente, op grond van de wet en de op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden van [eiser] , voor rekening van [gedaagde] komen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt terzake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikel 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
3.3.
[gedaagde] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling en, opnieuw rechtdoende, primair [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering dan wel de vordering van [eiser] af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, subsidiair bij gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [eiser] de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te matigen.
3.4.
Daartoe heeft zij –zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd. [eiser] heeft niet voldaan aan haar bewijsaandraag- en substantiëringsplicht. [gedaagde] is geen overeenkomst aangegaan met [eiser] en heeft geen diensten van hem afgenomen. Zij heeft enkel een offerte ontvangen. De algemene voorwaarden van [eiser] zijn daarom niet van toepassing. Mocht dit wel het geval zijn dan wijst [gedaagde] op de vereiste terhandstelling van de algemene voorwaarden. Voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten geldt dat als er al correspondentie heeft plaatsgevonden deze slechts ziet op het in rechte betrekken van [gedaagde] . Mocht zij toch een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, dan heeft [gedaagde] , gelet op haar financiële situatie, recht op een matiging naar redelijkheid en billijkheid. Dit geldt ook voor de wettelijke rente en de proceskosten.

4..De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar verzet.
4.2.
Als onweersproken is vast komen te staan dat [gedaagde] op 23 augustus 2018 haar gegevens op de website van [eiser] heeft achtergelaten met onder het kopje “
Omschrijf kort waarvoor u een offerte wilt aanvragen” het volgende bericht “
een vrijblijvende offerte voor het netwerkbeheer van ons kantoor” en dat [eiser] op 28 augustus 2018 een offerte voor een ICT inventarisatie voor 4 uur arbeid ad € 90,00 per uur en voorrijkosten ad € 25,00 aldus in totaal voor een bedrag van € 465,85 inclusief btw per e-mail aan [gedaagde] heeft doen toekomen.
4.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met deze offerte voor een ICT inventarisatie. [gedaagde] heeft het accepteren van deze offerte als zodanig niet betwist, maar voert aan dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen en de offerte vrijblijvend is aangevraagd. Ter illustratie van de werkwijze van het ontvangen en accepteren van zijn offertes heeft [eiser] zelf een test offerte opgevraagd en de printscreens van de te doorlopen stappen in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat de ontvanger van de offerte, indien de offerte naar wens is, de offerte kan accepteren door zijn of haar naam in te vullen, digitaal met behulp van de muis een handtekening te plaatsen, de algemene voorwaarden te accepteren door deze aan te vinken en op “offerte accepteren” te klikken. Uit de door [eiser] overgelegde offerte van 28 augustus 2018 blijkt dat [gedaagde] deze stappen op 29 augustus 2018 heeft doorlopen door de naam “ [naam] ” in te vullen maar zonder daadwerkelijk met behulp van de muis een handtekening te plaatsen.
4.4.
Vast staat dat [eiser] vervolgens op 30 augustus 2018 bij [gedaagde] op kantoor geweest voor een inventarisatie, waarna hij zijn bevindingen in een inventarisatiedocument heeft verwerkt. Bij factuur van 7 september 2019 heeft [eiser] hiervoor een bedrag van € 470,50 inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht conform de offerte van 28 augustus 2018 vermeerderd met de parkeerkosten van € 3,84 exclusief btw. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] de op de bij de factuur gevoegde specificatie genoemde werkzaamheden met betrekking tot de inventarisatie heeft verricht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij aangevoerd dat zij ervanuit gegaan is dat het bezoek van [eiser] op 30 augustus 2018 vrijblijvend was.
4.5.
Hoewel [gedaagde] geen handtekening onder de offerte voor de ICT inventarisatie heeft geplaatst en [eiser] mogelijk niet met zoveel woorden kenbaar heeft gemaakt dat voor het bezoek op 30 augustus 2018 betaald diende te worden, staat vast dat [gedaagde] alle overige stappen voor het accepteren van de offerte van 28 augustus 2018 heeft doorlopen en partijen vervolgens volledig uitvoering hebben gegeven aan hetgeen is vermeld in die offerte. [gedaagde] heeft immers een afspraak met [eiser] gemaakt voor een bezoek aan haar kantoor alwaar [eiser] de werkzaamheden voor een ICT inventarisatie, waar de offerte van 28 augustus 2018 specifiek op ziet, heeft verricht. [gedaagde] had daarom moeten begrijpen dat hij voor het bezoek op 30 augustus 2018 diende te betalen conform de offerte van 28 augustus 2018.
4.6.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de hoofdsom tot een bedrag van € 465,85 zal worden toegewezen. De eventuele verschuldigdheid van parkeerkosten is in de offerte van 28 augustus 2018 niet benoemd, zodat [eiser] op de betaling daarvan geen recht heeft. Nu [gedaagde] met betaling van voornoemd bedrag in gebreke is gebleven, is hij de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW verschuldigd geworden. Gelet op het voorgaande heeft [eiser] de verschenen rente berekend over een te hoge hoofdsom. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen als hierna vermeld.
4.7.
[eiser] vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW is [gedaagde] deze vergoeding zonder aanmaning verschuldigd vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. [eiser] heeft het in rekening gebrachte bedrag terecht gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), maar zij is uitgegaan van een te hoge hoofdsom. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. Een bedrag van € 69,88 wordt toegewezen.
4.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
4.9.
[gedaagde] heeft verzocht de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, de rente en de proceskosten te matigen. De in artikel 6:94 lid 1 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de kantonrechter pas van haar bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een regel in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt en noopt de kantonrechter aldus tot terughoudendheid. Met de enkele stelling dat [gedaagde] van een bijstandsuitkering dient rond te komen, wat daar overigens al van zij nu [gedaagde] een besloten vennootschap is, heeft zij onvoldoende bijzondere omstandigheden aangevoerd om het beroep op matiging te honoreren.
4.10.
Het voorgaande betekent dat het verstekvonnis niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd en dat opnieuw recht zal worden gedaan, zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 9 oktober 2019 onder zaaknummer 5080980 / CV EXPL 19-40585 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 465,85 aan hoofdsom en € 69,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over een bedrag van
€ 465,85 vanaf de datum dat [gedaagde] met betaling van dat bedrag in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 317,30 aan verschotten (waarvan € 86,30 aan dagvaardingskosten en € 231,00 aan griffierecht) en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109