ECLI:NL:RBROT:2020:4100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
8280862 \ CV EXPL 20-2575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voorschot en afrekening waterlevering met toepassing van artikel 6:44 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Evides N.V., een waterbedrijf dat drinkwater levert in Zuid-Holland en Zeeland, en een gedaagde die in gebreke is gebleven met de betaling van facturen voor waterlevering. De eiseres vorderde een bedrag van € 122,30, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten, verminderd met een eerder door gedaagde betaald bedrag van € 85,29. De gedaagde heeft zich verweerd door te stellen dat zij te maken heeft met financiële problemen en dat haar dochter contact heeft opgenomen met de eiseres over een openstaand bedrag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is met de betaling van de facturen en dat de vordering van de eiseres terecht is. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is en dat de betalingen van gedaagde eerst in mindering strekken op deze kosten. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 119,30, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8280862 \ CV EXPL 20-2575
uitspraak: 24 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 22 november 2019,
gemachtigde: Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
voor wie haar dochter mevrouw [naam] is verschenen

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 22 november 2019, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord en het daarbij overgelegde betalingsbewijs en overgelegde machtiging
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de schriftelijke reactie van gedaagde, waarbij een verdere productie in het geding is gebracht.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Eiseres is een waterbedrijf dat drinkwater levert in onder meer de provincies Zuid-Holland en Zeeland.
2.2.
Tussen eiseres en gedaagde bestaat een overeenkomst voor onbepaalde tijd op grond waarvan eiseres aan gedaagde tegen betaling een aansluiting voor drinkwater ter beschikking stelt en drinkwater levert. Eiseres brengt daartoe voorschotbedragen bij gedaagde in rekening. De afrekening vindt ten minste eenmaal per jaar plaats.
2.3.
Eiseres heeft aan gedaagde op de hierna genoemde data de volgende bedragen in rekening gebracht:
  • 24 april 2018 een voorschot van € 6,13;
  • 15 juli 2018 een voorschot van € 39,58;
  • 15 oktober 2018 een voorschot van € 39,58;
  • 15 januari 2019 een voorschot van € 39,58;
  • 23 april 2019 een afrekening van € 0,45;
  • 23 april 2019 een voorschot van € 39,27.

3..Het geschil

3.1.
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan haar tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 122,30, waarvan € 164,59 aan hoofdsom, € 3,00 aan verschenen rente en € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, verminderd met het door gedaagde betaalde bedrag van € 85,29, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 164,59 vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering legt eiseres - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag.
Ondanks aanmaning is gedaagde in gebreke gebleven met betaling van de onder r.o. 2.3 genoemde facturen. Zij is derhalve in verzuim geraakt. Eiseres zag zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en heeft daarom buitengerechtelijke incassokosten gemaakt die, evenals de wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van gedaagde komen. Eerst na incasso-overdracht heeft gedaagde een betaling van € 85,29 verricht.
3.3.
Gedaagde heeft zich tegen de vordering verweerd en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
De dochter van gedaagde heeft telefonisch contact opgenomen met eiseres. Eiseres heeft haar toen medegedeeld dat nog een bedrag van € 30,00 openstond. Op 12 januari 2020 heeft de dochter van gedaagde namens haar een betaling van € 56,77 gedaan. Gedaagde heeft te weinig inkomen en heeft zich bij schuldhulpverlening aangemeld. Zij heeft een grote schuld.

4..De beoordeling

4.1.
Bij repliek heeft eiseres een specificatie in het geding gebracht van de bij de gemachtigde van eiseres en bij eiseres zelf openstaande bedragen. Eiseres heeft immers niet alle onbetaalde facturen aan haar gemachtigde ter incasso overgedragen. Uit deze specificatie blijkt dat eiseres de betaling die gedaagde op12 januari 2020 gedaan heeft van
€ 56,77 reeds heeft verwerkt door deze af te boeken op de facturen die na de overdracht van de vordering aan de gemachtigde van eiseres zijn komen te vervallen. Ook blijkt uit die specificatie dat bij eiseres zelf tussen 15 oktober 2019 en 28 december 2019 een bedrag van € 39,27 heeft opengestaan. Mogelijkerwijs doelt gedaagde op dit bedrag dat zij op enig moment telefonisch van eiseres heeft doorgekregen. Dit betreft dus niet het saldo van de vordering die eiseres reeds aan haar gemachtigde had overgedragen en waarop deze procedure betrekking heeft, maar het saldo dat inmiddels weer bij eiseres zelf was ontstaan na die overdracht.
4.2.
Nu gedaagde niet heeft gesteld en verder ook niet is gebleken dat zij meer betalingen aan eiseres dan wel haar gemachtigde heeft verricht dan uit de specificatie blijkt, wordt van de juistheid van het daarin bij de gemachtigde van eiseres openstaande bedrag uitgegaan. Eiseres heeft haar vordering op enig moment uit handen gegeven aan haar gemachtigde.
De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens op 2 april 2019 een aanmaning aan gedaagde verstuurd en buitengerechtelijke incassokosten aangezegd. Nu deze aanmaning voldoet aan de eisen die artikel 6:96 BW daaraan stelt, het bedrag van € 40,00 overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en gedaagde niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft betaald, is gedaagde deze kosten verschuldigd geworden. De betalingen van in totaal € 85,29 die gedaagde daarna heeft verricht worden daarom conform artikel 6:44 BW eerst afgeboekt op de buitengerechtelijke incassokosten alvorens deze af te boeken op de rente en de hoofdsom. Na deze afboeking resteert een af te boeken bedrag van € 45,29.
4.3.
Dat gedaagde in verzuim is met betaling van de eerder genoemde facturen maakt dat zij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden is. Eiseres heeft de verschenen rente van € 3,00 berekend tot de dag van dagvaarding, zodat het nog af te boeken bedrag niet van die rente zal worden afgeboekt. Immers kunnen betalingen die conform artikel 6:44 BW worden afgeboekt alleen in mindering strekken op bedragen die op het moment van betaling reeds waren komen te vervallen. De rente zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal het nog af te boeken bedrag in mindering strekken op de oorspronkelijke hoofdsom van € 164,59, zodat een hoofdsom resteert van € 119,30. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.5.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Dat gedaagde gepoogd heeft een procedure te voorkomen door gedeeltelijk akkoord te gaan met de in de dagvaarding opgenomen mogelijkheid daartoe, maakt dit niet anders. Eiseres heeft gedaagde immers op terechte gronden gedagvaard en het staat haar vrij al dan niet akkoord te gaan met een voorstel van een schuldenaar een vordering in termijnen af te lossen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 119,30, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de datum van verzuim aan hoofdsom, telkens na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 204,49 aan verschotten (waarvan € 83,49 aan dagvaardingskosten en
€ 121,00 aan griffierecht) en € 72,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109