ECLI:NL:RBROT:2020:4057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
7636236 CV EXPL 19-13608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht gestelde betalingen voor zorgverzekeringspremie niet geslaagd in bewijslevering

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen Iza Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij. De eiseres, Iza Zorgverzekeraar N.V., vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, vorderde betaling van zorgverzekeringspremies die volgens haar niet door de gedaagde waren voldaan. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.H. ter Mors, had de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren van de betalingen die zij zou hebben gedaan voor de zorgpremies over verschillende periodes in 2014 en 2016.

Tijdens de procedure heeft de gedaagde een aantal betaalbewijzen overgelegd, maar de kantonrechter oordeelde dat deze bewijslevering niet voldoende was. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet had aangetoond dat de gevorderde premies daadwerkelijk waren betaald aan Iza. De kantonrechter wees erop dat de meeste betalingen waren geboekt op de polis van een derde partij, wat betekende dat de gedaagde niet in haar bewijslevering was geslaagd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Iza gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R. Kruisdijk en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7636236 CV EXPL 19-13608
uitspraak: 1 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Iza Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.H. ter Mors te Spijkenisse.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Iza’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 17 januari 2020 en de daarin genoemde stukken;
de akte bewijslevering van de zijde van [gedaagde] ;
de antwoordakte van de zijde van Iza.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 17 januari 2020 heeft de kantonrechter [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zij de gevorderde bedragen aan premie, declaraties en polismutaties, bestaande uit de premies over september 2016 tot en met december 2016, (deels) oktober 2014 en (deels) december 2014 aan Iza heeft betaald.
2.2
In het kader van deze bewijsopdracht heeft [gedaagde] bij akte bewijslevering betaalbewijzen in het geding gebracht van verschillende betalingen aan Iza. Hierop heeft Iza bij antwoordakte gereageerd. De door Iza overgelegde productie 13 zal in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten, omdat [gedaagde] niet de gelegenheid heeft gekregen om hierop nog te reageren.
2.3
[gedaagde] heeft in de door haar overgelegde producties een aantal specifieke transacties die zouden zien op de premies over de te bewijzen periodes, gemarkeerd/omcirkeld. Het betreft twee betalingen van beide € 88,50 op 23 oktober 2014, een betaling van € 88,50 op 24 oktober 2014, een betaling van € 265,50 op 23 december 2014, twee betalingen van beide € 75,46 op 22 augustus 2016, twee betalingen op 21 september 2016 van beide € 75,46, twee betalingen op 21 oktober 2016 van beide € 75,46 en twee betalingen van beide € 75,46 op 21 november 2016. Daarnaast heeft [gedaagde] op een terugbetaling gewezen van Iza aan [gedaagde] op 27 oktober 2016, ten bedrage van € 713,24.
2.4
Iza heeft in haar antwoordakte op alle aldus gemarkeerde betalingen afzonderlijk gereageerd. Kort samengevat stelt zij zich op het standpunt dat zij alle betalingen heeft ontvangen en verwerkt, maar dat deze voor een deel zijn geboekt op de polis van de heer [naam] . Van de gemarkeerde betalingen is één van de betalingen van 23 oktober 2014, die van 22 augustus 2016 en die van 21 september 2016 op de polis van de heer [naam] geboekt, alsmede beide betalingen van 21 november 2016. Uit de omschrijving van de door [gedaagde] overgelegde betaalbewijzen volgt, behoudens voor één betaling op 21 november 2016 eveneens dat deze betalingen door haar waren bedoeld voor ‘ [naam] of [naam] ’. De tweede betaling op 21 november 2016 was blijkens de omschrijving wel bedoeld als betaling voor de polis van ‘ [gedaagde] ’ en dient derhalve nog in mindering te worden gebracht op de vordering. Dit zal evenwel betekenen dat deze premie van € 75,46 bij de heer [naam] weer open zal vallen, aangezien die betaling – naar nu blijkt ten onrechte – op zijn polis was geboekt. Behoudens één betaling op 21 november 2016 bewijzen deze betaalbewijzen derhalve niet dat de gevorderde premie is voldaan, omdat deze betalingen voor de polis van de heer [naam] zijn gedaan. Ten aanzien van deze betalingen is [gedaagde] niet geslaagd in haar bewijslevering.
2.5
Iza wijst er voor de overige betalingen op 23 oktober, 24 oktober en 23 december 2014 en 22 augustus, 21 september en 21 oktober 2016 terecht op dat deze betalingen reeds in het overzicht in productie 5 bij repliek zijn verwerkt. Deze betalingen zijn derhalve al in mindering gebracht op de vordering van Iza. Deze betaalbewijzen kunnen om die reden niet dienen als bewijs voor de stelling van [gedaagde] dat zij de gevorderde premie heeft betaald, omdat deze betalingen al door Iza op oudere openstaande premies zijn geboekt. [gedaagde] slaagt derhalve ook voor deze betalingen niet in haar bewijslevering.
2.6
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] er, behoudens één betaling van € 75,46, niet in geslaagd om te bewijzen dat zij de premie over september 2016 tot en met december 2016, (deels) oktober 2014 en (deels) december 2014 aan Iza heeft betaald. Nu de totale vordering een bedrag van € 1.555,11 aan hoofdsom betreft, maar Iza in deze procedure haar vordering beperkt tot € 500,-, wordt de vordering volledig toegewezen en dient Iza het bedrag van € 75,46 in mindering te laten strekken op de nog resterende hoofdsom.
2.7
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Iza te betalen een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Iza vastgesteld op € 121,- aan griffierecht, € 103,06 aan dagvaardingskosten en € 216,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645