ECLI:NL:RBROT:2020:3764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
595107 / HA RK 20-341
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek tegen mr. M.A.C. Prins na eindbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.A.C. Prins. De verzoeker had eerder, op 24 juli 2019, een bestuursrechtelijk beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat ongegrond was verklaard. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 10 april 2020, nadat de rechter al een eindbeslissing had gedaan in de zaak van de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de rechter op het moment van indienen van het wrakingsverzoek de zaak niet meer behandelde. Bovendien was de rechter in november 2019 overleden, wat de ontvankelijkheid van het verzoek verder ondermijnde. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek en verwees eventuele hoger beroep verzoeken door naar de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 595107 / HA RK 20-341
Beslissing van 17 april 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.A.C. Prins, ten tijde van de hierna te noemen uitspraak van 24 juli 2019 rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

De rechter heeft bij uitspraak van 24 juli 2019 het door verzoeker ingestelde bestuursrechtelijke beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen d.d. 17 januari 2018 ongegrond verklaard.
Die procedure draagt als kenmerk ROT 18 / 1139.
Bij e-mailbericht van 10 april 2020 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt de uitspraak van 24 juli 2019.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de e-mailberichten van verzoeker aan de griffier van de wrakingskamer, gedateerd 15 april 2020 en 16 april 2020.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:15 Awb kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter reeds een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd.
2.2
Bij de uitspraak van 24 juli 2019 heeft de rechter in de hiervoor omschreven procedure een beslissing gegeven. Die beslissing is een eindbeslissing waarmee de behandeling van de zaak door de rechter is geëindigd.
2.3
Het wrakingsverzoek is op 10 april 2020 en derhalve na de uitspraak van voormelde beslissing ingediend.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechter de zaak niet meer behandelde op het moment dat het verzoek tot wraking is gedaan. Bovendien geldt dat de rechter in november 2019 onverwacht is overleden. Verzoeker is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter. Verzoeker zal op die grond, met toepassing van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef en onder c, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.
2.4
Voor het geval verzoeker met zijn wrakingsverzoek en zijn e-mailbericht van 15 april 2020 bedoeld heeft hoger beroep aan te tekenen tegen de hiervoor bedoelde uitspraak van 24 juli 2019, heeft de wrakingskamer het verzoek en de nadere e-mailcorrespondentie ter verdere behandeling doorgestuurd aan de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. M.A.C. Prins.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. A.J.P. van Essen en
mr. drs. J. van den Bos, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker