ECLI:NL:RBROT:2020:3700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
C/10/594252 / FA RK 20-2291
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam

Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. De officier verzocht om voortzetting van de op 1 april 2020 opgelegde crisismaatregel, waarbij de rechtbank de noodzaak van deze maatregel beoordeelde op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, die in het Albert Schweitzer Ziekenhuis verblijft, vertoont ernstig suïcidaal gedrag en heeft een geschiedenis van psychische problemen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2020 werd betrokkene gehoord, samen met haar advocaat, terwijl de officier van justitie niet aanwezig was.

De rechtbank concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, met een aanzienlijk risico op levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de crisismaatregel noodzakelijk was, gezien de ernst van de situatie en het verzet van betrokkene tegen zorg. De rechtbank verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die een geldigheidsduur heeft van drie weken. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter H.J. Wieman-Bart en schriftelijk uitgewerkt op 10 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594252 / FA RK 20-2291
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 3 april 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in het Albert Schweitzer Ziekenhuis, locatie Dordrecht aan de Albert Schweitzerplaats 25, 3318 AT te Dordrecht,
advocaat mr. M. Mook te Dordrecht.

1..Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 april 2020, heeft de officier verzocht om voortzetting van de op 1 april 2020 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 1 april 2020;
 de medische verklaring opgesteld door drs. H.M. Buijs, psychiater, van 1 april 2020;
 de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 3 april 2020.
Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
 betrokkene in het bijzijn van drs. M.A. Ahyevets, psychiater, verbonden aan het Albert Schweitzer Ziekenhuis;
 mr. M. Mook, advocaat van betrokkene.
1.3.
De officier is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2..Beoordeling

2.1.
Criteria crisismachtiging
2.1.1.
Op grond van artikel 7:7 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 7:8 Wvggz kan de rechter op verzoek van de officier met betrekking tot een betrokkene een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze betrokkene op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel heeft genomen.
2.1.2.
Gelet op artikel 7:1 lid 1 Wvggz kan deze machtiging slechts worden verleend indien er onmiddellijk dreigend nadeel is, er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend nadeel veroorzaakt en met de crisismaatregel het ernstige nadeel kan worden weggenomen. Daarnaast is de crisissituatie dermate ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht en is er verzet als bedoeld in artikel 1:4 Wvggz tegen de zorg.
2.1.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel. Betrokkene heeft een hevige doodswens. Betrokkene heeft kort geleden een tentamen suïcide gedaan waarbij zij zichzelf ernstig heeft verwond aan haar buik met een mes. Deze wond dient in een klinische setting behandeld te worden. Betrokkene ervaart vanwege het wegvallen van haar geloof, het verlies van een vriendin en de angst voor het wegvallen van familie een doelloosheid. Betrokkene trekt snel conclusies, heeft een tunnelvisie en is pessimistisch. Ze ziet op zulke momenten geen andere weg dan zelfdoding. De verwachting is dat op de langere termijn betrokkene zich, met behandeling, beter kan gaan voelen.
2.1.4.
Vermoed wordt dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met daarbij depressieve en obsessief-compulsieve klachten.
2.1.5.
De advocaat van betrokkene voert verweer tegen het verband tussen de stoornis en het ernstig nadeel. De advocaat voert aan dat het ernstig nadeel niet voortvloeit uit de stoornis maar een op zichzelf staande wens is van een vrouw die al jaren in deze situatie zit en na de zoveelste tegenslag in haar leven geen doel meer heeft. De rechtbank volgt dit verweer niet omdat er volgens de behandelaar wel degelijk een verband is met de stoornis en de rechtbank dit verband ook aannemelijk acht gezien de aard van de stoornis.
2.1.6.
De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
2.2.
Verplichte zorg
2.2.1.
Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, acht de rechtbank de volgende in de crisismaatregel genomen vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
 het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
 het beperken van de bewegingsvrijheid;
 het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
 het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gevaarlijke voorwerpen;
 het opnemen in een accommodatie.
2.2.2.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en de behandelaar ter zitting gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.
2.2.3.
Betrokkene verzet zich tegen deze zorg. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Betrokkene wil naar zelfstandig naar buiten en met ontslag. Betrokkene ziet niet de mogelijkheid dat behandeling haar wens tot zelfdoding kan doen afnemen. Ondanks dat betrokkene vrijwillig medicatie inneemt is er sprake van verzet gezien de volhardende wens van betrokkene om de opname en behandeling stop te zetten en zichzelf te doden.
2.2.4.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.3.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na heden.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.2.1. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 24 april 2020;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 3 april 2020 mondeling gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.W. Wapenaar, griffier, en op 10 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.