ECLI:NL:RBROT:2020:3665

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
8157338 VZ VERZ 19-20000
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de looptijd van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van onterecht ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en de besloten vennootschap Personeelsdiensten Rijnmond B.V. Het geschil betreft de uitleg van een opleidingsovereenkomst en een arbeidsovereenkomst, met name de looptijd van de arbeidsovereenkomst en de rechtmatigheid van een ontslag op staande voet. [verzoeker] was in dienst bij Personeelsdiensten Rijnmond en had een opleidingsovereenkomst getekend die hem verplichtte om na het behalen van zijn diploma een dienstverband aan te gaan voor minimaal 12 maanden. Echter, de arbeidsovereenkomst die hij had getekend, was voor bepaalde tijd en eindigde op 2 november 2019. Personeelsdiensten Rijnmond heeft [verzoeker] op staande voet ontslagen, omdat hij niet in staat was om een depotbedrag van € 405,50 terug te storten en zich onheus had gedragen tegenover zijn werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de redenen die door de werkgever werden aangevoerd niet voldoende ernstig waren om een dringende reden voor ontslag te rechtvaardigen. De kantonrechter verklaarde dat de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW was opgezegd en kende [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 2.000,00. Daarnaast werd Personeelsdiensten Rijnmond veroordeeld tot het betalen van het ten onrechte ingehouden salaris en het opstellen van een eindafrekening. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8157338 VZ VERZ 19-20000
uitspraak: 10 maart 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. U. Karatas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Personeelsdiensten Rijnmond B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. C.J. Vliegenthart.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Personeelsdiensten Rijnmond’ en ‘ [verzoeker] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 12 november 2019;
  • het verweerschrift met producties, ter griffie ontvangen op 20 januari 2020;
  • de aanvullende producties van de zijde van [verzoeker] , ter griffie ontvangen op 22 januari 2020;
  • de aanvullende productie van de zijde van Personeelsdiensten Rijnmond, ter griffie ontvangen op 27 januari 2020.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Personeelsdiensten Rijnmond is verschenen bij haar eigenaar-bestuurder, [naam persoon] en bijgestaan door de gemachtigde. De griffier heeft aantekening gehouden van wat door partijen tijdens de zitting naar voren is gebracht.
1.3
De kantonrechter heeft de datum voor de uitspraak bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
Personeelsdiensten Rijnmond voert een onderneming waarin werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans geboden wordt om, met behulp van voorzieningen van werkgever, weer beschikbaar te worden gemaakt voor de arbeidsmarkt. Personeelsdiensten Rijnmond biedt onder meer chauffeurs met een beperking de mogelijkheid om op kosten van Personeelsdiensten Rijnmond bepaalde certificaten, bewijzen of diploma’s te behalen om vervolgens in een bepaalde functie te worden ingezet bij derden.
2.2
Op 20 februari 2019 is [verzoeker] door de gemeente Rotterdam voorgedragen bij Personeelsdiensten Rotterdam voor de functie van buschauffeur. Omdat [verzoeker] niet beschikte over ervaring als buschauffeur moest hij bijgeschoold worden via een verkeersschool.
2.3
Op 10 april 2019 hebben Personeelsdiensten Rotterdam en [verzoeker] een ‘Opleidingsovereenkomst Opleiding Buschauffeur bij Personeelsdiensten Rijnmond’ gesloten. Deze overeenkomst bepaalt - voor zover hier van belang-
“ (…) 1. Cursist heeft de wens uitgesproken als buschauffeur lijndienst bij Personeelsdiensten Rijnmond werkzaam te zijn in de regio groot Rijnmond. Personeelsdiensten Rijnmond is bereid aan die wens tegemoet te komen onder de opschortende voorwaarde dat cursist met succes en binnen een termijn van 6 maanden na ondertekening van deze overeenkomst de opleiding bij Verkeersschool Wierks B.V. met succes voltooit. (…)
2. De kosten voor de opleiding ad (thans) € 1.500,55 komen ten laste van Personeelsdiensten Rijnmond. (…)
3. De cursist verplicht zich met ondertekening van deze overeenkomst daadwerkelijk de opleiding te gaan volgen. Dat houdt in dat hij alle lessen volledig dient bij te wonen en de examens dient af te leggen, zodra die voor hem zijn gepland.
(…)
7. Cursist verplicht zich met het ondertekenen van deze overeenkomst om na succesvolle afronding van de opleiding met Personeelsdiensten Rijnmond een dienstverband aan te gaan voor 1500 gewerkte uren, gedurende een periode van minimaal 12 maanden. De bijbehorende arbeidsovereenkomst zal na afronding van de opleiding worden opgesteld.(…)”
2.4
Per 1 mei 2019 is [verzoeker] bij Personeelsdiensten Rijnmond voor bepaalde tijd in dienst getreden in de functie van chauffeur. De arbeidsduur is 32 uur per week. Het loon bedraagt € 12,43 bruto per uur exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. De schriftelijke, door partijen ondertekende, arbeidsovereenkomst vermeldt - voor zover hier van belang -:
“(…) 1. Indiensttreding
1.1
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd met ingang van 1 mei 2019 en aldus van rechtswege eindigend op 2 november 2019, zonder dat hiertoe opzegging is vereist. (…)”
2.5
Voor de uitoefening van zijn functie heeft Personeelsdiensten Rijnmond aan [verzoeker] een depotpas ter beschikking gesteld. Het door [verzoeker] ondertekende depotformulier vermeldt - voor zover hier van belang -:
“De depotpas is en blijft eigendom van RET. (…) Bij een eerste aanzegging dient het gehele in bezit, dus depotpas en/of vervoerbewijzen en /of wisselgeld te worden ingeleverd. (…) Het onjuist beheer van het in saldo in bezit aan vervoerbewijzen en /of bijbehorende wisselgeld, alsmede een onjuist aankoop en afstortgedrag levert plichtsverzuim op en kan disciplinair worden bestraft.(…)”
2.6
In een gesprek op 13 september 2019 heeft Personeelsdiensten Rijnmond aan [verzoeker] medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst per 2 november 2019 niet zal worden verlengd. Het gespreksverslag vermeldt hierover - voor zover hier van belang-:
“(…)
  • Het rapport van de bedrijfsarts en het plan van Aanpak is besproken. Dat was duidelijk voor u. Belangrijk in het rapport is dat de bedrijfsarts u in staat acht om vervangende werkzaamheden, rekening houdend met uw beperkingen, te verrichten. (…)
  • Ik zal op zoek gaan naar vervangende werkzaamheden en u daar per mail over berichten.
  • (…)
  • Ik gaf u aan dat uw tijdelijke arbeidsovereenkomst, wat eindigt op 2 november 2019, niet verlengd zal worden. U verkeerde in de veronderstelling dat u een jaarcontract zou hebben.
  • Gedurende de resterende tijd van het dienstverband zult u zich conform de Wet Poortwachter en het advies van de bedrijfsarts in dienen te zetten en passende vervangende werkzaamheden uit te voeren. Over die werkzaamheden zal ik u nader over berichten.
  • Met het niet verlengen van uw arbeidsovereenkomst komt er per direct een einde aan uw inzetbaarheid bij onze opdrachtgever. U zult volgende week gebeld worden voor een afspraak om de, aan u beschikbare gestelde spullen, bij opdrachtgever in te leveren.
  • Inzake de beëindiging van het dienstverband zult u nog nader door mij bericht worden. (…).
Ik hoop dat ik het gesprek duidelijk heb samengevat en neem na het weekend contact met u op. (…)”
2.7
Bij brief van 24 september 2019 heeft Personeelsdiensten Rijnmond [verzoeker] - voor zover hier van belang - het volgende geschreven:
“(…) Uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd loopt op 1 november 2019 af. Hierbij delen wij u mede dat wij niet voornemens zijn uw contract te verlengen. Wij zullen zorgdragen voor een correcte afhandeling rekening houdend met de volgende zaken.
  • Dat de in bruikleen spullen zijn ingeleverd bij uw opdrachtgever
  • Het depot is aangezuiverd en een nulverklaring is afgegeven
  • De voorgeschoten kosten en gewerkte uren conform de opleidingsovereenkomst
  • De niet genoten vakantie uren
  • Vakantiegeld
  • Juiste toepassing van de regelingen vanuit de arbeidsovereenkomst.
Rekening houdend met de bovengenoemde punten kunnen wij voor de afrekening zorgdragen. Uw medewerking in het proces is essentieel. (…)”
2.8
Per e-mail van 8 oktober 2019 heeft Personeelsdiensten Rijnmond [verzoeker] opdracht gegeven om vanaf 9 oktober 2019 tot aan de einddatum van 2 november 2019 passende werkzaamheden te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.
2.9
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [verzoeker] per e-mail van 9 oktober 2019 aan Personeelsdiensten Rijnmond aangegeven dat [verzoeker] vanwege buikgriep niet in staat zou zijn zich die dag te melden. De gemachtigde schrijft verder:
“(…) Voorts is cliënt bericht dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 november zou aflopen. Client verzet zich daartegen. In de arbeidsovereenkomst die hem is aangeboden is uitdrukkelijk toegezegd dat als hij de benodigde documenten zou behalen, cliënt een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden zou worden aangeboden. Client heeft de vereiste documenten. Aan de toezegging van de arbeidsovereenkomst is geen andere voorwaarde verbonden, terwijl de toezegging wel hard is. De toezegging zal dan ook nagekomen moeten worden. (…)”
2.1
Hierop heeft Personeelsdiensten Rijnmond per e-mail van 9 oktober 2019 geantwoord:
“(…) De arbeidsovereenkomst is tijdig opgezegd en wij herkennen ons niet in hetgeen er gesteld wordt. Als wij een arbeidsovereenkomst van een jaar hadden willen geven dan hadden we dat gedaan. De arbeidsovereenkomst waar hij zelf voor getekend heeft, zal in november aflopen.(…)”
2.11
Per e-mail van 11 oktober 2019 heeft Personeelsdiensten Rijnmond [verzoeker] verzocht de bedrijfseigendommen in te leveren. De e-mail luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
“(…) U ontvangt dit bericht, omdat u in het bezit bent van bedrijfseigendommen van de opdrachtgever RET/RMC, waar u niet meer zult werken, zoals aangegeven op 13 september 2019. Ondanks het feit dat er meerdere keren op is gewezen t.w. op 13 september 2019 en op 24 september 2019 heeft u tot op heden verzaakt de bedrijfseigendommen van de opdrachtgever in te leveren.
Wij verzoeken u hierbij dringend de onderstaande zaken, uiterlijk maandag 14 oktober 2019 om 16.00 uur in te leveren. Hieronder staan de zaken vermeld die u nog in uw bezit zijn.

Depotpas
Volgens de depotadministratie heeft u op peildatum 1 oktober 2019 € 405,50 in bezit. Dit geld dient u af te storten.
U moet het depot afstorten op de RET locatie Vancouver, afdeling Verkoop & Informatie, Adres (…)
Het afstorten van een depot gaat op de volgende wijze. Het geld moet eerst afgestort worden in de depotautomaat. Daarna kunt u uw vervoersbewijzen en de depotpas inleveren bij de afdeling Verkoop & Informatie op de 8e etage. Van de overgebleven vervoersbewijzen wordt het bedrag bijgeschreven op de depotpas. Alles bij elkaar opgeteld moet het totaal
€ 405,50bedragen, dan pas wordt er eennul-verklaringafgegeven.
Deze nul-verklaring is het bewijs dat u uw depot heeft ingeleverd en deze zal ook doorgestuurd worden naar RMC. Die verklaring kunt u ook meenemen en afgeven bij RMC, want daar moet u daarna naar toe voor het inleveren van de resterende spullen. Via RMC zullen wij de verklaring ontvangen.
U dient bij RMC Vervoersdiensten op maandag 14 oktober 2019 voor 16.00 uur, (…) de onderstaande spullen in te leveren.
  • Chauffeurstas (…)
  • RET-kleding
  • RET-metro sleutelkaart (…)
Ik vertrouw erop dat de spullen maandag 14 oktober 2019 voor 16.00 uur ingeleverd zijn. Indien u niet meewerkt kan dat ernstige consequenties hebben. Ik ga ervan uit dat u het zover niet laat komen. (…)”
2.12
[verzoeker] heeft op 14 oktober 2019 de in zijn bezit zijnde spullen bij RMC ingeleverd. De depotpas heeft [verzoeker] niet ingeleverd.
2.13
Bij brief van 14 oktober 2019 heeft Personeeldiensten Rijnmond [verzoeker] medegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. De brief vermeldt - voor zover hier van belang -:
“(…) Vandaag hebt u op ons verzoek uw bedrijfseigendommen ingeleverd bij uw opdrachtgever RET/RMC. U deelde daar aan uw opdrachtgever mede, dat u wel alle eigendommen inleverde, maar dat u niet in staat was het depotbedrag a € 405,50 dat u thans onder u had van uw opdrachtgever, terug te storten. Het niet retourneren van het geld kan niet anders worden aangemerkt dan het wederrechtelijk toe-eigenen van goederen die u van anderen onder u hield.
U hebt vervolgens op de werkvloer in niet mis te verstane woorden duidelijk gemaakt, dat u ook niet van plan was dat geld te storten en dat het tekort een probleem van de opdrachtgever en uw werkgever was. U hebt daarbij op onacceptabele wijze uw stem verheven en een toon aangeslagen tegen uw opdrachtgever die niet van een goed werknemer verwacht mag worden. Met uw gedrag hebt u de collega’s die bij u in dezelfde ruimte waren, alsook uw opdrachtgever, onheus en onacceptabel bejegend.
Voor ons als werkgever zijn deze feiten, gezamenlijk dan wel ieder voor zich, van dien aard dat zij ons een objectief en subjectief dringende reden geven per direct het dienstverband met u te eindigen, zonder opzegtermijn. U bent hierbij dan ook per heden met onmiddellijke ingang ontslagen op staande voet.(…)
Wij zullen de verplichtingen die nog uit het dienstverband tot en met heden voortkomen voldoen, zij het dat hetgeen u onder zich heeft gehouden, verrekend zal worden met uw loon c.q. de eindafrekening indien mogelijk. Wij houden u aansprakelijk voor de schade die uw handelen met zich brengt of nog zal brengen en zullen al hetgeen niet verrekend kan worden met onze verplichtingen uit uw dienstverband op u verhalen (…)”

3..Het verzoek

3.1
[verzoeker] heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat partijen op 1 mei 2019 een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan voor de duur van twaalf maanden;
II. voor recht te verklaren dat Personeelsdiensten Rijnmond de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd;
III. aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen van € 11.169,12 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
IV. aan [verzoeker] een bedrag toe te kennen van € 12.099,88 bruto wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst;
V. Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen om aan [verzoeker] het salaris tot en met 14 oktober 2019 te voldoen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW;
VI. Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen tot uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen en de vakantietoeslag en tot het opstellen van een deugdelijke eindafrekening;
Subsidiair:
VII. voor recht te verklaren dat Personeelsdiensten Rijnmond de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd;
VIII. de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Personeelsdiensten Rijnmond te vernietigen;
IX. Personeelsdiensten Rijnmond te gebieden, op straffe van een dwangsom, aan [verzoeker] een arbeidsovereenkomst aan te bieden voor de periode 3 november 2019 tot 1 mei 2020;
X. Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris over de periode oktober 2019 tot en met de datum van de beschikking, onder afgifte van correcte loonstroken, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW;
Meer subsidiair:
XI. voor recht te verklaren dat Personeelsdiensten Rijnmond de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd;
XII. aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen van € 11.169,12 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
XIII. Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris over de periode 1 tot en met 14 oktober 2019, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW;
XIV. Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen tot uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen en de vakantietoeslag en tot het opstellen van een deugdelijke eindafrekening;
Primair en (meer) subsidiair:
XV. Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen in de proceskosten, een bedrag aan salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken - kort gezegd - het volgende ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen om een arbeidsovereenkomst van twaalf maanden aan te gaan. De arbeidsovereenkomst moet daarom worden beschouwd als te zijn aangegaan voor twaalf maanden, althans deze verbintenis uit overeenkomst inhoudende het aangaan van een arbeidsovereenkomst van twaalf maanden dient alsnog te worden nagekomen. Een dringende reden voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst ontbreekt, zodat de opzegging door Personeelsdiensten Rijnmond in strijd is met artikel 7:671 lid 1 BW. Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW is de opzegging vernietigbaar, dan wel geeft deze aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen. Bovendien is sprake van een onregelmatige opzegging, zodat op grond van artikel 7:672 lid 10 BW grond bestaat voor toekenning van een gefixeerde schadevergoeding.
3.3
Personeelsdiensten Rijnmond heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] .
3.4
Op de standpunten van partijen wordt hierna - voor zover voor de beoordeling relevant - nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1
Het verweer van Personeelsdiensten Rijnmond dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in de primair gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de duur van de arbeidsovereenkomst, wordt verworpen. Op grond van artikel 7:686a lid 3 Burgerlijk Wetboek (‘BW’) kunnen in procedures die op het in, bij of krachtens die afdeling (Boek 7, titel 10, afdeling 9 BW) bepaalde zijn gebaseerd en die met een verzoekschrift moeten worden gestart, ook daarmee verband houdende nevenvorderingen worden ingediend. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat voldoende verband tussen de gevorderde verklaring voor recht en de andere (op afdeling 9 gebaseerde) verzoeken van [verzoeker] . De gevorderde verklaring voor recht gaat over de looptijd van de arbeidsovereenkomst en hangt bovendien direct samen met de (primair) gevorderde gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 10 BW.
Looptijd arbeidsovereenkomst
4.2
Partijen twisten over de vraag welke looptijd van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen. Volgens [verzoeker] is een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden overeengekomen. Personeelsdiensten betwist dit en voert aan dat partijen een arbeidsovereenkomst voor zes maanden zijn overeengekomen.
4.3
Voor de beoordeling komt het aan op een uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomsten. Bij die uitleg gaat het niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de bepalingen van de op 1 mei 2019 aangegane arbeidsovereenkomst evident dat een looptijd van zes maanden is overeengekomen. [verzoeker] heeft betoogd dat voor hem niet duidelijk was dat het om een contract voor zes maanden ging, omdat hij gelet op de afspraken in de opleidingsovereenkomst in de veronderstelling verkeerde dat het twaalf maanden zou zijn en omdat de arbeidsovereenkomst niet expliciet de duur vermeldt maar alleen de ingangs- en einddatum. Dit betoog wordt verworpen. Personeelsdiensten Rijnmond heeft gesteld dat zij met [verzoeker] heeft besproken dat zij hem een arbeidsovereenkomst voor zes maanden aanbood vanwege “strubbelingen” en omdat zijn rijbewijs in juli 2019 zou aflopen en nog niet was verlengd. Verder stelt Personeelsdiensten Rijnmond dat zij de op schrift gestelde arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per bladzijde heeft doorgesproken waaarna [verzoeker] de overeenkomst heeft ondertekend. [verzoeker] heeft het voorgaande niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat dit is komen te staan.
4.5
[verzoeker] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat Personeelsdiensten Rijnmond hem op grond van de opleidingsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden had moeten aanbieden. In de opleidingsovereenkomst staat dat [verzoeker] verplicht is na afronding van de opleiding met Personeelsdiensten Rijnmond een dienstverband aan te gaan voor 1500 gewerkte uren gedurende een periode van minimaal twaalf maanden. Uit de overige bepalingen van de opleidingsovereenkomst en uit de door Personeelsdiensten Rijnmond gegeven toelichting - die door [verzoeker] niet althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken - valt op te maken dat het een verplichting is die op [verzoeker] rust en niet op Personeelsdiensten Rijnmond en die Personeelsdiensten Rijnmond in staat moet stellen haar investering in de opleiding van haar medewerkers “terug te verdienen”. Hoewel er in de opleidingsovereenkomst vanuit gegaan wordt dat er een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden gesloten zal worden staat nergens dat dit ook voor Personeelsdiensten Rijnmond een verplichting is. Dit zou ook in strijd zijn met de contractsvrijheid. Nota bene, ook [verzoeker] kon niet gedwongen worden welk contract dan ook te sluiten. Als hij er vanaf zou hebben gezien had dat gekund maar dan had hij wel de opleidingskosten moeten terugbetalen.
4.6
De conclusie is dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst met een looptijd van 6 maanden, ingaande op 1 mei 2019 en eindigende op 2 november 2019. Dit betekent dat de primair verzochte verklaring voor recht dat op 1 mei 2019 een overeenkomst voor de duur van twaalf maanden is aangegaan en het subsidiair verzochte gebod om Personeelsdiensten Rijnmond te gebieden [verzoeker] een arbeidsovereenkomst tot 1 mei 2020 aan te bieden, niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter komt daarom toe aan de meer-subsidiaire verzoeken.
Ontslag op staande voet
4.7
Vervolgens moet worden beoordeeld of de reden die Personeelsdiensten Rijnmond aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert als bedoeld in artikel 7:677 BW.
4.8
Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet een uiterst middel is en dat het slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zullen hebben.
4.9
Personeelsdiensten Rijnmond heeft in haar ontslagbrief van 14 oktober 2019 als dringende redenen voor het ontslag gegeven dat [verzoeker] bij de opdrachtgever RET/RMC zou hebben medegedeeld dat hij op dat moment niet in staat was het depotbedrag van € 405,50 terug te storten - hetgeen volgens Personeelsdiensten Rijnmond is aan te merken als het zich wederrechtelijk toe-eigenen van goederen - en dat hij heeft medegedeeld dat hij ook niet van plan was het geld terug te storten. Daarnaast wordt als reden aangevoerd dat [verzoeker] zijn collega’s en opdrachtgever onheus en onacceptabel heeft bejegend door op onacceptabele manier zijn stem te verheffen en een toon aan te slaan die niet van een goed werknemer mag worden verwacht. Deze redenen vormen volgens Personeelsdiensten Rijnmond ieder voor zich, als ook in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden die het ontslag op staande voet van [verzoeker] rechtvaardigen.
4.1
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Personeelsdiensten Rijnmond gestelde gedragingen van [verzoeker] , ook indien deze zouden komen vast te staan, geen dringende reden op voor ontslag op staande voet. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. De enkele (beweerde) mededeling dat [verzoeker] niet in staat was het depotbedrag terug te storten en dat hij ook niet van plan was dit terug te storten, is als zodanig onvoldoende ernstig om een dringende reden op te leveren voor ontslag op staande voet. Daarvoor is meer nodig. Personeelsdiensten Rijnmond baseert zich enkel op uitlatingen van derden over (beweerde) mededelingen van [verzoeker] , zonder bij hem na te zijn gegaan of hij daadwerkelijk weigerde het depotbedrag terug te storten. Verder hecht de kantonrechter belang aan de omstandigheden waarin de (beweerde) uitlatingen zijn gedaan. Uit de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden en overgelegde stukken kan worden afgeleid dat [verzoeker] werkelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij een jaarcontract had. Ook staat vast dat [verzoeker] ziek was op het moment dat hij door Personeelsdiensten Rijnmond werd opgedragen zijn spullen in te leveren bij RMC. In dat licht valt te begrijpen dat de mededeling van Personeelsdiensten Rijnmond dat zijn contract per 2 november 2019 zou eindigen en daar bovenop de opdracht om, ondanks dat hij ziek was en terwijl het dienstverband nog niet was geëindigd, de aan hem beschikbaar gestelde spullen te komen inleveren, bij [verzoeker] tot boosheid en frustratie heeft geleid. In dat licht kan een wellicht in een opwelling gedane opmerking dat hij niet van plan was het depotbedrag in te leveren, zonder na te gaan of dit daadwerkelijk zijn intentie was, hem niet al te zwaar worden aangerekend. Het verwijt dat [verzoeker] collega’s en personeel van de opdrachtgever onheus heeft bejegend door zijn stem te verheffen en een onacceptabele toon aan te slaan is te weinig concreet en in het licht van wat hiervoor is overwogen, eveneens onvoldoende ernstig om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
4.11
De conclusie van het voorgaande is dat [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen. Dit betekent dat de (meer subsidiair) verzochte verklaring voor recht dat Personeelsdiensten Rijnmond de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd, wordt toegewezen.
Billijke vergoeding
4.12
Ten aanzien van de door werknemer verzochte billijke vergoeding geldt dat uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter een billijke vergoeding kan toekennen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Het in strijd met de daarvoor geldende regels opzeggen van een arbeidsovereenkomst valt een werkgever ernstig aan te rekenen (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 4, p. 16) en leidt tot ernstige verwijtbaarheid aan haar zijde. Nu hiervoor is geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, kan [verzoeker] in beginsel dan ook aanspraak maken op een billijke vergoeding.
4.13
Bij de begroting van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan wel worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) en HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia)).
4.14
De kantonrechter overweegt bij het beoordelen van de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend het volgende. Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval zou zijn geëindigd op 2 november 2019. De financiële gevolgen van het ontslag zijn in dat opzicht dus beperkt. Wel is [verzoeker] in financiële problemen gekomen omdat hij door het ontslag verstoken was van inkomsten en niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Bovendien heeft [verzoeker] zich genoodzaakt gezien een advocaat in de arm te nemen om zich tegen het ontslag op staande voet te verweren. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke gevolgen van het ontslag. Het ontslag op staande voet, twee weken voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst en zonder dat hij hierover van tevoren is gehoord, is bij [verzoeker] hard aangekomen. Het ontslag op staande voet had mogelijk kunnen worden voorkomen als Personeelsdiensten Rijnmond [verzoeker] wel eerst zou hebben gehoord.
De kantonrechter zal alles overwegende de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 2.000,00 bruto.
Loon oktober
4.15
[verzoeker] heeft verzocht om Personeelsdiensten Rijnmond te veroordelen tot betaling van het loon over de periode 1 tot en met 14 oktober 2019. Personeelsdiensten Rijnmond heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het loon over deze periode heeft betaald onder aftrek van het depotbedrag van € 405,50. [verzoeker] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat deze afrekening heeft plaatsgevonden, maar betwist dat Personeelsdiensten Rijnmond bevoegd was het depotbedrag in te houden op zijn salaris. Hierover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.16
De kantonrechter begrijpt dat het depotbedrag voor een deel bestaat uit door Personeelsdiensten Rijnmond aan [verzoeker] beschikbaar gesteld wisselgeld en voor een deel aan niet-verkochte vervoersbewijzen. Op basis van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling over en weer hebben verklaard en gelet op de inhoud van de overgelegde e-mailcorrespondentie, kan worden vastgesteld dat [verzoeker] het wisselgeld heeft willen terugsturen maar dat dit volgens Personeelsdiensten Rijnmond niet meer nodig was omdat het zou worden verrekend met zijn salaris. [verzoeker] heeft dit wisselgeld dus nog onder zich. Dit betekent dat Personeelsdiensten Rijnmond dit wisselgeld terecht heeft ingehouden op het salaris van [verzoeker] .
4.17
Met betrekking tot de niet-verkochte vervoersbewijzen wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [verzoeker] deze heeft teruggestuurd naar Personeelsdiensten Rijnmond. De kantonrechter begrijpt uit de toelichting van Personeelsdiensten Rijnmond dat de vervoersbewijzen geen waarde meer hebben. Op grond van artikel 7:661 BW kan een werkgever alleen schade op een werknemer verhalen indien deze schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Personeelsdiensten Rijnmond heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden doordat de vervoersbewijzen te laat zijn ingeleverd. Bovendien heeft Personeelsdiensten Rijnmond onvoldoende onderbouwd dat deze schade is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker] . Personeelsdiensten Rijnmond heeft de waarde voor de niet-verkochte vervoersbewijzen dus ten onrechte op het salaris van [verzoeker] ingehouden. Personeelsdiensten Rijnmond zal worden veroordeeld tot betaling van het ten onrechte ingehouden bedrag. Over dit bedrag is wettelijke rente en wettelijke verhoging verschuldigd, zodat ook deze toewijsbaar zijn. De kantonrechter ziet wel aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10 procent.
4.18
De verzochte eindafrekening en uitbetaling van vakantietoeslag en openstaande vakantiedagen zullen als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, worden toegewezen.
4.19
Gelet op de uitkomst van deze procedure zal Personeelsdiensten Rijnmond in de proceskosten worden veroordeeld, welke tot op heden aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 81,00 aan verschotten en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter,
verklaart voor recht dat Personeelsdiensten Rijnmond de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd;
veroordeelt Personeelsdiensten Rijnmond om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 2.000,00;
veroordeelt Personeelsdiensten Rijnmond om aan [verzoeker] te betalen het ten onrechte op het salaris van oktober 2019 ingehouden bedrag voor de niet-verkochte vervoersbewijzen, vermeerderd met de verhoging van 10 procent op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW;
veroordeelt Personeelsdiensten Rijnmond tot het opstellen van een eindafrekening en tot uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen en de vakantietoeslag.
veroordeelt Personeelsdiensten Rijnmond in de proceskosten, begroot op € 81,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650