Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 13 september 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met productie;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 maart 2020, alsmede de pleitnota van de zijde van Broekman en de spreekaantekeningen van de zijde van Ellis;
- de faxen van 25 maart 2020 van Broekman en Ellis in reactie op het proces-verbaal.
2..De feiten
warehousingen
deliverydiensten verleende aan Ashland. De volgende bepalingen maken deel uit van de overeenkomst, waarin Broekman wordt aangeduid als Contractor:
re-packen, manuren respectievelijk materialen. Ellis heeft deze factuur niet voldaan.
3..Het geschil
in conventie
business interruption’ schade) als gevolg van het sprinklerincident aan Ellis te voldoen, en dat de hoogte van deze schade nader wordt opgemaakt bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het incident, althans de dag van verzuim, althans 6 november 2019, en de buitengerechtelijke incassokosten te begroten op basis van de staffel buitengerechtelijke incassoskosten (BIK), met veroordeling van Broekman in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na vonnisdatum.
4..De beoordeling
in conventie
any use of general terms and conditions of CLD shall be excluded”, terwijl de algemene voorwaarden in de definitieve overeenkomst niet zijn uitgesloten. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat partijen de toepasselijkheid van algemene voorwaarden niet uit hebben willen sluiten.
malfunctioningin de zin van artikel 3 van de overeenkomst, zodat deze kosten voor rekening van Broekman blijven. Er was namelijk sprake van een technisch mankement aan een magneetklepje in het schuimblussysteem waardoor de schuimblusinstallatie ten onrechte in werking trad. Hiermee heeft Broekman haar resultaatsverplichting uit artikel 15 lid 1 geschonden. De bewaarnemer verplicht zich immers om goederen in dezelfde goede staat weer uit te leveren als deze zijn aangeleverd. Dit is alleen maar anders in het geval van overmacht, maar daarvan is geen sprake omdat het om een technisch mankement gaat, hetgeen een oorzaak is die voor rekening van Broekman komt.
general obligations, waarbij het erom gaat dat Broekman’s loods (‘
warehouse’)in goede conditie is en adequaat is onderhouden. Uit de rapporten en uit de goedkeuringen door Bureau Veritas volgt dat Broekman’s loods in goede conditie was en goed werd onderhouden. Daarnaast spreekt artikel 3 van een ‘
malfunctioning in respect thereto’. Dat ziet op de situatie waarin sprake is van een gebrek dat is opgetreden als gevolg van het schenden van de verplichting van goed onderhoud. Dat ziet derhalve niet op de onderhavige situatie.
“malfunctioning in respect thereto”verwijzen naar de eerder genoemde ‘
warehouse, trucks and equipment’. De ‘malfunctioning’staat los van de verplichting van Broekman om de ‘
warehouse, trucks and equipment’in goede staat te houden en voldoende te onderhouden. Artikel 3 houdt Broekman dus in beginsel aansprakelijk voor een mankement met betrekking tot de door Broekman gebruikte ‘
warehouse, trucks and equipment’. Dat er sprake is geweest van een mankement in de schuimblusinstallatie, staat tussen partijen niet ter discussie. Derhalve volgt uit artikel 3 in samenhang met artikel 15 van de overeenkomst, dat Broekman aansprakelijk is voor de schade die als gevolg van dit mankement tijdens de opslagperiode optreedt, behoudens in gevallen van overmacht. Dat de overeenkomst een zorgverplichting zou inhouden en geen resultaatsverplichting, zoals Broekman betoogt, verhoudt zich niet met de tekst van artikel 15 lid 1 van de overeenkomst, zodat dat verweer strandt.
warehousing servicesindien er sprake is van overmacht. Van overmacht ingevolge artikel 6:75 BW is sprake indien een tekortkoming (hier: het veroorzaken van schade aan de goederen van Ellis als gevolg van het mankement aan de schuimblusinstallatie) niet te wijten is aan de schuld van Broekman, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Artikel 6:77 BW behelst een uitwerking van voornoemde toerekenbaarheid krachtens de wet voor de situatie waarin bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik is gemaakt van een zaak (hier: de schuimblusinstallatie) die daartoe ongeschikt is, ofwel een mankement heeft. Ingevolge artikel 6:77 BW kan de tekortkoming, die door dit gebruik van de ongeschikte schuimblusinstallatie ontstaat, in beginsel aan Broekman worden toegerekend. Dit tenzij het gelet op de inhoud en strekking van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn. Deze factoren kunnen meebrengen dat Broekman voor de door het gebrek ontstane schade niet aansprakelijk is, indien zij aantoont dat het technisch mankement door haar niet kon worden voorzien, niet het gevolg was van een gebrek aan zorg bij de aanschaffing, het onderhoud en de controle die aan het systeem werd besteed en ook overigens niet aan haar schuld te wijten was (vgl. HR 5 januari 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6963; parl. gesch. Boek 6 BW, p. 268 en verder). Het enkele feit dat de schuimblusinstallatie van Broekman een technisch mankement had, maakt derhalve niet zonder meer dat Broekman geen beroep op overmacht toekomt, zoals Ellis stelt.
re-packen, kunnen de kosten van deze werkzaamheden in rekening worden gebracht bij Ellis.
Summary of BLE foam incident costs’de totale directe schade betreft, en onder de post ‘
repacking suppliers’de factuur van Broekman als directe schade wordt opgenomen. Het verweer dat sprake is van gevolgschade faalt derhalve.
re-packing servicesbetwist. Uit de door Ellis als productie 8 overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt, aldus Ellis, dat Broekman een creditfactuur van € 14.232,- zou sturen, omdat het factuurbedrag te hoog was. Dit is niet meer gebeurd.
correct way of charging’. Gelet op deze onderbouwing van de stellingen van Ellis had Broekman niet kunnen volstaan met de blote stelling dat de creditnota louter uit goodwill zou worden gestuurd. Het factuurbedrag zal derhalve worden verminderd met een bedrag van € 14.232,-
rules’, die partijen op 16 november 2018 via email hebben afgesproken over hoe om te gaan met betwiste facturen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de email van de heer [persoon 4] van 16 november 2018 waarin hij schrijft dat “
In case Valvoline raises a claim against an invoice or part there off, Valvoline will inform Broekman in full detail including motivation of the dispute within 5 working days after receipt of the invoice. Broekman will respond within 5 working days to the claim. In case we accept the claim we will send a credit note, if we disagree both companies will sit together and try to agree a solution within the payment term of 45 days. If no solution can be agreed the (full) invoice will be paid by Valvoline within the payment term.” Nu vast staat dat partijen het niet eens zijn geworden over de betaling en hoogte van de factuur van 5 november 2018, diende deze factuur, ook volgens de regels van de heer [persoon 4] , betaald te worden binnen de betalingstermijn van 45 dagen. Nu Ellis dat niet heeft gedaan, was zij per die datum in verzuim met de betaling van de factuur. De gevorderde wettelijke handelsrente hierover zal dan ook vanaf de vervaldatum van de factuur, 21 december 2018, worden toegewezen.
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)
1.707,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.707,00)