In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een vordering van het CAK tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft de betaling van facturen voor de eigen bijdrage in de zorg, die door het CAK is vastgesteld op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (WMO 2015). De gedaagde heeft zorg, hulpmiddelen en/of voorzieningen ontvangen en is op grond van de wet een eigen bijdrage verschuldigd. CAK heeft verschillende facturen aan de gedaagde gepresenteerd, maar de gedaagde heeft deze facturen betwist, met de stelling dat hij deze al had betaald en dat er onjuistheden in de data stonden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat CAK haar vordering voldoende heeft onderbouwd met bewijsstukken, waaronder de facturen. De gedaagde heeft de ontvangst van de facturen niet betwist en heeft geen concreet bewijs geleverd ter ondersteuning van zijn verweer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde gehouden is de hoofdsom van € 245,60 aan CAK te voldoen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. De vordering van CAK is toegewezen, en de gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.