In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de beslagvrije voet van een in Portugal wonende persoon. De verzoeker, die feitelijk in een tehuis voor ouderen verblijft, heeft verzocht om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vast te stellen op € 1.206,60 per maand. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker ontving een pensioen van € 1.580,00 bruto per jaar, een Franse uitkering van € 80,84 bruto per maand en een Portugese uitkering van € 269,08 bruto per maand. Na aftrek van de kosten voor inwoning en verzorging in het tehuis, bleef er een netto inkomen over van € 134,60 per maand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft, omdat hij in zijn berekeningen ten onrechte 80% van al zijn inkomsten heeft meegenomen in plaats van alleen de Portugese uitkering. De kantonrechter oordeelt dat de verzoeker, ondanks de beperkte middelen, in zijn basisbehoeften kan voorzien door de volledige kost, inwoning en verzorging in het tehuis. Het verzoek om een beslagvrije voet werd daarom afgewezen, en de verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten van € 100,00 aan de zijde van de verweerster.