ECLI:NL:RBROT:2020:3137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8236842 VZ VERZ 19-21852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling beslagvrije voet voor in Portugal wonende persoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de beslagvrije voet van een in Portugal wonende persoon. De verzoeker, die feitelijk in een tehuis voor ouderen verblijft, heeft verzocht om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vast te stellen op € 1.206,60 per maand. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker ontving een pensioen van € 1.580,00 bruto per jaar, een Franse uitkering van € 80,84 bruto per maand en een Portugese uitkering van € 269,08 bruto per maand. Na aftrek van de kosten voor inwoning en verzorging in het tehuis, bleef er een netto inkomen over van € 134,60 per maand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft, omdat hij in zijn berekeningen ten onrechte 80% van al zijn inkomsten heeft meegenomen in plaats van alleen de Portugese uitkering. De kantonrechter oordeelt dat de verzoeker, ondanks de beperkte middelen, in zijn basisbehoeften kan voorzien door de volledige kost, inwoning en verzorging in het tehuis. Het verzoek om een beslagvrije voet werd daarom afgewezen, en de verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten van € 100,00 aan de zijde van de verweerster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8236842 VZ VERZ 19-21852
uitspraak: 31 maart 2020
beschikking ex artikel 475 e Rv. van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] (België), maar feitelijk verblijvende in Portugal,
verzoeker,
gemachtigde: mr, H.J. Menger te Zaltbommel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GGN Mastering Credit B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: J. Vermeulen.

1. De processtukken en het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ter griffie van de rechtbank ontvangen op 23 december 2019;
- het verweerschrift;
- de brief, met bijlage, van verzoekster, ter griffie van de rechtbank ontvangen op
14 februari 2019;
- het verweerschrift, met bijlagen, ter griffie van de rechtbank ontvangen op
9 maart 2020.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden 12 maart 2020. Verschenen is verzoeker bij zijn gemachtigde en de heer J. Vermeulen namens verweerster. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is aantekening gehouden.
1.3
De beschikking is nader bepaald op heden.

2. De feiten

In deze procedure wordt, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) betwist, uitgegaan van de volgende feiten.
2.2
Verweerster heeft op 27 juni 2017 op verzoek van [naam bedrijf] onder de stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek te ’s-Gravenhage executoriaal derdenbeslag gelegd op het pensioen van verzoeker. Daarbij is beslagvrije voet op nihil gesteld.

3.Het verzoek

3.1
Verzoeker heeft verzocht de beslagvrije voet op grond van artikel 475e Rv. met terugwerkende kracht per1 juli 2017 vast te stellen op € 1.206,60 per maand, althans op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van verweerster om het ten onrechte ingehouden bedrag terug te betalen aan verzoeker, met veroordeling van verweerster in de kosten van de procedure.
3.2
Verzoeker heeft aan het verzoek, naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker is voor zijn levensonderhoud aangewezen op een pensioen van € 1.580,00 bruto per jaar (derhalve € 131,67 per maand) van het Pensioenfonds Metaal en Techniek, een Franse uitkering van € 80,84 bruto per maand en een Portugese uitkering van € 269,08 bruto per maand. Zijn inkomen bedraagt aldus € 481,58 bruto per maand. Verzoeker betaalt hiervan op grond van vorenbedoeld contract met het verzorgingstehuis 80%, d.i. € 385,26 per maand aan het verzorgingstehuis. Als gevolg van het door verweerster gelegde beslag wordt het gehele bedrag van € 131,67 per maand van zijn pensioenuitkering ingehouden, nu verweerder geen beslagvrij voet hanteert. Hierdoor beschikt verzoeker thans over onvoldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Verzoeker verzoekt de kantonrechter daarom de beslagvrije voet ex artikel 575e Rv. met ingang van 1 juli 2017, dus met terugwerkende kracht, vast te stellen op €1.206,60 per maand.
3.3
Verweerster heeft het verzoek betwist en heeft daartoe, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft bij de berekening van zijn inkomensverlies als gevolg van het beslag ten onrechte 80% genomen van alle door hem genoemde inkomstenbronnen, in plaats van 80% van alleen van zijn Portugese uitkering, zoals in het contract is vermeld. In werkelijkheid houdt hij dus meer over dan door hem gesteld.
Voorts geldt, gelet op het feit dat uit het contract met het verzorgingstehuis blijkt dat hij tegenover de vergoeding van 80% van zijn Portugese uitkering de volledige kost, inwoning en verzorging verkrijgt, het een gegeven is dat hij in Portugal in zijn noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien. Verzoeker heeft naast het restant van zijn Portugese uitkering nog andere inkomsten, zoals de Franse uitkering.
3.4
De overige stellingen van partijen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd en zullen, voor zover van belang, hierna worden besproken.

4.De beoordeling

4.1
Namens verzoeker is, voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling, aangevoerd dat
door artikel 475e Rv toe te passen, ten onrechte geen beslagvrije voet is vastgesteld. Dit wetsartikel zou wegens verkapte discriminatie in strijd zijn met het EU-recht. Artikel 475e Rv zou daarom jegens alle schuldenaren woonachtig in een EU-lidstaat buiten toepassing moeten worden gelaten. Gelet hierop had volgens verzoeker een beslagvrije voet moeten worden vastgesteld. De kantonrechter begrijpt het betoog van verzoeker aldus dat het volgens hem niet in overeenstemming is met artikel 18 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), op grond waarvan elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is, om in geval van vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft geen beslagvrije voet te laten gelden, tenzij hij aantoont dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft (artikel 475e Rv).
4.2
Verzoeker gaat hierbij naar het oordeel van de kantonrechter voorbij aan het feit dat artikel 475e Rv hem tevens de mogelijkheid biedt om aan te tonen dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft, zodat op zijn verzoek alsnog een beslagvrije voet kan worden vastgesteld. Hierdoor komt hij dus, als een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft, in aanmerking voor (de vaststelling van) een beslagvrije voet, waarmee deze regeling in beginsel niet ongunstiger is dan die voor de zuiver interne situatie in Nederland geldt (te weten artikel 475c Rv). De enkele omstandigheid dat verzoeker, anders dan een in Nederland woonachtige schuldenaar, eerst dient aan te tonen dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft, maakt dit niet anders (vgl. Gerechtshof Amsterdam, 16 februari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3872).
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit objectief gerechtvaardigd en evenredig aan de legitieme nagestreefde doelstelling. De strekking van artikel 475e Rv is immers dat een schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft, wordt geacht in het buitenland over bronnen van inkomsten te beschikken - anders dan de vorderingen tot periodieke betaling die hij in Nederland heeft - die voldoende bestaansmiddelen opleveren.
Voorts geldt dat artikel 475e Rv de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt: het staat verzoeker immers vrij (zoals hij bij onderhavig verzoekschrift heeft gedaan) hiertoe een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen en een en ander aan te tonen.
De kantonrechter ziet dan ook geen reden om artikel 575e Rv. buiten toepassing te laten.
4.3
Gelet op de strekking van artikel 475e Rv. is in deze zaak dus de vraag aan de orde of verzoeker heeft aangetoond dat hij - naast de uitkering waarop het beslag rust - niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan te voorzien. De kantonrechter stelt voorop dat verzoeker, teneinde aan deze eis te kunnen voldoen, in beginsel volledig inzicht zal dienen te geven in zijn financiële situatie.
4.4
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft verzoeker aan dit laatste, voor zover is na te gaan, wel voldaan, maar leidt dit niet tot het oordeel dat verzoeker niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan te voorzien. Vastgesteld moet worden dat zijn berekening in het verzoekschrift, die is gebaseerd op de stelling dat hij 80% van zijn inkomsten moet afstaan aan het verzorgingstehuis, onjuist is, want het gaat uitsluitend om 80% van de Portugese uitkering die verzoeker ontvangt. Deze bedraagt € 269,08 bruto per maand, zodat daarvan na aftrek van bedoelde 80% (of € 215,26) nog € 53,82 resteert. Daarnaast behoudt verzoeker het volledige bedrag van € 80,84 per maand dat hij uit hoofde van een Franse uitkering ontvangt. Bij elkaar houdt verzoeker dus, na de aftrek van zijn bijdrage aan het verzorgingstehuis, nog (€ 53,82 + € 80,84 =) € 134,60 per maand vrij te besteden over. Dat is op het eerste oog niet veel, maar hierbij moet wel bedacht worden, dat het bedrag dat verzoeker aan het verzorgingstehuis betaalt ziet op de volledige kost, inwoning en verzorging aldaar, zodat hij daarmee in zijn voornaamste eerste levensbehoeften kan voorzien en voor het overige slechts in zeer beperkte mate uitgaven heeft.
4.5
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij - naast de uitkering waarop het beslag rust - over onvoldoende middelen van bestaan beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. De kantonrechter acht daarom geen grond aanwezig om een beslagvrije voet vast te stellen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
4.6
Verzoeker zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt verzoeker in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van verweerster vastgesteld op € 100,00 aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
443