GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonende te Santo Estevao, Tavira, Portugal,
APPELLANT,
vertegenwoordigd door:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, advocaat te Amsterdam,
1. het rechtspersoonlijkheid bezittende bestuursorgaan
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE sub 1,
vertegenwoordigd door:
mr. B.J.H. Crans, advocaat te Amsterdam,
2. mr. Pieter Cornelis VAN AS als opvolger van mr. Johannes JONK,
in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recon Aannemingsbedrijf B.V., gevestigd te Nieuwegein,
GEÏNTIMEERDE sub 2,
vertegenwoordigd door:
mr. G.J. Hofmans, advocaat te Hilversum.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna (ook) [appellant], UWV en de curator genoemd.
Bij dagvaarding van 19 januari 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen ([appellant] als eiser en UWV en de curator als gedaagden) onder zaaknummer/rolnummer 412078/KG ZA 08-2116 NB/RV heeft gewezen en dat is uitgesproken op 23 december 2008 (hierna: het bestreden vonnis).
[Appellant] heeft bij memorie grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft de curator geantwoord, de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten – naar het hof begrijpt – van het hoger beroep.
Vervolgens heeft UWV geantwoord, de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. [Appellant] heeft een grief gericht tegen de vaststelling in 2.4 van het bestreden vonnis, waarop hierna wordt ingegaan. Voor het overige bestaat tussen partijen geen geschil over deze feiten, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
3.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
3.1.1 [Appellant] is woonachtig in Portugal en ontvangt sinds 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ-uitkering) van het UWV.
3.1.2 [Appellant] was bestuurder en enig aandeelhouder van een holding, welke holding weer bestuurder was van Recon Aannemingsbedrijf B.V. gevestigd te Nieuwegein (hierna: Recon).
3.1.3 Recon is bij vonnis van 23 maart 2005 van de rechtbank te Utrecht in staat van faillissement verklaard. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 3 januari 2007 van de rechtbank te Utrecht (hierna: het vonnis) is [appellant], voor zover hier van belang, veroordeeld tot betaling van € 125.000,- ter zake van boedeltekort aan de curator in het faillissement van Recon. Genoemd vonnis is op dit punt in hoger beroep bekrachtigd. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld.
3.1.4 Bij exploot van 27 maart 2008 heeft de curator genoemd vonnis ten uitvoer doen leggen. Op 13 augustus 2008 heeft de curator onder UWV executoriaal derdebeslag doen leggen op de WAZ-uitkering van [appellant] (hierna: het beslag). De beslagvrije voet is door de gerechtsdeurwaarder op € 0,- vastgesteld.
3.2 [Appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd de curator te bevelen het beslag op te heffen en UWV te bevelen dit te gehengen en te gedogen, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten.
3.3 Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, overwogen dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering jegens UWV en voorts dat het door de curator gelegde beslag niet onrechtmatig is.
3.4 Het hof ziet aanleiding eerst de grieven te behandelen welke zich richten tegen het oordeel dat het beslag niet onrechtmatig is. Volgens [appellant] is, door artikel 475e Rv toe te passen, ten onrechte geen beslagvrije voet vastgesteld. Dit artikel is namelijk in strijd met het EU-recht en meer in het bijzonder met artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich in de Gemeenschap verplaatsen (hierna: verordening 1408/71). Artikel 475e Rv dient daarom jegens Nederlanders woonachtig in een EU-lidstaat buiten toepassing te worden gelaten. Deze Nederlanders hebben recht op beoordeling van hun situatie langs de weg van de artikelen 475b en 475c Rv. Gelet hierop had een beslagvrije voet moeten worden vastgesteld en was er geen ruimte voor een geldig beslag zodat de gevraagde voorziening niet had mogen worden geweigerd, aldus nog steeds [appellant].
3.5 Het hof stelt voorop dat het vonnis, zoals bekrachtigd door het hof, waarbij [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 125.000,-, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De curator is dan ook in beginsel gerechtigd om ter uitvoering van het vonnis genoemd beslag te leggen.
3.6 Op de voet van artikel 475b, eerste lid, Rv is een beslag onder een derde op een vordering tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden evenwel slechts geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. Aan betalingen wordt een beslagvrije voet verbonden ofwel door de opsomming van artikel 475c Rv (periodieke betalingen waaronder een WAZ-uitkering) ofwel door toekenning daarvan door de kantonrechter onder meer op grond van artikel 475e Rv. Laatstgenoemd artikel luidt:
“Geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Indien hij evenwel aantoont dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft, kan de kantonrechter op zijn verzoek een beslagvrije voet vaststellen voor zijn vorderingen op schuldenaren die woonplaats hebben in Nederland.”
3.7 Aangezien [appellant] in Portugal woont, geldt ingevolge artikel 475e Rv in beginsel geen beslagvrije voet voor zijn vorderingen op het UWV. Niettemin verschaft artikel 475e Rv [appellant] de mogelijkheid op diens eigen verzoek een beslagvrije voet te laten vaststellen. Daartoe dient hij zich tot de kantonrechter te wenden en aan te tonen dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. [Appellant] heeft overigens inmiddels een daartoe strekkend verzoek gedaan, waarop - voor zover het hof bekend - nog geen beslissing is genomen. Het beslag, zonder dat daarbij een beslagvrije voet is bepaald, dient dan ook vooralsnog te worden aangemerkt als gelegd in overeenstemming met art. 475e Rv en in zoverre geldig.
3.8 [Appellant] had evenwel in het onderhavige kort geding een voorlopige voorziening kunnen krijgen indien hij aannemelijk had gemaakt dat hij ten gevolge van het beslag op zijn WAZ-uitkering in een noodtoestand komt te verkeren. Ook in dit hoger beroep heeft [appellant] echter niet aannemelijk gemaakt dat hij buiten zijn WAZ-uitkering over onvoldoende middelen van bestaan beschikt.
3.9 De stelling dat artikel 475e Rv in strijd is met het Europese recht, en meer in het bijzonder met artikel 10 van verordening 1408/71, faalt. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.9.1 Artikel 10 van verordening 1408/71 luidt voor zover relevant als volgt:
“Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats (…)
1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is. …”
3.9.2 Voorop staat dat verordening 1408/71 slechts een eenvoudige coördinatie verzekert van de nationale wettelijke regelingen inzake sociale zekerheid, waaronder de WAZ, en niet de harmonisatie ervan beoogt. Het nationale recht is van toepassing als het gaat om de (verdere) wijze waarop deze rechten te gelden dienen te worden gemaakt (vgl. HvJEG 19 juni 2003 (Pasquini), C-34/02, LJN: AL1617).
3.9.3 Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) heeft in voornoemd arrest vervolgens overwogen:
“56. Ofschoon nationaal recht van toepassing is (…), moet er evenwel op worden gewezen dat, in een situatie waarin een werknemer gebruik heeft gemaakt van het door het Verdrag voorziene recht van vrij verkeer, het gemeenschapsrecht vereist dat de procedureregels voor de regeling van deze situatie de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid eerbiedigen (…).
57. Het gelijkwaardigheidsbeginsel schrijft voor dat de procedureregels voor de regeling van situaties die zijn ontstaan door de uitoefening van een communautaire vrijheid, niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor zuiver interne situaties gelden (…). Anders zou inbreuk worden gemaakt op het beginsel van gelijke behandeling van werknemers die gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij verkeer en die wier volledige loopbaan zich binnen één lidstaat heeft afgespeeld.
58. Het doeltreffendheidsbeginsel schrijft voor dat de procedureregels de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken (…).
73. (…) Deze beginselen zijn van toepassing op alle procedureregels voor de behandeling van situaties die zijn ontstaan door de uitoefening van een communautaire vrijheid, ongeacht of die regels van administratieve of gerechtelijke aard zijn, zoals de nationale bepalingen die van toepassing zijn op verjaring en op terugvordering van het onverschuldigd betaalde, dan wel de bepalingen die de bevoegde instellingen voorschrijven, rekening te houden met de goede trouw van de belanghebbenden of regelmatig hun pensioensituatie te controleren.”
3.9.4 Ook als artikel 475e Rv dient te worden aangemerkt als een procedureregel voor de regeling van een situatie waarin een werknemer gebruik heeft gemaakt van het door het Verdrag voorziene recht van vrij verkeer (zoals hier aan de orde) en het gemeenschapsrecht daarom vereist dat dit artikel de hiervoor omschreven beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid dient te eerbiedigen, dan nog geldt dat aan deze beginselen is voldaan. Op de voet van artikel 475e Rv komt immers ook de schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft in aanmerking voor (de vaststelling van) een beslagvrije voet, waarmee deze regeling in beginsel niet ongunstiger is dan die welke voor de zuiver interne situatie geldt (te weten artikel 475c Rv). De enkele omstandigheid dat deze schuldenaar, anders dan de in Nederland woonachtige schuldenaar, eerst dient aan te tonen dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft, maakt dit niet anders. Evenmin maakt artikel 475e Rv de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk: het staat de schuldenaar immers vrij (zoals hij inmiddels ook heeft gedaan) hiertoe een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen en een en ander aan te tonen.
3.10 De conclusie is dat de in 3.4 omschreven grieven falen. De voorzieningenrechter heeft terecht de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen. De grieven die betrekking hebben op het afwijzen van de vordering UWV te bevelen de gevorderde opheffing van het beslag te gehengen en gedogen, behoeven daarom geen bespreking. De grief gericht tegen de vaststelling in 2.4 van het bestreden vonnis, betrekking hebbende op een inhoudelijke overweging in het vonnis, mist relevantie in het onderhavige geschil dat immers de executie van dit vonnis betreft, en behoeft evenmin bespreking.
De grieven falen danwel behoeven geen bespreking. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [Appellant] dient als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de het hoger beroep te worden veroordeeld.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van UWV tot op heden begroot op € 313,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat en aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 313,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Wortel, C.C.W. Lange en C.H.M. Van Altena en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2010.