In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding door de gemeente Rotterdam. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak aan [adres 1] te Rotterdam, had een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Kralingen-West'. De gemeente had dit verzoek afgewezen, omdat er volgens de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) geen sprake was van een planologische verslechtering. Eiser stelde dat de wijziging van het bestemmingsplan negatieve gevolgen had voor de waarde van zijn onroerende zaak en dat hij recht had op een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de SAOZ terecht had vastgesteld dat er geen relevante nadelige planologische effecten waren ontstaan door de wijziging van het bestemmingsplan. De rechtbank wees erop dat de SAOZ in haar advies had aangetoond dat de mogelijkheden voor gebruik van de gronden onder het nieuwe regime niet wezenlijk verslechterd waren ten opzichte van het oude regime. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen dat er wel degelijk sprake was van een planologische verslechtering.
De rechtbank concludeerde dat de gemeente op goede gronden had besloten om geen planschadevergoeding toe te kennen. De rechtbank benadrukte dat de deskundigheid van de SAOZ niet in twijfel was getrokken en dat de adviseur onafhankelijk was. De rechtbank volgde de redenering van de gemeente en de SAOZ en verklaarde het beroep van eiser ongegrond, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.