ECLI:NL:RBROT:2020:2900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
10/651010-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van illegale invoer van vuurwapens vanuit Servië met een gevangenisstraf van vier jaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de illegale invoer van vuurwapens vanuit Servië. De verdachte, geboren in Joegoslavië en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Kuster. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij onder andere tapgesprekken en observaties zijn gebruikt. De officieren van justitie, mrs. H.A. van Wijk en M. Luijpen, eisten een gevangenisstraf van vijf jaren, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vier jaren op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan het doen binnenkomen en overdragen van een groot aantal vuurwapens, wat een ernstige schending van de Wet wapens en munitie is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 4 en 25 maart 2019 leveringen van vuurwapens hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte een actieve rol speelde in de invoer en overdracht van deze wapens. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn de in beslag genomen goederen, waaronder een Volkswagen Touareg, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/651010-19
Datum uitspraak: 1 april 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Joegoslavië) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 9 en 10 maart 2020 en 1 april 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. H.A. van Wijk en M. Luijpen (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De verdachte had geen wetenschap van en oogmerk op het invoeren, voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens. Volgens de verdediging kan de eerste verklaring die de verdachte op 27 maart 2019 bij de politie heeft afgelegd, niet worden gebruikt voor het bewijs. De verdachte heeft niet ondubbelzinnig afstand gedaan van het recht op verhoorsbijstand. Dit levert een schending op van het voorschrift genoemd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verklaringen van de medeverdachten over de rol van de verdachte bij de levering van 25 maart 2019 zijn tegenstrijdig en worden niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Ten aanzien van beide feiten merkt de verdediging nog op dat de tenlastelegging alleen ziet op de levering van 25 maart 2019, nu in de tenlastelegging gesproken wordt over ‘33, althans een groot aantal pistolen’. Immers, op deze dag zou een levering van 33 pistolen hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt dus niet toe aan de beoordeling of de verdachte ook betrokken is geweest bij eerdere leveringen. Als de rechtbank al kan toekomen aan de beoordeling of ook op 4 maart 2019 een levering van vuurwapens heeft plaatsgevonden, dan bevindt zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte daarbij betrokken is geweest.
4.2.
Bewijswaardering
Algemeen
Inleiding
Op 13 maart 2019 is door de AIVD een ambtsbericht uitgebracht met daarin de mededeling dat [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) zich bezig houdt met de handel in vuurwapens. Op 4 maart 2019 zou de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (later geïdentificeerd als [naam medeverdachte 2] , hierna: [naam medeverdachte 2] ) hoogstwaarschijnlijk twintig vuurwapens van de verdachte hebben afgenomen. In het ambtsbericht is vermeld dat als tussenpersonen bij deze handel in vuurwapens [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) en [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ) betrokken zijn.
Nadat ook bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Rotterdam informatie was binnengekomen dat [naam medeverdachte 4] zou handelen in vuurwapens, is op 14 maart 2019 een strafrechtelijk onderzoek opgestart door het openbaar ministerie. Vanaf dat moment is de telecommunicatie van voornoemde personen afgeluisterd door de politie en de eerder door de AIVD en politie afgetapte telefoongesprekken zijn uitgewerkt in processen-verbaal. Ook zijn bevelen tot observatie afgegeven. Uit deze observaties en uit tapgesprekken was gebleken dat rond 25 maart 2019 mogelijk een overdracht van wapens zou plaatsvinden. Ook op 25 maart 2019 stonden [naam medeverdachte 3] en zijn moeder [naam medeverdachte 4] in hun woning aan de [adres 1] onder observatie. Op deze datum werden in de auto waarin [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] reden 33 vuurwapens van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm gevonden.
De tenlastelegging – alleen 25 maart 2019 of ook eerder?
Aan de verdachte wordt – kort gezegd – onder feit 1 ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 maart tot en met 3 april 2019 tezamen en in vereniging meermalen schuldig heeft gemaakt aan het doen binnenkomen van een of meer wapens, te weten 33, althans een groot aantal pistolen. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat er in die periode twee leveringen van wapens hebben plaatsgevonden, namelijk op 4 maart en op 25 maart 2019.
De verdediging heeft aangevoerd dat de woorden ‘te weten 33, althans een groot aantal pistolen’ erop duiden dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de levering van 25 maart 2019, nu op deze dag 33 pistolen zijn aangetroffen. Volgens de verdediging kan de rechtbank slechts toekomen aan de beoordeling of de verdachte bij die levering betrokken is geweest. De rechtbank kan niet toekomen aan de beoordeling of ook op 4 maart 2019 een levering van pistolen heeft plaatsgevonden en of de verdachte daarbij betrokken is geweest.
Dit verweer wordt verworpen. Het woord ‘althans’ in de tenlastelegging duidt op een alternatieve wijze van tenlasteleggen. Dit betekent dat de rechtbank niet eerst hoeft te beoordelen of ‘te weten 33’ bewezen kan worden verklaard voordat toe kan worden gekomen aan de beoordeling van ‘althans een groot aantal’. ‘Althans’ wil immers slechts zeggen dat de steller van de tenlastelegging de keuze aan de rechtbank overlaat. Op basis van de tenlastelegging moet de rechtbank dus niet alleen beoordelen of de verdachte betrokken is geweest bij de levering van 33 vuurwapens op 25 maart 2019, maar ook of hij op 4 maart 2019 betrokken is geweest bij een levering van wapens zodat verdeeld over twee leveringen in totaal een groot aantal wapens is geleverd, zoals – alternatief -ten laste is gelegd.
De levering van vuurwapens op 25 maart 2019
Op grond van voornoemde observaties en tapgesprekken kan het volgende worden vastgesteld.
Tapgesprekken voorafgaand aan 25 maart 2019
Op 5 maart 2019 hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] telefonisch contact. In dat telefoongesprek geeft [naam medeverdachte 1] aan dat hij er nog vijf over heeft, waarop [naam medeverdachte 2] aangeeft dat hij er tien moest bewaren. [naam medeverdachte 1] geeft vervolgens aan dat [naam medeverdachte 2] hem 20 dagen moet geven, dan zijn er weer.
Op 21 maart 2019 hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] contact per sms. In één van de over en weer verstuurde berichten geeft [naam medeverdachte 3] aan dat ‘hij’ een dezer dagen komt, en dat [naam medeverdachte 1] geen stress moet hebben. Enkele uren later geeft [naam medeverdachte 1] in een telefoongesprek met [naam medeverdachte 3] aan dat [naam medeverdachte 3] ‘die torrie moet laten komen, die 15 stuks’. [naam medeverdachte 3] antwoordt daarop dat ‘het’ hier in het weekend is. [naam medeverdachte 1] vraagt wanneer in het weekend, waarop [naam medeverdachte 3] antwoordt dat hij het niet weet, zaterdag of zondag.
Op 23 maart 2019 vraagt [naam medeverdachte 1] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 3] of ‘die gasten’ van het weekend komen. [naam medeverdachte 1] geeft daarbij aan dat hij mensen heeft wachten. [naam medeverdachte 3] zegt dat ‘hij’ vanavond vertrekt en dat ‘hij’ er dan morgen in de avond of overmorgen in de ochtend is.
Tapgesprekken en observaties 25 en 26 maart 2019
Op 25 maart 2019 om 11.41 uur vraagt [naam medeverdachte 1] in een sms-bericht aan [naam medeverdachte 3] of ‘vanavond dat feestje is’. [naam medeverdachte 3] reageert daar bevestigend op. Om 15.33 uur vraagt [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 3] of ‘hij’ er nog niet is en geeft daarbij aan dat ‘die man’ twee dagen geleden is vertrokken. [naam medeverdachte 1] zegt dat hij lastig wordt gevallen door kopers. [naam medeverdachte 3] zegt ‘vandaag, in de loop van de dag’.
Vervolgens is uit observaties gebleken dat de verdachte en [naam medeverdachte 5] met [naam medeverdachte 4] om 17.29 uur haar woning aan de [adres 1] binnengaan. Om 19.40 uur verlaten [naam medeverdachte 3] , de verdachte en [naam medeverdachte 5] de woning en vervolgens wordt de Volkswagen Touareg met het Servische kenteken [kentekennummer 1] (hierna: de Touareg) met de achterzijde tegen de garagedeur van de garagebox aan de [adres 2] gereden. Een paar minuten daarna belt [naam medeverdachte 3] met [naam medeverdachte 6] dat hij zit te wachten tot hij naar hen toe kan komen en dat hij ‘die dingen’ heeft en ze eruit moet halen, maar dat hij ‘ze’ er niet uit kan halen. Kort daarvoor had [naam medeverdachte 3] [naam medeverdachte 6] ook al gebeld met de vraag of hij zijn broer (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 7] ) kon spreken met de vraag of hij een half uurtje bij hem kon komen. Om 19.54 uur gaan [naam medeverdachte 3] , de verdachte en [naam medeverdachte 5] de woning weer binnen en even later, om 20.13 uur vertrekken [naam medeverdachte 3] , de verdachte, [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] uit de woning en zien verbalisanten vervolgens een Seat Ibiza met kenteken [kentekennummer 2] (hierna: de Seat) en de Touareg wegrijden.
Zij zijn vervolgens met zijn vieren ( [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] in de Seat, de verdachte en [naam medeverdachte 5] in de Touareg) naar de garage van [naam medeverdachte 7] aan de Mangaanstraat gereden, nadat [naam medeverdachte 3] meerdere malen aan [naam medeverdachte 7] had gevraagd of zij gebruik konden maken van zijn garage. Nadat [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] twee lege tassen uit de kofferbak van de Seat pakten, zijn zij de garage binnen gegaan. De Touareg werd door de verdachte de garage binnen gereden en vervolgens werden de rolluiken dicht gedaan. Na enkele minuten zijn de rolluiken weer geopend. [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] verlaten de garage met ieder een gevulde tas in hun hand, plaatsen die in de kofferbak van de Seat en rijden weg. Kort daarna worden alle verdachten aangehouden en worden in de kofferbak van de Seat twee tassen aangetroffen met daarin 33 vuurwapens en 200 kogelpatronen.
Om 22.30 uur zien verbalisanten een auto de Rutgersstraat uitrijden. De auto wordt op dat moment bestuurd door [naam medeverdachte 1] . Om 22.32 en om 22.37 uur wordt door [naam medeverdachte 1] telefonisch contact gezocht met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] . Door hen beiden wordt niet opgenomen.
Op 26 maart 2019 om 23.55 uur wordt [naam medeverdachte 1] door een onbekend gebleven persoon gebeld. In dit gesprek zegt [naam medeverdachte 1] dat hij problemen heeft gekregen met ‘dat werk’, waarop de onbekend gebleven persoon vraagt ‘Ibaash?’ (de rechtbank begrijpt: politie). [naam medeverdachte 1] antwoordt daarop dat iedereen / alles is opgeruimd / opgepakt.
Conclusie op grond van voorgaande bevindingen en verklaringen medeverdachten
[naam medeverdachte 1] heeft op 5 maart 2019 contact gehad met [naam medeverdachte 2] over goederen die kennelijk over 20 dagen, dus op 25 maart 2019, weer zouden binnenkomen. Ook heeft [naam medeverdachte 1] in die periode meerdere malen contact gehad met [naam medeverdachte 3] . Uit die gesprekken blijkt dat er goederen zouden worden geleverd bij [naam medeverdachte 3] en dat [naam medeverdachte 3] de levering van deze goederen verwachtte op 25 maart 2019. Op basis van de observaties zoals hiervoor weergegeven wordt vastgesteld dat op 25 maart 2019 een overdracht van 33 vuurwapens inclusief munitie heeft plaatsgevonden in de garage van [naam medeverdachte 7] .
[naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] hebben hierover verklaard dat zij in de garage tassen van de verdachte hebben aangepakt en deze in de kofferbak van de Seat hebben gelegd. De verdediging heeft aangevoerd dat deze verklaringen van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat de verdediging hen als getuigen niet nader heeft kunnen ondervragen omdat zij zich bij de rechter-commissaris hebben beroepen op hun verschoningsrecht, terwijl hun verklaringen ‘sole or decisive’ zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat het bewijs tegen de verdachte de verklaringen van [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] niet alleen of in overwegende mate is gebaseerd op de verklaringen van [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] , zodat deze niet ‘sole or decisive’ zijn. De verklaringen van [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] ondersteunen immers niet alleen elkaar, maar deze worden ook ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Het verweer wordt verworpen. Gelet op het vorenstaande kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die vanuit de Touareg de wapens heeft overhandigd aan [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] .
[naam medeverdachte 3] heeft verder verklaard dat hij wist dat er pistolen in zaten, hij dacht dat het er 3 of 4 zouden zijn. Deze pistolen kwamen volgens hem uit Servië. Volgens [naam medeverdachte 3] moest hij deze een half uur later afgeven aan iemand van wie hij de naam niet wil noemen. Voorts is gebleken dat [naam medeverdachte 1] anderhalf uur na de aanhouding van de medeverdachten tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] en toen ook is gezien bij hen in de straat. Daarnaast spreekt [naam medeverdachte 1] de dag erna over problemen met ‘dat werk’ en dat iedereen is opgepakt. Gelet op het vorenstaande en op de gesprekken met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , stelt de rechtbank vast dat deze gesprekken gingen over de levering van deze wapens en dat het de bedoeling was dat deze wapens door [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] zouden worden afgegeven aan [naam medeverdachte 1] . Vervolgens zou [naam medeverdachte 1] deze verkopen aan [naam medeverdachte 2] .
De levering van vuurwapens op 4 maart 2019
Op grond van voornoemde tapgesprekken kan het volgende worden vastgesteld.
Tapgesprekken voorafgaand aan 4 maart 2019
Op 14 februari 2019 geeft [naam medeverdachte 1] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 2] aan dat hij over twee weken een levering heeft voor [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 1] geeft daarbij aan dat hij dan alles aan [naam medeverdachte 2] geeft.
Op 1 maart 2019 zegt [naam medeverdachte 1] in een telefoongesprek tegen [naam medeverdachte 3] dat hij [naam medeverdachte 3] net wilde sms’en over wat de moeder van [naam medeverdachte 3] aan hem had gevraagd. [naam medeverdachte 1] zegt vervolgens dat ‘die mensen’ tegen hem hebben gezegd dat er maandag of dinsdag pas is. [naam medeverdachte 3] zegt dat hij het zo tegen haar (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 4] ) gaat zeggen.
Op 2 maart 2019 vraagt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 1] of hij hem morgen gaat zien. [naam medeverdachte 1] denkt van wel en geeft aan dat ze nog moeten praten over de prijs. [naam medeverdachte 1] geeft aan dat een ‘mattie’ van hem voor ‘alles een doezoe (de rechtbank begrijpt: duizend) wil’. [naam medeverdachte 2] reageert daarop dat [naam medeverdachte 1] ‘9 barkie’ (de rechtbank begrijpt: 900) had gezegd en hij vraagt [naam medeverdachte 1] om die 9 aan te houden. [naam medeverdachte 1] zegt dat zijn broertje ‘1’ (de rechtbank begrijpt: duizend) wil en dat hij nog met hem aan het praten is. [naam medeverdachte 1] zegt dat ‘die mensen’ morgen hier zijn en dat hij het laat weten aan [naam medeverdachte 2] .
Tapgesprekken 4 en 5 maart 2019
Om 13.25 uur vraagt [naam medeverdachte 1] in een telefoongesprek wat [naam medeverdachte 3] met ‘die mensen’ heeft geregeld, waarop [naam medeverdachte 3] antwoordt dat ‘hij’ er nog niet is maar dat ‘hij’ vandaag in de avond aan moet komen. [naam medeverdachte 1] vraagt aan [naam medeverdachte 3] hoeveel ‘hij’ heeft gestuurd, waarop [naam medeverdachte 3] antwoordt dat hij dit niet weet en nu niet met zijn moeder is. Enkele minuten later zegt [naam medeverdachte 3] tegen [naam medeverdachte 1] dat zijn moeder (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 4] ) 25 zegt.
Om 15.41 uur zegt [naam medeverdachte 1] in een telefoongesprek tegen [naam medeverdachte 2] aan dat ‘die transport’ vanavond komt.
Om 15.50 uur vraagt [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 3] hoe laat ‘die mensen’ hier zijn, waarop [naam medeverdachte 3] antwoordt dat hij dat niet weet. [naam medeverdachte 1] zegt dat hij zo naar [naam medeverdachte 3] komt.
Om 20.21 uur zegt [naam medeverdachte 1] tegen [naam medeverdachte 2] dat hij ‘die torries’ binnen heeft, waarop [naam medeverdachte 2] vraagt of ze er met die 9 barkie uit gaan komen. [naam medeverdachte 1] geeft aan dat hij denkt van niet, en dat er mensen in de rij staan voor ‘die dingen’. [naam medeverdachte 2] geeft aan dat hij en [naam medeverdachte 1] 9 barkie hadden afgesproken, waarop [naam medeverdachte 1] aangeeft dat zijn broertje het er niet mee eens is. [naam medeverdachte 1] vraagt hoeveel [naam medeverdachte 2] wil hebben, waarop [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] vraagt ‘3 donnie’ (de rechtbank begrijpt: 30) klaar te zetten. Ze spreken af elkaar rond 23.00 uur te zien.
Om 21.28 uur geeft [naam medeverdachte 1] aan dat zijn broertje bezig is met ‘die dingen’ weg te doen en dat [naam medeverdachte 2] snel moet zijn. [naam medeverdachte 2] antwoordt daarop dat hij nu alvast 20 komt halen en dat hij morgen die andere 10 komt halen.
Om 21.35 uur zegt [naam medeverdachte 1] dat [naam medeverdachte 2] naar het zwembad in het sportcentrum De Wilgenring moet komen. [naam medeverdachte 1] zegt dat hij daar over een kwartier ‘met alles’ is, [naam medeverdachte 2] geeft aan dat hij daar over tien minuten is.
Om 21.54 en 22.04 uur straalt [naam medeverdachte 2] aan op de Kleiweg en Ceintuurbaan, terwijl [naam medeverdachte 1] aanstraalt op de Klaprooslaan. Beide locaties bevinden zich in een straal van anderhalve kilometer van sportcentrum De Wilgenring, de locatie waar [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben afgesproken (bron: Google Maps).
Op 5 maart 2019 om 19.30 uur zegt [naam medeverdachte 1] tegen [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek dat hij er nog vijf over heeft en dat hij die heeft tegengehouden voor [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 2] geeft aan dat hij er 10 moest bewaren, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt dat hij over 20 dagen weer heeft.
Conclusie op grond van voorgaande bevindingen en verklaringen medeverdachten
[naam medeverdachte 1] heeft in de periode rondom 4 maart 2019 contact met [naam medeverdachte 2] over een levering van goederen. In die contacten worden onder andere hoeveelheden en prijzen besproken. Ook heeft [naam medeverdachte 1] in die periode contact met [naam medeverdachte 3] . Uit die contacten leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 1] deze levering verwachtte van [naam medeverdachte 3] en dat [naam medeverdachte 3] deze levering op zijn beurt van iemand anders geleverd zou krijgen. Wanneer verdachte aan [naam medeverdachte 3] vraagt hoeveel goederen [naam medeverdachte 3] verwacht, zegt [naam medeverdachte 3] dat [naam medeverdachte 4] ‘25’ zegt. Hieruit blijkt dat [naam medeverdachte 4] ook op de hoogte was van de verwachte levering en van de hoeveelheid goederen die zouden worden geleverd.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 3 weken voorafgaand aan zijn aanhouding op 25 maart 2019, meerdere vuurwapens geleverd heeft gekregen door de verdachte. Deze levering zou hebben plaatsgevonden aan de Josephus Jittastraat, een parallelweg van de Rutgersstraat. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat de verdachte met dezelfde jeep was gekomen als de jeep waarmee hij was gekomen op 25 maart 2019.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 20 dagen voor zijn aanhouding met de Touareg naar ‘dat adres’ in Rotterdam gegaan en daar [naam medeverdachte 3] heeft ontmoet. In het uitgelezen navigatiesysteem van de Touareg is het adres [adres 3] gevonden.
[naam medeverdachte 3] en de verdachte hebben elkaar dus op 4 maart 2019 ontmoet in de nabijheid van de Rutgersstraat. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat tijdens die ontmoeting een tas met wapens is overhandigd door de verdachte, en dat [naam medeverdachte 3] de tas met wapens daarna heeft gegeven aan degene aan wie hij ze moest geven. Dat dit [naam medeverdachte 1] moet zijn geweest, leidt de rechtbank af uit de mededeling van [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 3] dat hij naar [naam medeverdachte 3] toe zou gaan en een paar uur later aan [naam medeverdachte 2] dat hij ‘die torries binnen heeft’ en uit de overige contacten tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] . Kort daarna heeft [naam medeverdachte 1] de wapens aan [naam medeverdachte 2] afgeleverd bij het sportcentrum De Wilgenring waar ze hadden afgesproken.
Uit de mededeling van [naam medeverdachte 4] aan [naam medeverdachte 3] dat ‘hij’ 25 stuks zou hebben gestuurd, leidt de rechtbank af dat het een levering van 25 wapens betrof. Dit vindt bevestiging in de contacten tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 2] geeft immers aan dat hij ‘20 stuks zou komen halen’ en op 5 maart 2019 geeft [naam medeverdachte 1] aan dat hij ‘er nog 5 over heeft’, waarna [naam medeverdachte 2] aangeeft dat hij die diezelfde dag nog op komt halen.
Gelet op de overeenkomsten tussen de leveringen van 4 en 25 maart 2019 in de wijze waarop de wapens zijn ingevoerd en overgedragen, het feit dat bij [naam medeverdachte 2] op 22 maart 2019 een vuurwapen van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm is aangetroffen en dat bij de levering van 25 maart 2019 33 vuurwapens van dit model zijn aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat het ook bij de levering op 4 maart 2019 om vuurwapens van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm ging.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd bij de politie, waaronder op 27 maart 2019. Uit het proces-verbaal van dat verhoor is niet gebleken dat de verdachte vóór aanvang van dat verhoor is gewezen op zijn recht op bijstand van een raadsman. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv waardoor een belangrijk voorschrift en rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Dit heeft tot gevolg dat de verklaring die is afgelegd door de verdachte tijdens dat verhoor van 27 maart 2019 niet voor het bewijs zal worden gebruikt.
De verklaringen die door de verdachte zijn afgelegd bij de overige verhoren bij de politie, rechter-commissaris en op het onderzoek op de terechtzittingen komen er op neer dat hij op 4 en 25 maart 2019 met de Touareg naar Nederland is gegaan. Beide keren kreeg hij de Touareg gratis mee van ene [naam]. Op 4 maart 2019 moest hij van die [naam] naar de Rutgersstraat rijden om daar [naam medeverdachte 3] te ontmoeten. Toen hij [naam medeverdachte 3] had ontmoet, heeft hij de auto op straat achtergelaten en is hij weggelopen. Ook op 25 maart 2019 moest hij naar de Rutgersstraat gaan en de Touareg daar in de garage parkeren. Toen de garage aan de Rutgersstraat te klein bleek, is hij achter [naam medeverdachte 3] aangereden naar de Mangaanstraat en heeft de auto daar in de garage van [naam medeverdachte 7] geparkeerd. Beide keren heeft geen overdracht van vuurwapens plaatsgevonden en hij weet niets van de handel in vuurwapens. Wel had hij beide keren het vermoeden dat er iets in de auto zat omdat hij de auto gratis meekreeg, maar hij wist niet dat het om vuurwapens ging.
Deze verklaringen acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de hiervoor beschreven tapgesprekken tussen de medeverdachten, de observaties van de verdachte en de medeverdachten en de verklaringen van deze medeverdachten ( [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] ). Gelet op deze bevindingen kan geen andere conclusie volgen dan dat de verdachte wist dat hij wapens binnen Nederland bracht en hij deze heeft afgegeven aan [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] .
Wat kan worden bewezen?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat op 4 en 25 maart 2019 leveringen van vuurwapens hebben plaatsgevonden, moet de vraag beantwoord worden of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op medeplegen, (medeplegen van) het doen binnenkomen, en het voorhanden hebben en/of overdragen van de vuurwapens.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of daarvan sprake is vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval (zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316).
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en geconcludeerd ten aanzien van de leveringen op 4 en 25 maart 2019, komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende rolverdeling tussen de verdachte en de medeverdachten.
De verdachte was degene die de wapens vanuit Servië naar Nederland invoerde en deze overhandigde aan [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] .
[naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] waren degenen die de wapens van de verdachte ontvingen, waarbij [naam medeverdachte 3] , op de dagen dat de wapens geleverd zouden door de verdachte hotelovernachtingen regelde voor de verdachte. [naam medeverdachte 3] regelde ook een garage waar de levering van de wapens kon plaatsvinden. [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] onderhielden contacten met [naam medeverdachte 1] over de levering en over de prijs van de wapens, waarna zij de wapens bij hem afleverden.
De telefoongesprekken tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en tussen [naam medeverdachte 1] , en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat het [naam medeverdachte 1] was die telkens de opdracht gaf aan [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] om de wapens in te laten voeren. In één van die telefoongesprekken zegt [naam medeverdachte 1] tegen [naam medeverdachte 3] ‘laat die torries eerst komen’. Verder blijkt uit de telefoongesprekken dat [naam medeverdachte 1] het verdere verloop nauwlettend in de gaten hield. Zo stelde hij [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] meerdere malen de vraag wanneer de wapens nu zouden komen, omdat er personen aan het wachten waren. Ook stelde hij hen vragen over hoeveel wapens zouden worden geleverd en tegen welke prijs. Anderhalf uur nadat de wapens op 25 maart 2019 waren geleverd aan [naam medeverdachte 3] en alle medeverdachten waren aangehouden, is [naam medeverdachte 1] gezien in de Rutgersstraat waarna hij tevergeefs contact op probeerde te nemen met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] . Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] de opdracht gaf om de wapens te laten komen en deze vervolgens bij hem af te leveren. [naam medeverdachte 1] verkocht deze wapens vervolgens door aan afnemers.
Uit de hiervoor vastgestelde rolverdeling blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de handel in vuurwapens. De verdachte en zijn medeverdachten hebben ieder een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict en aan deze samenwerking, zodat kan worden gesproken van medeplegen.
Doen binnenkomen, voorhanden hebben en/of overdragen van de vuurwapens
Op 4 en 25 maart 2019 is een groot aantal vuurwapens vanuit Servië binnengekomen in Nederland. Deze vuurwapens zijn door de verdachte ingevoerd en overdragen aan [naam medeverdachte 3] (en op 25 maart 2019 ook aan [naam medeverdachte 4] ). Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het doen binnenkomen, voorhanden hebben en overdragen van een groot aantal vuurwapens.
4.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij
op tijdstippen in de periode 1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen telkens zonder consent wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een groot aantal vuurwapens, (pistolen van het merk Zoraki, model 906 kaliber 7.65 MM) en munitie heeft doen binnenkomen.
Feit 2
hij
op tijdstippen in de periode 1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, meermalen tezamen en in vereniging met anderen,wapens van categorie III, te weten een groot aantal vuurwapens en munitie, heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1: medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
Feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met illegale handel in vuurwapens en munitie van het kaliber 7.65 mm. Zij lieten op 4 en op 25 maart 2019 deze vuurwapens uit Servië binnenkomen en droegen deze vervolgens onderling aan elkaar over om deze vervolgens te verkopen. Ieder van de verdachten vervulde een eigen specifieke rol. De verdachte was degene die de vuurwapens vanuit Servië met de auto vervoerde naar Nederland, waarna hij de vuurwapens overdroeg aan zijn medeverdachten. Zijn medeverdachten droegen deze vuurwapens vervolgens onderling aan elkaar over om deze daarna te verkopen aan afnemers. Er hebben twee leveringen plaatsgevonden van in totaal 58 vuurwapens en bijbehorende munitie.
Het behoeft geen betoog dat de illegale handel in vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en voor de maatschappij met zich mee brengt en daarom krachtig dient te worden bestreden. Door het verhandelen van vuurwapens en munitie heeft de verdachte meegewerkt aan het in omloop brengen van deze wapens en door het in omloop brengen en houden van vuurwapens in de samenleving heeft de verdachte de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. Vuurwapens worden vaak in het criminele circuit gebruikt om ernstige strafbare feiten mee te begaan en het gebruik van vuurwapens kan tot dodelijk letsel leiden bij slachtoffers. De verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van het gevaar dat hij met zijn handelen voor de samenleving heeft veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op uittreksels uit de justitiële documentatie van 13 feb 2020 en 3 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen Touareg en de GSM zaktelefoon Nokia 3.1. verbeurd te verklaren. De tenlastegelegde feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen. Ten aanzien van op de beslaglijst vermelde aanhanger heeft de bijzondere raadkamer reeds beslist tot teruggave van het goed, zodat daarover thans geen beslissing meer hoeft te worden genomen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft tot teruggave van de telefoon bepleit omdat niet is gebleken dat de tenlastegelegde feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan of voorbereid. Ten aanzien van de inbeslaggenomen Touareg heeft de verdediging geen standpunt ingenomen omdat de Touareg niet op naam van de verdachte staat.
8.3.
Beoordeling
De inbeslaggenomen Touareg zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen GSM zaktelefoon Nokia 3.1. zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Anders dan door de officier van justitie gesteld, is niet gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van dit goed zijn begaan of voorbereid.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 14, 26, 31 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
Volkswagen Touareg, kenteken [kentekennummer 1]
- gelast de teruggave aan verdachte van:
GSM zaktelefoon Nokia 3.1.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A. Boer en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in 't Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) zonder consent een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 33, althans een groot aantal vuurwapens, (pisto(o)l(en) van het merk Zoraki, model 906 kaliber 7.65 MM) en/of munitie heeft doen
binnenkomen.
Feit 2
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
wapens van categorie III, te weten 33, althans een groot aantal, vuurwapens
en/of munitie, heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad.