ECLI:NL:RBROT:2020:2899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
10/650039-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen illegale invoer van vuurwapens vanuit Servië met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de illegale invoer van vuurwapens vanuit Servië. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. S.R. Bordewijk, werd beschuldigd van het doen binnenkomen van 33 vuurwapens en het voorhanden hebben van deze wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 25 maart 2019, na observaties en afgeluisterde telefoongesprekken, de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de overdracht van deze wapens. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer dat zij niet op de hoogte was van de wapens in de tas die zij in de garage had ontvangen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de feiten 1, 2 en 5 bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de criminele organisatie en de impact van haar daden op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/650039-19
Datum uitspraak: 1 april 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Joegoslavië) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 9 en 10 maart 2020 en 1 april 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. H.A. van Wijk en M. Luijpen (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3 en 4
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De verdovende middelen en versnijdingsmiddelen zijn in de woning aangetroffen waar de verdachte en [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) verbleven. De verdachte heeft verklaard dat zij de tas met daarin witte blokken al heel lang in huis heeft en dat die al twee jaar onder de trap stond. Het kan niet anders dan dat de verdachte heeft geweten dat het om verdovende middelen ging. Ook ten aanzien van de overige verdovende middelen en versnijdingsmiddelen kan het niet anders dan dat de verdachte wetenschap van de aanwezigheid hiervan heeft gehad.
4.1.2.
Beoordeling
Op 25 maart 2019 is de woning aan de [adres 1] (zijnde het verblijfadres van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] ) doorzocht. Bij de doorzoeking werden diverse goederen in beslag genomen, waaronder meerdere zakken met verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. Uit onderzoek is gebleken dat het in totaal gaat om 175,9 gram MDMA, 7,9 gram cocaïne, 10.074 gram paracetemol en 1.976 gram phenacetine. In dit proces-verbaal is niet vermeld op welke plek in de woning de goederen zijn gevonden.
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, met als bijlagen een aantal foto’s, hebben verbalisanten gerelateerd waar de voornoemde goederen zijn aangetroffen. De verdovende middelen met voorwerpnummer [nummer 1] lagen in de woonkamer op het dressoir, aan de rechterzijde. Het zou gaan om 6 zakjes met inhoud: één zakje drie bruin kleurige stukjes, één zakje (rond) wit stuk. In het proces-verbaal van bevindingen wordt verwezen naar de foto’s bijgevoegd in bijlagen 1 en 2. Uit beide foto’s kan echter niet worden vastgesteld waar en hoe voornoemde goederen zijn aangetroffen. Op bijlage 1 is immers aan de rechterzijde slechts een deel van een dressoir met daarop een televisie te zien, maar niet de rechterzijde van het dressoir waarnaar wordt verwezen in het proces-verbaal. Bijlage 2 is slechts een foto van de aangetroffen goederen.
De verdovende middelen met voorwerpnummers [nummer 2] en [nummer 3] lagen in de trapkast op de begane grond nabij de woonkamer. Het zou gaan om negen sealbags met bruine substantie en twee sealbags met witte substantie. In het proces-verbaal bevindingen wordt verwezen naar bijlage 4.
De verdovende middelen met voorwerpnummer [nummer 4] lagen in één van de lades van het dressoir in de woonkamer. Het zou gaan om een plastic zakje met grijskleurige en groene pillen. In het proces-verbaal van bevindingen wordt verwezen naar bijlage 5.
Bijlagen 4 en 5 zijn slechts foto’s van de zakken waarin de voornoemde goederen zijn aangetroffen.
Uit dit aanvullende proces-verbaal wordt evenmin op een andere manier duidelijk op welke plek in de woning voornoemde goederen zijn aangetroffen en hoe de situatie er op het moment van aantreffen feitelijk uitzag.
Op basis van voorgaande bevindingen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is op welke plek in de woning voornoemde verdovende middelen en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld of de verdachte beschikkingsmacht had over de verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. Het enkele feit dat deze zijn aangetroffen in de woning waar de verdachte verbleef is onvoldoende om tot die vaststelling te komen, nu evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij de tassen met daarin witte blokken al langer in huis had, maar zij heeft daarbij verklaard dat zij nooit heeft geweten wat er in deze tassen zat.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde verdovende middelen en versnijdingsmiddelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
4.1.3.
Conclusie
De onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zijn niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feit 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte had geen wetenschap van en oogmerk op het invoeren, voorhanden hebben en overdragen van de wapens. Op 25 maart 2019 is de verdachte meegegaan naar de garage aan de [adres 2] en zij heeft daar een gesloten tas gekregen. Zij heeft zelf geen actieve handelingen verricht in de garage en zij wist niet dat er wapens in die tas zaten. Uit het enkele feit dat de verdachte met een lege tas de garage is ingegaan en met een dichte tas (ten aanzien waarvan ze niet bekend is met de inhoud) naar buiten komt, kan niet worden afgeleid dat zij wist dat het om een levering en overdracht van vuurwapens ging. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake was van medeplegen van voornoemde handelingen.
Voorts kan de rechtbank niet toekomen aan de beoordeling of ook op 4 maart 2019 een levering van vuurwapens heeft plaatsgevonden, nu uit de dagvaarding niet volgt dat deze levering ten laste is gelegd. Als de rechtbank al kan toekomen aan de beoordeling of ook op 4 maart 2019 een levering van vuurwapens heeft plaatsgevonden, dan bevindt zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte daarbij betrokken is geweest. De afgetapte telefoongesprekken waarin de verdachte voorkomt of waaraan zij heeft deelgenomen, gaan niet over vuurwapens.
4.2.2.
Beoordeling
Algemeen
Inleiding
Op 13 maart 2019 is door de AIVD een ambtsbericht uitgebracht met daarin de mededeling dat [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) zich bezig zou houden met de handel in vuurwapens. Op 4 maart 2019 zou de gebruiker van het telefoonnummer [nummer 5] (later geïdentificeerd als [naam afnemer] , hierna: [naam afnemer] ) hoogstwaarschijnlijk twintig vuurwapens van de verdachte hebben afgenomen. In het ambtsbericht is vermeld dat als tussenpersonen bij deze handel in vuurwapens [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) en [naam verdachte] (hierna: de verdachte) betrokken zijn.
Nadat ook bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Rotterdam informatie was binnengekomen dat de verdachte zou handelen in vuurwapens, is op 14 maart 2019 een strafrechtelijk onderzoek opgestart door het openbaar ministerie. Vanaf dat moment is de telecommunicatie van voornoemde personen afgeluisterd door de politie en de eerder door de AIVD en politie afgetapte telefoongesprekken zijn uitgewerkt in processen-verbaal. Ook zijn bevelen tot observatie afgegeven. Uit deze observaties en uit tapgesprekken was gebleken dat rond 25 maart 2019 mogelijk een overdracht van wapens zou plaatsvinden. Ook op 25 maart 2019 stonden de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] , haar zoon, in hun woning aan de [adres 1] onder observatie. Op deze datum werden in de auto waarin [naam medeverdachte 1] en de verdachte reden 33 vuurwapens van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm gevonden.
De tenlastelegging – alleen 25 maart 2019 of ook eerder?
Aan de verdachte wordt – kort gezegd – onder feit 1 ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 1 maart tot en met 3 april 2019 tezamen en in vereniging meermalen schuldig heeft gemaakt aan het doen binnenkomen van een of meer wapens, te weten 33, althans een groot aantal pistolen. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat er in die periode twee leveringen van wapens hebben plaatsgevonden, namelijk op 4 maart en op 25 maart 2019.
De verdediging heeft aangevoerd dat de woorden ‘te weten 33, althans een groot aantal pistolen’ erop duiden dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de levering van 25 maart 2019, nu op deze dag 33 pistolen zijn aangetroffen. Volgens de verdediging kan de rechtbank slechts toekomen aan de beoordeling of de verdachte bij die levering betrokken is geweest. De rechtbank kan niet toekomen aan de beoordeling of ook op 4 maart 2019 een levering van pistolen heeft plaatsgevonden en of de verdachte daarbij betrokken is geweest.
Dit verweer wordt verworpen. Het woord ‘althans’ in de tenlastelegging duidt op een alternatieve wijze van tenlasteleggen. Dit betekent dat de rechtbank niet eerst hoeft te beoordelen of ‘te weten 33’ bewezen kan worden verklaard voordat toe kan worden gekomen aan de beoordeling van ‘althans een groot aantal’. ‘Althans’ wil immers slechts zeggen dat de steller van de tenlastelegging de keuze aan de rechtbank overlaat. Op basis van de tenlastelegging moet de rechtbank dus niet alleen beoordelen of de verdachte betrokken is geweest bij de levering van 33 vuurwapens op 25 maart 2019, maar ook of zij op 4 maart 2019 betrokken is geweest bij een levering van wapens zodat verdeeld over twee leveringen in totaal een groot aantal wapens is geleverd, zoals - alternatief - ten laste is gelegd.
De levering van vuurwapens op 25 maart 2019
Op grond van voornoemde observaties en tapgesprekken kan het volgende worden vastgesteld.
Tapgesprekken voorafgaand aan 25 maart 2019
Op 5 maart 2019 hebben [naam medeverdachte 2] en [naam afnemer] telefonisch contact. In dat telefoongesprek geeft [naam medeverdachte 2] aan dat hij er nog vijf over heeft, waarop [naam afnemer] aangeeft dat hij er tien moest bewaren. [naam medeverdachte 2] geeft vervolgens aan dat [naam afnemer] hem 20 dagen moet geven, dan zijn er weer.
Op 21 maart 2019 hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] contact per sms. In één van de over en weer verstuurde berichten geeft [naam medeverdachte 1] aan dat ‘hij’ een dezer dagen komt, en dat [naam medeverdachte 2] geen stress moet hebben. Enkele uren later geeft [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek met [naam medeverdachte 1] aan dat [naam medeverdachte 1] ‘die torrie moet laten komen, die 15 stuks’. [naam medeverdachte 1] antwoordt daarop dat ‘het’ hier in het weekend is. [naam medeverdachte 2] vraagt wanneer in het weekend, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt dat hij het niet weet, zaterdag of zondag.
Op 23 maart 2019 vraagt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 1] of ‘die gasten’ van het weekend komen. [naam medeverdachte 2] geeft daarbij aan dat hij mensen heeft wachten. [naam medeverdachte 1] zegt dat ‘hij’ vanavond vertrekt en dat ‘hij’ er dan morgen in de avond of overmorgen in de ochtend is.
Tapgesprekken en observaties 25 en 26 maart 2019
Op 25 maart 2019 om 11.41 uur vraagt [naam medeverdachte 2] in een sms-bericht aan [naam medeverdachte 1] of ‘vanavond dat feestje is’. [naam medeverdachte 1] reageert daar bevestigend op. Om 15.33 uur vraagt [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] of ‘hij’ er nog niet is en geeft daarbij aan dat ‘die man’ twee dagen geleden is vertrokken. [naam medeverdachte 2] zegt dat hij lastig wordt gevallen door kopers. [naam medeverdachte 1] zegt ‘vandaag, in de loop van de dag’.
Vervolgens is uit observaties gebleken dat [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] met de verdachte om 17.29 uur haar woning aan de [adres 1] binnengaan. Om 19.40 uur verlaten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] de woning en vervolgens wordt de Volkswagen Touareg met het Servische kenteken [kentekennummer 1] (hierna: de Touareg) met de achterzijde tegen de garagedeur van de garagebox aan de [adres 3] gereden. Een paar minuten daarna belt [naam medeverdachte 1] met [naam medeverdachte 5] dat hij zit te wachten tot hij naar hen toe kan komen en dat hij ‘die dingen’ heeft en ze eruit moet halen, maar dat hij ‘ze’ er niet uit kan halen. Kort daarvoor had [naam medeverdachte 1] [naam medeverdachte 5] ook al gebeld met de vraag of hij zijn broer (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 6] ) kon spreken met de vraag of hij een half uurtje bij hem kon komen. Om 19.54 uur gaan [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] de woning weer binnen en even later, om 20.13 uur vertrekken [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en de verdachte uit de woning en zien verbalisanten vervolgens een Seat Ibiza met kenteken [kentekennummer 2] (hierna: de Seat) en de Touareg wegrijden.
Zij zijn vervolgens met zijn vieren ( [naam medeverdachte 1] en de verdachte in de Seat, [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] in de Touareg) naar de garage van [naam medeverdachte 6] aan de [adres 2] gereden, nadat [naam medeverdachte 1] meerdere malen aan [naam medeverdachte 6] had gevraagd of zij gebruik konden maken van zijn garage. Nadat [naam medeverdachte 1] en de verdachte twee lege tassen uit de kofferbak van de Seat pakten, zijn zij de garage binnen gegaan. De Touareg werd door [naam medeverdachte 3] de garage binnen gereden en vervolgens werden de rolluiken dicht gedaan. Na enkele minuten zijn de rolluiken weer geopend. [naam medeverdachte 1] en de verdachte verlaten de garage met ieder een gevulde tas in hun hand, plaatsen die in de kofferbak van de Seat en rijden weg. Kort daarna worden alle verdachten aangehouden en worden in de kofferbak van de Seat twee tassen aangetroffen met daarin 33 vuurwapens en 200 kogelpatronen.
Om 22.30 uur zien verbalisanten een auto de [adres 3] uitrijden. De auto wordt op dat moment bestuurd door [naam medeverdachte 2] . Om 22.32 en om 22.37 uur wordt door [naam medeverdachte 2] telefonisch contact gezocht met [naam medeverdachte 1] en de verdachte. Door hen beiden wordt niet opgenomen.
Op 26 maart 2019 om 23.55 uur wordt [naam medeverdachte 2] door een onbekend gebleven persoon gebeld. In dit gesprek zegt [naam medeverdachte 2] dat hij problemen heeft gekregen met ‘dat werk’, waarop de onbekend gebleven persoon vraagt ‘Ibaash?’ (de rechtbank begrijpt: politie). [naam medeverdachte 2] antwoordt daarop dat iedereen / alles is opgeruimd / opgepakt.
Conclusie op grond van voorgaande bevindingen en verklaringen medeverdachten
[naam medeverdachte 2] heeft op 5 maart 2019 contact gehad met [naam afnemer] over goederen die kennelijk over 20 dagen, dus op 25 maart 2019, weer zouden binnenkomen. Ook heeft [naam medeverdachte 2] in die periode meerdere malen contact gehad met [naam medeverdachte 1] . Uit die gesprekken blijkt dat er goederen zouden worden geleverd bij [naam medeverdachte 1] en dat [naam medeverdachte 1] de levering van deze goederen verwachtte op 25 maart 2019. Op basis van de observaties zoals hiervoor weergegeven wordt vastgesteld dat op 25 maart 2019 een overdracht van 33 vuurwapens inclusief munitie heeft plaatsgevonden in de garage van [naam medeverdachte 6] .
[naam medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij in de garage een tas van [naam medeverdachte 3] heeft aangepakt en dat hij en de verdachte beiden een tas in de kofferbak van de Seat hebben gelegd. [naam medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij wist dat er pistolen in de tassen zaten, hij dacht dat het er 3 of 4 zouden zijn. Deze pistolen kwamen volgens hem uit Servië. Volgens [naam medeverdachte 1] moest hij deze een half uur later afgeven aan iemand van wie hij de naam niet wil noemen. Voorts is gebleken dat [naam medeverdachte 2] anderhalf uur na de aanhouding van de medeverdachten tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met [naam medeverdachte 1] en de verdachte en toen ook is gezien bij hen in de straat. Daarnaast spreekt [naam medeverdachte 2] de dag erna over problemen met ‘dat werk’ en dat iedereen is opgepakt. Gelet op het vorenstaande en op de gesprekken met [naam afnemer] en [naam medeverdachte 1] , stelt de rechtbank vast dat deze gesprekken gingen over de levering van deze wapens en dat het de bedoeling was dat deze wapens door [naam medeverdachte 1] en de verdachte zouden worden afgegeven aan [naam medeverdachte 2] . Vervolgens zou [naam medeverdachte 2] deze verkopen aan [naam afnemer] .
De levering van vuurwapens op 4 maart 2019
Op grond van voornoemde tapgesprekken kan het volgende worden vastgesteld.
Tapgesprekken voorafgaand aan 4 maart 2019
Op 14 februari 2019 geeft [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek aan [naam afnemer] aan dat hij over twee weken een levering heeft voor [naam afnemer] . [naam medeverdachte 2] geeft daarbij aan dat hij dan alles aan [naam afnemer] geeft.
Op 1 maart 2019 zegt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek tegen [naam medeverdachte 1] dat hij [naam medeverdachte 1] net wilde sms’en over wat de moeder van [naam medeverdachte 1] aan hem had gevraagd. [naam medeverdachte 2] zegt vervolgens dat ‘die mensen’ tegen hem hebben gezegd dat er maandag of dinsdag pas is. [naam medeverdachte 1] zegt dat hij het zo tegen haar (de rechtbank begrijpt: de verdachte) gaat zeggen.
Op 2 maart 2019 vraagt [naam afnemer] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 2] of hij hem morgen gaat zien. [naam medeverdachte 2] denkt van wel en geeft aan dat ze nog moeten praten over de prijs. [naam medeverdachte 2] geeft aan dat een ‘mattie’ van hem voor ‘alles een doezoe (de rechtbank begrijpt: duizend) wil’. [naam afnemer] reageert daarop dat [naam medeverdachte 2] ‘9 barkie’ (de rechtbank begrijpt: 900) had gezegd en hij vraagt [naam medeverdachte 2] om die 9 aan te houden. [naam medeverdachte 2] zegt dat zijn broertje ‘1’ (de rechtbank begrijpt: duizend) wil en dat hij nog met hem aan het praten is. [naam medeverdachte 2] zegt dat ‘die mensen’ morgen hier zijn en dat hij het laat weten aan [naam afnemer] .
Tapgesprekken 4 en 5 maart 2019
Op 4 maart 2019 om 13.25 uur vraagt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek wat [naam medeverdachte 1] met ‘die mensen’ heeft geregeld, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt dat ‘hij’ er nog niet is maar dat ‘hij’ vandaag in de avond aan moet komen. [naam medeverdachte 2] vraagt aan [naam medeverdachte 1] hoeveel ‘hij’ heeft gestuurd, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt dat hij dit niet weet en nu niet met zijn moeder is. Enkele minuten later zegt [naam medeverdachte 1] tegen [naam medeverdachte 2] dat zijn moeder (de rechtbank begrijpt: de verdachte) 25 zegt.
Om 15.41 uur zegt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek tegen [naam afnemer] aan dat ‘die transport’ vanavond komt.
Om 15.50 uur vraagt [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] hoe laat ‘die mensen’ hier zijn, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt dat hij dat niet weet. [naam medeverdachte 2] zegt dat hij zo naar [naam medeverdachte 1] komt.
Om 20.21 uur zegt [naam medeverdachte 2] tegen [naam afnemer] dat hij ‘die torries’ binnen heeft, waarop [naam afnemer] vraagt of ze er met die 9 barkie uit gaan komen. [naam medeverdachte 2] geeft aan dat hij denkt van niet, en dat er mensen in de rij staan voor ‘die dingen’. [naam afnemer] geeft aan dat hij en [naam medeverdachte 2] 9 barkie hadden afgesproken, waarop [naam medeverdachte 2] aangeeft dat zijn broertje het er niet mee eens is. [naam medeverdachte 2] vraagt hoeveel [naam afnemer] wil hebben, waarop [naam afnemer] aan [naam medeverdachte 2] vraagt ‘3 donnie’ (de rechtbank begrijpt: 30) klaar te zetten. Ze spreken af elkaar rond 23.00 uur te zien.
Om 21.28 uur geeft [naam medeverdachte 2] aan dat zijn broertje bezig is met ‘die dingen’ weg te doen en dat [naam afnemer] snel moet zijn. [naam afnemer] antwoordt daarop dat hij nu alvast 20 komt halen en dat hij morgen die andere 10 komt halen.
Om 21.35 uur zegt [naam medeverdachte 2] dat [naam afnemer] naar het zwembad in het sportcentrum [naam sportcentrum] moet komen. [naam medeverdachte 2] zegt dat hij daar over een kwartier ‘met alles’ is, [naam afnemer] geeft aan dat hij daar over tien minuten is.
Om 21.54 en 22.04 uur straalt [naam afnemer] aan op de Kleiweg en Ceintuurbaan, terwijl [naam medeverdachte 2] aanstraalt op de Klaprooslaan. Beide locaties bevinden zich in een straal van anderhalve kilometer van sportcentrum [naam sportcentrum] , de locatie waar [naam medeverdachte 2] en [naam afnemer] hebben afgesproken (bron: Google Maps).
Op 5 maart 2019 om 19.30 uur zegt [naam medeverdachte 2] tegen [naam afnemer] in een telefoongesprek dat hij er nog vijf over heeft en dat hij die heeft tegengehouden voor [naam afnemer] . [naam afnemer] geeft aan dat hij er 10 moest bewaren, waarop [naam medeverdachte 2] antwoordt dat hij over 20 dagen weer heeft.
Conclusie op grond van voorgaande bevindingen en verklaringen medeverdachten
[naam medeverdachte 2] heeft in de periode rondom 4 maart 2019 contact met [naam afnemer] over een levering van goederen. In die contacten worden onder andere hoeveelheden en prijzen besproken. Ook heeft [naam medeverdachte 2] in die periode contact met [naam medeverdachte 1] . Uit die contacten leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 2] deze levering verwachtte van [naam medeverdachte 1] en dat [naam medeverdachte 1] deze levering op zijn beurt van iemand anders geleverd zou krijgen. Wanneer verdachte aan [naam medeverdachte 1] vraagt hoeveel goederen [naam medeverdachte 1] verwacht, zegt [naam medeverdachte 1] dat zijn moeder ‘25’ zegt. Hieruit blijkt dat de verdachte ook op de hoogte was van de verwachte levering en van de hoeveelheid goederen die zouden worden geleverd.
[naam medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 3 weken voorafgaand aan zijn aanhouding op 25 maart 2019, meerdere vuurwapens geleverd heeft gekregen door [naam medeverdachte 3] . Deze levering zou hebben plaatsgevonden aan de [adres 4] , een parallelweg van de [adres 1] . [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 3] met dezelfde jeep was gekomen als de jeep waarmee hij was gekomen op 25 maart 2019.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 20 dagen voor zijn aanhouding met de Touareg naar ‘dat adres’ in Rotterdam gegaan en daar [naam medeverdachte 1] heeft ontmoet. In het uitgelezen navigatiesysteem van de Touareg is het adres [adres 4] gevonden.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] hebben elkaar dus op 4 maart 2019 ontmoet in de nabijheid van de [adres 3] . [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat tijdens die ontmoeting een tas met wapens is overhandigd door [naam medeverdachte 3] , en dat [naam medeverdachte 1] de tas met wapens daarna heeft gegeven aan degene aan wie hij ze moest geven. Dat dit [naam medeverdachte 2] moet zijn geweest, leidt de rechtbank af uit de mededeling van [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] dat hij naar [naam medeverdachte 1] toe zou gaan en een paar uur later aan [naam afnemer] dat hij ‘die torries binnen heeft’ en uit de overige contacten tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Kort daarna heeft [naam medeverdachte 2] de wapens aan [naam afnemer] afgeleverd bij het sportcentrum [naam sportcentrum] waar ze hadden afgesproken.
Uit de mededeling van de verdachte aan [naam medeverdachte 1] dat ‘hij’ 25 stuks zou hebben gestuurd, leidt de rechtbank af dat het een levering van 25 wapens betrof. Dit vindt bevestiging in de contacten tussen [naam medeverdachte 2] en [naam afnemer] . [naam afnemer] geeft immers aan dat hij ‘20 stuks zou komen halen’ en op 5 maart 2019 geeft [naam medeverdachte 2] aan dat hij ‘er nog 5 over heeft’, waarna [naam afnemer] aangeeft dat hij die diezelfde dag nog op komt halen.
Gelet op de overeenkomsten tussen de leveringen van 4 en 25 maart 2019 in de wijze waarop de wapens zijn ingevoerd en overgedragen, het feit dat bij [naam afnemer] op 22 maart 2019 een vuurwapen van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm is aangetroffen en dat bij de levering van 25 maart 2019 33 vuurwapens van dit model zijn aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat het ook bij de levering op 4 maart 2019 om vuurwapens van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm ging.
De verklaringen van de verdachte
De verklaringen door de verdachte afgelegd bij de politie, rechter-commissaris en op het onderzoek op de terechtzittingen komen er op neer dat zij niets te maken heeft met de handel in vuurwapens. Op 25 maart 2019 is zij op verzoek van [naam medeverdachte 1] meegegaan naar de garage. Ze wist niet waarvoor en ze wist niet dat in die garage wapens zouden worden overgedragen. In de garage heeft ze een tas van [naam medeverdachte 3] aangepakt en deze in de kofferbak van de Seat gelegd, maar ze wist niet dat er vuurwapens in de tas zaten. De verdachte kan zich niet herinneren waar de afgeluisterde telefoongesprekken waar zij aan deel heeft genomen over gingen.
Deze verklaringen acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op alle hiervoor beschreven bevindingen. De verdachte laat twee (voor haar onbekende) medeverdachten in haar woning, zij gaat vervolgens met hen en haar zoon - naar eigen zeggen zonder reden - mee naar een afgesloten garage enkele kilometers verderop, zij gaat daar met een lege tas naar binnen, neemt in de garage van de onbekende man een volle tas aan, waarna zij deze in de kofferbak van haar auto plaatst. Deze handelingen in onderlinge samenhang bezien met de tapgesprekken waarin [naam medeverdachte 1] informatie van de verdachte verkrijgt om door te geven aan [naam medeverdachte 2] , kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de handel in vuurwapens en dat zij naar de garage is gegaan om wapens in ontvangst te nemen.
Ten aanzien van de bij de politie afgelegde verklaringen dat de verdachte in de garage een tas heeft aangepakt van [naam medeverdachte 3] , heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte op dit punt geen juiste verklaring heeft afgelegd. Zij had de tas aangepakt van [naam medeverdachte 1] , maar heeft dit niet willen verklaren bij de politie omdat ze [naam medeverdachte 1] niet wilde belasten. Ook dit acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte heeft immers tot twee keer toe verklaard dat ze de tas van [naam medeverdachte 3] heeft aangenomen. Bovendien valt niet in te zien op welke wijze zij [naam medeverdachte 1] met deze verklaring zou ontlasten.
Wat kan worden bewezen?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat op 4 en 25 maart 2019 leveringen van vuurwapens hebben plaatsgevonden, moet de vraag beantwoord worden of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op medeplegen, (medeplegen van) het doen binnenkomen, en het voorhanden hebben en/of overdragen van de vuurwapens.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of daarvan sprake is vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval (zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316).
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en geconcludeerd ten aanzien van de leveringen op 4 en 25 maart 2019, komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende rolverdeling tussen de verdachte en de medeverdachten.
[naam medeverdachte 3] was degene die de wapens vanuit Servië naar Nederland invoerde en deze overhandigde aan [naam medeverdachte 1] en de verdachte.
[naam medeverdachte 1] en de verdachte waren degenen die de wapens van [naam medeverdachte 3] ontvingen, waarbij [naam medeverdachte 1] , op de dagen dat zij de wapens geleverd zouden krijgen van [naam medeverdachte 3] hotelovernachtingen regelde voor [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 1] regelde tevens een garage waar de levering van de wapens kon plaatsvinden. De verdachte en [naam medeverdachte 1] onderhielden contacten met [naam medeverdachte 2] over de levering en over de prijs van de wapens, waarna zij de wapens bij hem afleverden.
De telefoongesprekken tussen [naam medeverdachte 2] en [naam afnemer] en tussen [naam medeverdachte 2] , de verdachte en [naam medeverdachte 1] kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat het [naam medeverdachte 2] was die telkens de opdracht gaf aan de verdachte en [naam medeverdachte 1] om de wapens in te laten voeren. In één van die telefoongesprekken zegt [naam medeverdachte 2] tegen [naam medeverdachte 1] ‘laat die torries eerst komen’. Verder blijkt uit de telefoongesprekken dat [naam medeverdachte 2] het verdere verloop nauwlettend in de gaten hield. Zo stelde hij [naam medeverdachte 1] en de verdachte meerdere malen de vraag wanneer de wapens nu zouden komen, omdat er personen aan het wachten waren. Ook stelde hij hen vragen over hoeveel wapens zouden worden geleverd en tegen welke prijs. Anderhalf uur nadat de wapens op 25 maart 2019 waren geleverd aan [naam medeverdachte 1] en alle medeverdachten waren aangehouden, is [naam medeverdachte 2] gezien in de [adres 1] waarna hij tevergeefs contact op probeerde te nemen met [naam medeverdachte 1] en de verdachte. Uit het voorgaande, in samenhang bezien, kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] en de verdachte de opdracht gaf om de wapens te laten komen en deze vervolgens bij hem af te leveren. [naam medeverdachte 2] verkocht deze wapens vervolgens door aan afnemers.
Uit de hiervoor vastgestelde rolverdeling blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de handel in vuurwapens. De verdachte en haar medeverdachten hebben ieder een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict en aan deze samenwerking, zodat kan worden gesproken van medeplegen. De verdachte vervulde immers samen met [naam medeverdachte 1] een essentiële rol om de verbinding mogelijk te maken tussen degene die de wapens invoerde ( [naam medeverdachte 3] ) en degene die de wapens afnam om deze te verkopen ( [naam medeverdachte 2] ).
Doen binnenkomen
Op 4 en 25 maart 2019 is een groot aantal vuurwapens vanuit Servië binnengekomen in Nederland. Feitelijk zijn deze wapens door [naam medeverdachte 3] ingevoerd vanuit Servië. Het is uiteindelijk de verdachte geweest die (mede) heeft bewerkstelligd dat de wapens werden ingevoerd. Zoals hiervoor overwogen zijn de wapens immers via [naam medeverdachte 1] en de verdachte, in opdracht van [naam medeverdachte 2] door [naam medeverdachte 3] ingevoerd. Daarmee heeft de verdachte een wezenlijke (functionele) bijdrage geleverd aan het doen binnenkomen van een groot aantal vuurwapens. Het medeplegen van het doen binnenkomen van een groot aantal vuurwapens kan dan ook bewezen worden verklaard.
Voorhanden hebben en/of overgedragen van de vuurwapens
Zoals hiervoor vastgesteld heeft de verdachte op 25 maart 2019 de wapens in ontvangst genomen van [naam medeverdachte 3] . Op die datum heeft de verdachte dus tezamen en in vereniging wapens voorhanden gehad. Ook heeft zij de wapens tezamen en in vereniging overgedragen, nu zij (mede) heeft bewerkstelligd dat de wapens door [naam medeverdachte 3] werden ingevoerd en aan haar en [naam medeverdachte 1] werden overgedragen. Bewezen kan dan ook worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het overdragen en voorhanden hebben van wapens op 25 maart 2019.
Niet is gebleken dat de verdachte de wapens feitelijk voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen op 4 maart 2019. De wapens zijn echter in Nederland binnengekomen en aan [naam medeverdachte 1] overdragen, met het kennelijke doel om daarna te worden overgedragen aan [naam medeverdachte 2] zodat [naam medeverdachte 2] deze kon verkopen aan een derde. Zoals hiervoor overwogen bestond tussen de verdachte en de medeverdachten een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de handel in vuurwapens. Het opzet van de verdachte was binnen deze samenwerking dus (mede) gericht op het overdragen van de wapens van [naam medeverdachte 3] aan [naam medeverdachte 1] zodat [naam medeverdachte 1] deze vervolgens kon overdragen aan [naam medeverdachte 2] . Ook was het opzet van de verdachte gericht op het door hen voorhanden hebben van de wapens. Daarmee kan bewezen worden verklaard dat ook de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het overdragen en voorhanden hebben van wapens op 4 maart 2019.
4.2.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 5
Het onder 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Feit 1
zij
1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, meermalen tezamen en in vereniging met anderen,
zonder consent wapens van categorie III van de Wet wapens en
munitie, te weten een groot aantal vuurwapens, (pistolen van
het merk Zoraki, model 906 kaliber 7.65 MM) en munitie heeft doen
binnenkomen.
Feit 2
zij
op tijdstippen in de periode 1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, meermalen tezamen en in vereniging met anderen,
wapens van categorie III, te weten een groot aantal, vuurwapens
en/of munitie, heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad.
Feit 5
zij
op 25 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan
[adres 1] ) een hoeveelheid van 7 kilogram hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1: medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
Feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
Feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met illegale handel in vuurwapens en munitie van het kaliber 7.65 mm. Zij lieten op 4 en op 25 maart 2019 deze vuurwapens uit Servië binnenkomen en droegen deze vervolgens onderling aan elkaar over om deze vervolgens te verkopen. Ieder van de verdachten vervulde een eigen specifieke rol. De verdachte was degene aan wie de wapens werden overgedragen nadat zij waren ingevoerd. Vervolgens droeg de verdachte de wapens over aan een andere medeverdachte, die de wapens vervolgens verkocht aan derden. De verdachte vervulde daarmee een essentiële rol door de verbinding mogelijk te maken tussen de feitelijke invoerder en de feitelijke afnemer van de wapens. Er hebben twee leveringen plaatsgevonden van in totaal 58 vuurwapens en bijbehorende munitie.
Het behoeft geen betoog dat de illegale handel in vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en voor de maatschappij met zich mee brengt en daarom krachtig dient te worden bestreden. Door het verhandelen van vuurwapens en munitie heeft de verdachte meegewerkt aan het in omloop brengen van deze wapens en door het in omloop brengen en houden van vuurwapens in de samenleving heeft de verdachte de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. Vuurwapens worden vaak in het criminele circuit gebruikt om ernstige strafbare feiten mee te begaan en het gebruik van vuurwapens kan tot dodelijk letsel leiden bij slachtoffers. De verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van het gevaar dat zij met haar handelen voor de samenleving heeft veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte een grote hoeveelheid henneptoppen voorhanden gehad. Gelet op de ernst van de hiervoor beschreven feiten speelt dit feit bij de strafoplegging geen noemenswaardige rol.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in het buitenland eerder is veroordeeld voor een drugsdelict.
7.3.2.
Rapportages
In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft Reclassering Nederland een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 februari 2020. Dit rapport houdt het volgende in. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst vanaf 14 oktober 2019 en vanaf die datum heeft de reclassering contact met de verdachte. De verdachte komt haar afspreken goed na en vanaf november 2019 is zij ingetrokken in een nieuwe woning. Gedurende de detentie zijn schulden ontstaan maar inmiddels is een uitkering aan haar toegekend. Begin december 2019 heeft de verdachte zich vrijwillig aangemeld bij de psycholoog. De psycholoog heeft aangegeven dat de klachten van de verdachte bestaan uit neerslachtigheid, slapeloosheid, nachtmerries, gespannenheid, paniekgevoelens, hartkloppingen, hoofdpijn, piekeren, huilbuien en verminderde eetlust. De aanleiding van de klachten vloeide voort uit de nare ervaringen uit haar verleden en uit het recente verblijf in detentie.
GZ-psycholoog dr. M. ten Berge heeft met assistentie van drs. M. van Buul, psycholoog, een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 17 juli 2019. Dit rapport houdt het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een aanpassingsstoornis. Deze aanpassingsstoornis lijkt te zijn ontstaan door de aanhouding, detentie en de problemen die daardoor zijn ontstaan. De hypothese is dan ook dat deze klachten niet aanwezig waren ten tijde van het tenlastelgelegde en derhalve niet van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte.
De kans op recidive wordt als matig ingeschat, zolang de verdachte niet meer kritisch wordt op de keuzes die zij maakt en bewuster nadenkt over de mogelijke gevolgen van deze keuzes. Het gebrek aan stabiliteit in haar leven zou een trigger kunnen vormen voor minder kritische keuzes, echter vermoedelijk zal de emotionele impact van de ondergane detentieperiode hier tegenwicht aan bieden.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de gevolgen die de reeds ondergane detentie voor de verdachte heeft gehad en voor de mogelijke gevolgen van het opnieuw ondergaan van detentie, kan gezien de ernst van de feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Dit maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur dan de reeds in voorarrest ondergane detentie zal worden opgelegd. Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou in beginsel de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis aangewezen zijn. De recente maatschappelijke ontwikkelingen rond de uitbraak van het Corona virus bezien in samenhang met de persoonlijke situatie van de verdachte en haar gezin maken echter dat de rechtbank aanleiding ziet om de door de officier van justitie gevorderde opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis thans achterwege te laten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen geld en de GSM zaktelefoon iPhone X verbeurd te verklaren. Het geld is in de woning aangetroffen waar de verdachte samen met [naam medeverdachte 1] verbleef. [naam medeverdachte 1] en de verdachte hebben beiden geen of een beperkt inkomen en hebben schulden. Gelet op de aard van de tenlastegelegde feiten kan het daarom niet anders dan dat dit geld uit die feiten is verkregen. Ten aanzien van de GSM zaktelefoon iPhone X geldt dat de feiten zijn begaan en voorbereid met behulp van dit voorwerp.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
8.3.
Beoordeling
De inbeslaggenomen GSM zaktelefoon iPhone X zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan en voorbereid.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geld zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Anders dan door de officier van justitie gesteld, is niet gebleken dat dit uit de bewezenverklaarde feiten is verkregen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 14, 26, 31 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
GSM zaktelefoon iPhone X
- gelast de teruggave aan verdachte van:
Geld, € 3.720,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A. Boer en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in 't Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
zonder consent een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en
munitie, te weten 33, althans een groot aantal vuurwapens, (pisto(o)l(en) van
het merk Zoraki, model 906 kaliber 7.65 MM) en/of munitie heeft doen
binnenkomen.
Feit 2
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 maart 2019 tot en met 25 maart 2019
te Rotterdam, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
wapens van categorie III, te weten 33, althans een groot aantal, vuurwapens
en/of munitie, heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad.
Feit 3
zij
op of omstreeks 25 maart 2019
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om .een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een hoeveelheid
paracetamol en/of fenacetine, althans een (grote) hoeveelheid
versnijdingsmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of
verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden,
dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Feit 4
zij
op of omstreeks 25 maart 2019
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,9 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 175,9 gram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Feit 5
zij
op of omstreeks 25 maart 2019
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan
[adres 1] ) een hoeveelheid van 7 kilogram hennep(toppen), althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.